ECLI:NL:RBDHA:2023:15480

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 oktober 2023
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.30471
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen voortduren van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 oktober 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De maatregel was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 19 augustus 2023, en eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, met een verzoek om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep op 6 oktober 2023 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en rechtmatig is bevonden tot 1 september 2023. De rechtbank beoordeelt of de maatregel sindsdien nog rechtmatig is. Eiser stelt dat verweerder niet voortvarend werkt aan zijn uitzetting, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende voortvarend is geweest. Er zijn meerdere acties ondernomen, waaronder een verzoek om speciale aandacht bij de Marokkaanse autoriteiten.

De rechtbank concludeert dat er geen grond is om te oordelen dat de inbewaringstelling in strijd is met de Vreemdelingenwet of het Unierecht, aangezien de Marokkaanse autoriteiten meewerken aan het verstrekken van de benodigde documenten. Eiser heeft bovendien de plicht om Nederland te verlaten en heeft niet actief meegewerkt aan zijn uitzetting. Daarom verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.30471

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Procesverloop

Verweerder heeft op 19 augustus 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 6 oktober 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 8 september 2023 (in de zaak NL23.23737) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 1 september 2023 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder niet voortvarend aan de uitzetting werkt. De nationaliteit en de identiteit van eiser zijn bekend sinds zijn aanhouding op 19 augustus 2023. Er zijn een kopie van eisers Marokkaanse identiteitsbewijs en paspoort aangetroffen op de telefoon van eiser. Uit de voortgangsrapportage blijk dat verweerder pas op 20 september 2023 speciale aandacht heeft gevraagd voor de zaak van eiser bij de Marokkaanse autoriteiten.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt. Verweerder heeft sinds het sluiten van het vorige onderzoek tweemaal gerappelleerd en bovendien een vertrekgesprek gevoerd. Op 20-09-2023 is er middels een brief extra aandacht voor deze zaak gevraagd bij het Marokkaanse consulaat te Amsterdam.
3.2.
De inbewaringstelling is in strijd met artikel 59, van de Vw 2000 en het Unierecht als zicht op uitzetting ontbreekt. Voor dat oordeel ziet de rechtbank geen aanleiding. Namelijk, de autoriteiten van Marokko werken mee aan het verstrekken van reisdocumenten en ook vinden er nationaliteitsbevestigingen plaats. De rechtbank wijst daarbij op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 14 juni 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:8706).
3.3.
Op eiser rust bovendien de rechtsplicht Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer met zich mee dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen, zoals volgt uit de Afdelingsuitspraken van 13 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:85) en van 2 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2210). De rechtbank constateert dat eiser die medewerking niet verleent.
3.4.
Nu de Marokkaanse autoriteiten voldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van de voor uitzetting benodigde documenten, is er geen grond voor het oordeel dat zij, indien de vreemdeling zijn medewerking verleent, geen lp op zijn naam willen verstrekken.
Conclusie
4. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een - uit het Unierecht voortvloeiende - voorwaarde voor de rechtmatigheid voor het voortduren van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de voortduring van de bewaring onrechtmatig te achten.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.