ECLI:NL:RBDHA:2023:15404

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
09/767110-20 en 99/000647-44 (VI)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Criminele organisatie en drugshandel met betrekking tot invoer en productie van verdovende middelen

In de zaak van de rechtbank Den Haag, met betrekking tot de verdachten in het onderzoek Taxus, is op 12 oktober 2023 een vonnis uitgesproken. De rechtbank heeft de verdachten veroordeeld voor hun betrokkenheid bij een criminele organisatie die zich bezighield met de invoer, productie en distributie van verdovende middelen, waaronder hasj, MDMA, en amfetamine. De verdachten, waaronder [verdachte 1], [verdachte 2], [verdachte 3], en anderen, werden beschuldigd van het plegen van voorbereidingshandelingen en het deelnemen aan een organisatie met het oogmerk om misdrijven te plegen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de organisatie een gestructureerd netwerk vormde dat internationaal opereerde, met betrokkenheid van verschillende verdachten in wisselende samenstellingen. De rechtbank heeft de rol van elke verdachte in de organisatie beoordeeld, waarbij [verdachte 1] als de leider werd gezien. De rechtbank heeft de straffen opgelegd op basis van de ernst van de feiten en de impact van de drugshandel op de samenleving. De totale gevangenisstraf voor de hoofdverdachte bedraagt 9 jaar en 3 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De rechtbank heeft ook de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen, waardoor de verdachte zijn resterende gevangenisstraf moet ondergaan.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/767110-20 en 99/000647-44 (VI)
Datum uitspraak: 12 oktober 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in zaak van de officieren van justitie tegen de verdachte:
[verdachte 3],
[geboortedatum] 1952 te [geboorteplaats] ,
momenteel gedetineerd in de penitentiaire inrichting Vught.
Inhoudsopgave
1. Het onderzoek ter terechtzitting4
2. De tenlastelegging4
3. De geldigheid van de dagvaarding ten aanzien van de Opiumwetfeiten4
4. Artikel 359a Sv verweer5
4.1 Het voorlichtend achtergrondgesprek en de berichtgeving op de website van het openbaar ministerie5
5. De bewijsbeslissing10
5.1 Inleiding10
5.2 Het standpunt van het openbaar ministerie10
5.3 Het standpunt van de verdediging10
5.4 Verweren ten aanzien van de rechtmatigheid en betrouwbaarheid van de Encrochat- en SkyECC-chatberichten11
5.5 Bewijsoverwegingen16
5.5.1 PGP-berichten als bewijsmiddel16
5.5.2 PGP-identificaties18
5.5.2.1 PGP-identificatie [verdachte 1]18
5.5.2.2 PGP-identificatie [verdachte 2]19
5.5.2.3 PGP-identificatie [verdachte 3]22
5.5.2.4 PGP-identificatie [verdachte 5]23
5.5.2.5 PGP-identificatie [verdachte 10]24
5.5.2.6 PGP-identificatie [verdachte 7]26
5.5.2.7 PGP-identificatie [verdachte 8]27
5.5.2.8 PGP-identificatie [verdachte 6]28
5.5.2.9 PGP-identificatie [verdachte 9]29
5.5.2.10 PGP-identificatie [verdachte 11]31
5.5.2.11 PGP-identificatie [verdachte 17]32
5.5.2.12 PGP-identificatie [verdachte 13]33
5.5.2.13 PGP-identificatie [verdachte 18]34
5.5.2.14 PGP-identificatie [verdachte 4]35
5.5.2.15 PGP-identificatie [verdachte 12]35
5.5.2.16 PGP-identificatie [verdachte 25]36
5.5.2.17 PGP-identificatie [verdachte 19]37
5.5.3 B.1 Verdovende middelen (feiten 1, 2 en 3)38
5.5.3.1 Juridische kaders voorbereidingshandelingen en medeplegen38
5.5.3.2 Duiding van chatberichten38
5.5.3.3 Zaaksdossiers39
5.5.3.3.1 B1.5 11.000 kilogram Hasj Marokko – België39
5.5.3.3.2 B1.6 12.720 kilogram GBL Shanghai – Koper Slovenië42
5.5.3.3.3 B1.7 16.000 liter Formamide Hamburg – IJmuiden44
5.5.3.3.4 B1 4.4.4 Restinformatie 26Sassenheim47
5.5.3.3.5 B1 4.7.4.1.3 Voorbereiding uitvoer Noorwegen - vliegtuigje50
5.5.3.3.6 B1 4.7.4.2.4 Uitvoer Ierland50
5.5.3.3.7 B1 4.7.4.2.6 Voorbereiding uitvoer methamfetamine naar Berlijn53
5.5.3.3.8 B1 4.7.4.2.7 Liften, zwanger maken, rip off en BV-BV54
5.5.3.3.9 B1 4.7.4.2.8 Lijn limoenen55
5.5.3.3.10 B1 4.7.4.2.12 Lijn deklading soja en schroot58
5.5.3.3.11 B1 4.7.4.2.15 Lijn Costa Rica – Vlissingen59
5.5.3.3.12 B1 4.7.4.3.2 Productie synthetische drugs, locatie onbekend en B1 4.7.4.3.13 Levering en handel ‘nep-apaan’59
5.5.3.3.13 B1 4.7.4.3.10 [verdachte 2] als makelaar tp60
5.5.3.3.14 B1 4.7.4.4.2 Stash algemeen en B1 4.7.4.4.3 Stashauto’s61
5.5.3.3.15 B1 4.7.4.7.4 Corruptie – betrokkenheid externen62
5.5.3.3.16 B1 4.7.4.4.8 SkyECC berichten voorbereiding export amfetamine(pasta)63
5.5.3.4 Overige vrijspraken66
5.5.4 B.4 Criminele organisatie ex artikel 11b van de Opiumwet en 140 lid 3 Sr (feit 4)66
5.5.5 Recidiveregeling ex artikel 43a Wetboek van Strafrecht (Sr)74
5.5.6. De bewezenverklaring74
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde75
7. De strafbaarheid van de verdachte75
8. De strafoplegging75
9. De inbeslaggenomen voorwerpen77
10. De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling77
11. De toepasselijke wetsartikelen78
12. De beslissing79

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 9 januari 2023 (pro forma), 7 maart 2023, 9 maart 2023, 13 maart 2023, 14 maart 2023, 20 maart 2023, 21 maart 2023, 23 maart 2023, 27 maart 2023, 22 mei 2023, 23 mei 2023, 26 mei 2023, 3 juli 2023, 13 juli 2023 en 29 september 2023 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. M.A. Visser en mr. C. Sam-Sin en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. F.L.C. Schoolderman naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de - ter terechtzitting gewijzigde - dagvaarding. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.

3.De geldigheid van de dagvaarding ten aanzien van de Opiumwetfeiten

De tenlastelegging ten aanzien van de drugsfeiten van de verschillende verdachten is doorgaans opgebouwd uit een aantal feiten waarbij naast - kort gezegd - voltooide drugsfeiten, voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet zijn ten laste gelegd. De ten laste gelegde periode in die feiten is zeer ruim en ook het aantal pleegplaatsen is aanzienlijk. Het zaaksdossier B.1 verdovende middelen bevat negen zaaksdossiers en daarnaast een ‘hoofdrelaas B1-verdovende middelen’. Dit hoofdrelaas bevat ook nog een groot aantal losse zaaksdossiers verspreid over een zeer groot aantal pagina’s. Hierin zijn talloze verdenkingen van voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet en voltooide drugsfeiten opgenomen.
Gelet op bovenstaande is de tenlastelegging van die feiten op zichzelf onvoldoende bepaald en zou dagvaarding I gezien artikel 261 Sv in zoverre nietig zijn.
Het openbaar ministerie heeft evenwel bij de dagvaarding per verdachte een bijlage gevoegd waarin per feit de specifieke (losse) zaaksdossiers zijn benoemd die onder dat feit vallen. Indien de tenlastelegging in samenhang met die bijlage wordt gelezen, is helder waar de verschillende verdachten van worden verdacht. De rechtbank heeft ter terechtzitting ook al deze (losse) zaaksdossiers met de betreffende verdachten besproken en zij gaven er blijk van te begrijpen waarvan zij werden verdacht. Aldus is de dagvaarding in de zaak van [verdachte 3] geldig.
De dagvaarding is óók geldig indien uit de tekst van de tenlastelegging voldoende specifiek blijkt op welk zaaksdossier wordt gedoeld. Is dat echter niet zonder meer duidelijk en is een (los) zaaksdossier niet in de bijlage van de dagvaarding van een verdachte is opgenomen, dan is de in dat zaaksdossier opgenomen verdenking niet aan de betreffende verdachte ten laste gelegd.

4.Artikel 359a Sv verweer

4.1
Het voorlichtend achtergrondgesprek en de berichtgeving op de website van het openbaar ministerie
4.1.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie heeft gehandeld in strijd met het onschuldvermoeden zoals verankerd in de Straatsburgse rechtspraak, de Europese richtlijn over de onschuldpresumptie (richtlijn 9 maart 2016, 2016/343), de nationale wetgeving en de Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging (2020A004) door een ‘voorlichtend achtergrondgesprek’ te organiseren voor vertegenwoordigers van de media en door de berichtgeving op de website van het openbaar ministerie. Alhoewel publiciteit kan bijdragen aan de externe openbaarheid van het strafproces en daarmee het vertrouwen van de samenleving in de strafrechtspleging en het openbaar ministerie in dit verband ook een voorlichtende rol inneemt, heeft het openbaar ministerie in dit geval gehandeld in strijd met het recht. Niet is voldaan aan de voorwaarde dat terughoudendheid wordt betracht zodra de zaak voor de rechter is aangebracht. Het openbaar ministerie heeft de zaak Taxus willen oppompen en tot een prestigezaak willen maken. Deze schending dient te leiden tot strafvermindering, aldus de verdediging.
4.1.2
Het standpunt van het openbaar ministerie
Bij e-mailbericht van 7 maart 2023 heeft de officier van justitie naar aanleiding van vragen van de verdediging als volgt meegedeeld:
“Op 21 februari 2023 heeft de persvoorlichting van het arrondissementsparket Den Haag verschillende media uitgenodigd voor een voorlichtend achtergrondgesprek over het onderzoek Taxus om vorm te geven aan de publieke voorlichtingsrol van het openbaar ministerie zoals neergelegd in de Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging en om de media in staat te stellen goed verslag te kunnen doen van het onderzoek indachtig de vele geplande zittingsdagen en ter terecht staande verdachten. De media is een planning van de zaken en de tenlastegelegde feiten overhandigd.”
De officier van justitie heeft meegedeeld dat er geen presentatie is gegeven, noch zijn er foto’s getoond of geluidsopnames afgespeeld.
Ter zitting op 18 april 2023 heeft de officier van justitie in aanvulling op het e-mailbericht gesteld dat bij het voorlichtende achtergrondgesprek geen citaten uit het dossier zijn gegeven, geen presentatie van het dossier is gegeven, geen stukken uit het dossier zijn voorgehouden en geen concrete bewijsmiddelen zijn gedeeld om op die manier een bepaald beeld bij de media te schetsen.
Naast het organiseren van de bijeenkomst, is op de website van het openbaar ministerie aandacht besteed aan het onderzoek Taxus. Op een pagina op de website van het openbaar ministerie is te lezen:
“Taxus is een omvangrijk onderzoek naar een criminele organisatie die zich zou hebben schuldig gemaakt aan wereldwijde drugshandel en het witwassen van de opbrengsten daarvan. Het Openbaar Ministerie vervolgt 27 personen en 8 rechtspersonen in een dossier dat ruim 70.000 pagina's telt.
Onderzoek Taxus is gestart in november 2016 op basis van informatie uit het criminele milieu. De bekende Hagenaar [verdachte 1] zou zich bezig houden met de invoer van grote partijen cocaïne en juist een "klapper" hebben gemaakt.
Het onderzoek richtte zich op [verdachte 1] en het criminele netwerk waarmee hij strafbare feiten zou plegen. In de loop van meerdere jaren werd een dossier opgebouwd waaruit volgens het Openbaar Ministerie kan worden afgeleid dat de verdachten zich hebben schuldig gemaakt aan invoer, export en productie van allerlei soorten drugs, en/of de voorbereiding daarvan.
Voortdurende handel
De criminele organisatie zou zich niet hebben gespecialiseerd in één soort drugs. In het dossier Taxus komt van alles voorbij: cocaïne, heroïne, hennep, synthetische drugs en grondstoffen daarvoor. Elke kans die voorbij kwam, grepen de verdachten aan.
Het dossier bevat duizenden berichten uit encryptietelefoons waarmee de verdachten communiceerden. Hieruit ontstaat volgens het Openbaar Ministerie een duidelijk beeld: de verdachten waren voortdurend bezig handeltjes te zoeken en te drijven. Dag in, dag uit.
Daarbij ziet het Openbaar Ministerie [verdachte 1] als centrale figuur in het netwerk; wat hij wilde, gebeurde ook. In ruil daarvoor konden verdachten profiteren van zijn succesvolle drugshandel.
Luxe goederen
De opbrengsten werden volgens het Openbaar Ministerie witgewassen in luxe auto's, dure horloges, zonnebankstudio's en vastgoed in binnen- en buitenland. Om dit te verhullen werd een complexe constructie met meerdere bedrijfjes opgezet die in dienst stond van de criminele organisatie.
Zo zijn onder meer twee penthouses, een appartement en een villa in Spanje inbeslaggenomen, als ook verschillende (bedrijfs)panden in Nederland. Verder is er beslag gelegd op boten en tientallen dure horloges en auto's. Terwijl de verdachten vaak geen (noemenswaardige) legale bron van inkomsten hadden. Hun geld werd buiten het zicht van de instanties gehouden. "Nog nooit één gulden belasting betaald", vertelden ze elkaar trots. Belasting betalen is voor sukkels.
Zitting
De rechtbank in Den Haag zal vanaf 6 maart tot en met medio juli het dossier Taxus behandelen met de verdachten. In het najaar wordt een uitspraak verwacht.”
4.1.3
Het wettelijk kader
Het vermoeden van onschuld is neergelegd in art. 6 lid 2 EVRM, art. 14 lid 2 IVBPR en art. 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Het tweede lid van art. 6 EVRM bepaalt dat een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, voor onschuldig wordt gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan. Deze bepaling vormt een bijzondere toepassing van het eerste lid, waarin het fair trial-beginsel is neergelegd. Een inbreuk op de onschuldpresumptie kan daarom, afhankelijk van de omstandigheden, ook een schending opleveren van het eerste lid van art. 6 EVRM.
Het vermoeden van onschuld is voorts neergelegd in de Richtlijn (EU) 2016/343 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn (hierna: de Richtlijn).
In de preambule bij de Richtlijn is opgenomen:
“(16) Het vermoeden van onschuld zou worden geschonden wanneer in openbare verklaringen van overheidsinstanties of in andere rechterlijke beslissingen dan die welke betrekking hebben op de vaststelling van schuld een verdachte of beklaagde als schuldig wordt aangeduid zolang zijn schuld niet in rechte is komen vast te staan. Dergelijke verklaringen en rechterlijke beslissingen mogen niet de mening weergeven dat deze persoon schuldig is.”
En voorts:
“(17) Onder „openbare verklaringen van overheidsinstanties” moet worden verstaan: elke verklaring waarin wordt verwezen naar een strafbaar feit, en die uitgaat van een instantie die betrokken is bij de strafrechtelijke procedure met betrekking tot dit strafbare feit — zoals de rechterlijke macht, politie en andere rechtshandhavingsinstanties — of van een andere overheidsinstantie, zoals ministers en andere gezagsdragers, met dien verstande dat dit geen afbreuk doet aan het nationale recht inzake immuniteiten.
(18) De verplichting om verdachten of beklaagden niet als schuldig aan te duiden, mag overheidsinstanties niet beletten informatie openbaar te maken over de strafprocedures wanneer dit strikt noodzakelijk is om redenen die verband houden met het strafrechtelijk onderzoek — zoals wanneer videomateriaal wordt vrijgegeven, en het publiek wordt opgeroepen om te helpen bij het identificeren van de vermeende dader van het strafbaar feit — of met het algemeen belang, zoals wanneer gegevens om veiligheidsredenen worden verstrekt aan de inwoners van een gebied dat is getroffen door een vermeend milieumisdrijf, of wanneer het Openbaar Ministerie of een andere bevoegde instantie objectieve informatie verschaft over de stand van de strafrechtelijke procedure om verstoring van de openbare orde te voorkomen. Het inroepen van dergelijke redenen moet beperkt blijven tot situaties waarin dit, gelet op alle belangen, redelijk en proportioneel zou zijn. In ieder geval mogen de wijze waarop en de context waarin de informatie wordt verspreid, niet de indruk wekken dat de persoon schuldig is alvorens zijn schuld in rechte is komen vast te staan.”
Art. 4, derde lid van de Richtlijn schrijft voor dat de voorlichtingstaak van het openbaar ministerie zich dient te beperken tot hetgeen “strikt noodzakelijk is om redenen die verband houden met het strafrechtelijk onderzoek of het algemeen belang”.
De aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging van het openbaar ministerie (2020A004, iwtr. 01 september 2020 (hierna: de Aanwijzing) houdt in:
“Het openbaar ministerie en de opsporingsinstanties geven actief en gericht voorlichting over de aanpak en preventie van criminaliteit en over de strafrechtspleging. Hiermee informeren zij de samenleving over de manier waarop zij hun taken in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde uitvoeren en leggen zij daarover publiekelijk verantwoording af.
(…)
1.1
Als strafrechtelijke handhavers van de rechtsorde leveren het OM en de opsporingsinstanties een belangrijke bijdrage aan de maatschappelijke veiligheid. Via de media leggen zij publiekelijk verantwoording af door gericht en actief te communiceren over de aanpak en preventie van criminaliteit en over de ontwikkelingen in (concrete) onderzoeken en strafzaken (de strafrechtspleging). Hiermee voorzien zij de samenleving van de informatie die nodig is voor een goed publiek debat over de strafrechtspleging.
(…)
Wanneer in communicatie over de strafrechtspleging tot een persoon herleidbare gegevens worden gebruikt, maakt publicatie daarvan inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van die persoon (artikel 8 EVRM, artikel 10 Grondwet). Een dergelijke inbreuk is ten behoeve van de openbaarheid over de strafrechtspleging toegestaan onder de voorwaarde dat daaraan een zorgvuldige belangenafweging is voorafgegaan. De vereisten van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid zijn hierbij leidend.
(…)
Het belang van voorlichting is groter naarmate de informatie relevanter is voor het publieke debat. Uitgangspunt blijft dat niet meer informatie wordt verstrekt dan noodzakelijk is voor het verwezenlijken van het belang dat is gediend met openbaarmaking.”
Het respecteren van de onschuldspresumptie wordt door de Richtlijn benoemd als een mee te wegen factor. Uitgangspunt is dat een rechtszaak niet in de media wordt gevoerd. Tevens is uitgangspunt dat vanaf het moment dat de dagvaarding is uitgebracht er een grotere terughoudendheid wordt betracht met betrekking tot inhoudelijke voorlichting over een zaak (2.2).
In het arrest Mucha vs Slowakije (EHRM 25-11-2021, ECLI:CE:ECHR:2021:1125JUD006370319 heeft het Europees hof overwogen:
“The Court reiterates that the principle of the presumption of innocence will be violated if a judicial decision or a statement made by a public official concerning a person charged with a criminal offence reflects an opinion that he or she is guilty before that person has actually been proved guilty under the law. A fundamental distinction must be made between a statement that someone is merely suspected of having committed a crime and a clear declaration, in the absence of a final conviction, that an individual has committed the crime in question. In this regard the Court has emphasised the importance of public officials' choice of words in statements made by them before a person has been tried and found guilty of a particular criminal offence. While the use of language is of critical importance in this respect, the Court has furthermore pointed out that whether a statement made by a public official is in breach of the principle of the presumption of innocence must be determined within the context of the particular circumstances in which the impugned statement was made. Even the use of some unfortunate language may not be decisive when regard is had to the nature and context of the particular proceedings (see Karaman v. Germany, no. 17103/10, § 63, 27 February 2014, with further references).”
4.1.4
Beoordeling door de rechtbank
Als uitgangspunt geldt dat het openbaar ministerie de bevoegdheid heeft om de pers te informeren. Het is in het algemeen inherent aan het (straf)recht dat zaken, gelet op hun aard en inhoud, een zekere vorm van media-aandacht met zich brengen. Het is aanvaardbaar dat het openbaar ministerie ook het publiek informeert over strafrechtelijke onderzoeken. Te allen tijde heeft echter te gelden dat een ieder tegen wie een strafvervolging is ingesteld voor onschuldig wordt gehouden, totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan. Uit de onschuldspresumptie volgt voorts dat bij contacten met de pers de benodigde terughoudend en zorgvuldigheid moet worden betracht door het openbaar ministerie. Niet mag de suggestie worden gewekt dat een verdachte reeds door de strafrechter is schuldig verklaard.
Het komt de rechtbank in beginsel niet vreemd of ongebruikelijk voor dat bij een zaak met de omvang en aard als het onderzoek Taxus gebruik wordt gemaakt van verschillende mediavormen om het publiek op verschillende momenten te voorzien van informatie. Het is de rechtbank niet ontgaan dat gedurende het onderzoek en ook tijdens het onderzoek ter terechtzitting geregeld belangstelling is geweest van diverse landelijke en regionale mediakanalen. Er is op meerdere dagen schrijvende pers aanwezig geweest alsook zijn camera’s aanwezig geweest die verslag hebben gedaan van het proces op de regionale en landelijke televisie. Afgezet tegen de omvang van het dossier en de veelheid van verdenkingen, is het niet moeilijk om in te zien dat deze verslaglegging was gebaat bij de (achtergrond) informatie zoals verschaft door het openbaar ministerie tijdens het voorlichtend achtergrondgesprek en op de website.
Anders dan de verdediging heeft betoogd, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat het openbaar ministerie het onderzoek Taxus op oneigenlijke of proactieve gronden heeft willen oppompen en tot een prestigezaak heeft willen maken. Het openbaar ministerie heeft voldoende terughoudendheid betracht. Ten aanzien van de tekst op de website in zijn geheel beschouwd, geldt dat het openbaar ministerie heeft benadrukt dat het gaat om het beeld dat bij het openbaar ministerie bestaat en hetgeen
zijde verdachten in het onderzoek Taxus verwijten. Nergens volgt uit dat zij al hebben gesteld of de indruk hebben gewekt dat de verdachten al door de strafrechter waren veroordeeld. Anders dan de verdediging stelt, heeft het openbaar ministerie aldus geen voorschot genomen op de schuld van de verdachten, noch heeft het openbaar ministerie door de specifieke woordkeuze de suggestie gewekt dat de schuld van de verdachten al vast zou staan of de zaak in de media willen voeren.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het openbaar ministerie niet onrechtmatig gehandeld waar het gaat om de contacten en informatievoorziening naar de media en de samenleving door de tekst op de website. Dat betekent dat de rechtbank geen aanleiding ziet om, indien aan de orde, op deze grond tot strafvermindering over te gaan.

5.De bewijsbeslissing

5.1
Inleiding
Het onderzoek Taxus is gestart in november 2016 en zag in de kern op de verdenking dat [verdachte 1] de invoer van grote partijen (duizenden kilo’s) cocaïne vanuit Zuid-Amerika aanstuurde en dat hij zich samen met anderen schuldig maakte aan gewoontewitwassen. Het onderzoek kende een groot aantal deelonderzoeken.
Die deelonderzoeken richtten zich op meer concrete verdenkingen (van de invoer van cocaïne) tegen individuen uit het vermeende criminele samenwerkingsverband rondom [verdachte 1] . Gedurende het onderzoek is ook restinformatie ontvangen vanuit andere onderzoeken.
In september 2018 werd een Joint Investigation Team (hierna: JIT) opgericht door Nederland en Spanje, omdat [verdachte 1] en andere verdachten veelvuldig in Spanje waren en verdacht werden ook daar strafbare feiten te plegen.
Vanaf eind 2019 werd door politie en openbaar ministerie toegewerkt naar een zogenoemde klapdag in meerdere landen. Deze vond uiteindelijk plaats op 16 september 2020. Op die dag werd onder andere [verdachte 1] aangehouden.
Een en ander heeft geresulteerd in een proces-verbaal van uiteindelijk circa 80.000 bladzijden. In de maanden maart tot en met juli 2023 zijn de zaken van 34 verdachten, waaronder acht rechtspersonen, inhoudelijk behandeld. De rechter-commissaris heeft meer dan 90 personen als getuige gehoord of getracht te horen.
De verdenkingen richten zich in het bijzonder op:
Handel, invoer en uitvoer van met name cocaïne en heroïne (en de voorbereidingshandelingen daartoe), de productie van amfetamine, methamfetamine en de handel in grondstoffen daarvoor, in georganiseerd verband;
Het witwassen van criminele gelden in georganiseerd verband;
Het gebruik van geweld (in georganiseerd verband), al dan niet samenhangend met de exploitatie van een illegale goksite.
5.2
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het alle ten laste gelegde feiten. Op specifieke standpunten zal de rechtbank hierna – voor zover relevant – in gaan.
5.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft uitvoerig verweer gevoerd op de ten laste gelegde feiten. De rechtbank zal hier bij de bespreking van de feiten op in gaan.
5.4
Verweren ten aanzien van de rechtmatigheid en betrouwbaarheid van de Encrochat- en SkyECC-chatberichten
Verweren van de verdediging
De verdediging voert een drietal verweren die zien op de rechtmatigheid van de Encrochat- en SkyECC-gegevens en een verweer dat ziet op de betrouwbaarheid van de gegevens.
Het eerste rechtmatigheidsverweer heeft betrekking op de beoogde/voorziene omzeiling van de rechtsbescherming door het openbaar ministerie. De verdediging ziet hierin twee redenen om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de strafvervolging.
Bij de eerste reden staat het optreden van het openbaar ministerie centraal, met name gedurende het opsporingsonderzoek. Daarbij wijst de verdediging er allereerst op dat de Nederlandse opsporingsdienst niet alleen technische assistentie in het buitenland verleende, maar ook een sturende rol vervulde in het ontsluitings- en opsporingsproces in het buitenland. Het openbaar ministerie heeft hierover onvoldoende openheid gegeven waardoor het wettelijk systeem in de kern is geraakt. De verdediging wijst op het zogenoemde Karman-criterium. Het openbaar ministerie heeft actief gehandeld om toetsing door de Nederlandse rechter van de operaties ten aanzien van Encrochat en SkyECC te voorkomen (
concealing evidenceen oneigenlijke motiveringen bij vorderingen ex art. 149b Sv ten opzichte van de Nederlandse rechters). De resultaten van deze operaties worden nergens, en in elk geval niet in Nederland, (op rechtmatigheid) getoetst door een rechter.
Een tweede reden voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ziet de verdediging in het verloop van de vervolging. Naar de mening van de verdediging is geen sprake van een eerlijk proces, nu een volledige toetsing ontbreekt. Doordat een volwaardige toetsing van de rechten van de verdachte niet mogelijk is, ontbreekt het aan effectieve rechtsbescherming ter zake grondrechten – zoals het recht op privacy zoals gewaarborgd door artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) – en is het recht op een eerlijk proces niet geëerbiedigd.
Het tweede rechtmatigheidsverweer ziet op
de verkrijgingvan de Encrochat- en SkyECC-gegevens. De wijze van verkrijgen leidt volgens de verdediging tot de verplichting om alle gegevens van het bewijs uit te sluiten. De verdediging wijst er daarbij op dat alle gebruikers van Encrochat en SkyECC (ongedifferentieerd) zijn geraakt door de ‘
hacks’dan wel de “
man in the middle”-aanvallen. Een dergelijke gegevensverzameling betreft, naar de definitie van het EHRM, bulkinterceptie. Er is daarmee sprake geweest van een zeer vergaande inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van een groot aantal ongedefinieerde personen. De verdediging wijst op het Big Brother Watch-arrest (EHRM (GK) 25 mei 2021, nrs. 58170/13, 62322/14 en 24960/15) en concludeert dat niet goed kan worden vastgesteld of aan de daarin weergegeven eisen is voldaan en dat dus geen sprake is van een deugdelijke toetsing door een rechter. Daardoor is sprake van schending van artikel 8 EVRM en daarmee artikel 6 EVRM.
Verder wijst de verdediging erop dat sprake is van schending van het Unierecht. De verkrijging en verwerking van de Encrochat en SkyECC- gegevens vallen onder de werkingssfeer van het Unierecht, in bijzonder Richtlijn 2016/680. Net als voor Richtlijn 2002/58 geldt dat bij de verkrijging van privacygevoelige informatie en van persoonsgegevens, voldaan moet worden aan het ‘evenredigheidsbeginsel’. Ook moet sprake zijn van proportionaliteit.
Hierbij wijst de verdediging op het arrest van Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 10 april 2003, Steffensen, nr. C-276/01, ECLI:EU:C:2003:228, (ro. 75-77) waarin is geoordeeld dat een rechterlijke instantie die van oordeel is dat een partij niet in de gelegenheid is om doeltreffend commentaar te leveren op een bewijsmiddel dat betrekking heeft op een gebied waarvan de rechters geen kennis hebben en dat een doorslaggevende invloed kan hebben op de beoordeling van de feiten, moet vaststellen dat het recht op een eerlijk proces hierdoor wordt geschonden, en dat bewijsmiddel moet uitsluiten om die schending te voorkomen. De verdediging stelt dat aan beide voorwaarden van dit arrest is voldaan en acht bewijsuitsluiting dus verplicht.
De verdediging voert een derde rechtmatigheidsverweer voor wat betreft
de verwerkingvan de gegevens. De verdediging wijst erop dat de Nederlandse wet niet voldoet aan de kwaliteitseisen die het Handvest EU en de Richtlijn 2016/680 stellen omdat geen wet bestaat voor de uitgevoerde verwerking van de ‘bulkdata’. Nu niet voldaan is aan het vereiste ‘voorzien bij wet’ ontbreekt een effectieve rechtsbescherming. Voor zover die waarborg zou kunnen worden gevonden in artikel 126uba Sv is de verdediging van mening dat een machtiging ex artikel 126uba Sv niet kan worden gebruikt. Zelfs als artikel 126uba Sv wel ziet op de verwerking van de gegevens, wijst de verdediging erop dat dit artikel wordt gebruikt ter verwerking van ‘bulkdata’, waaronder ook de gegevens van personen zonder enige verdenking. Dat mag niet.
De verdediging voert voorts aan dat de stukken uit 26Lemont en 26Argus naar het Taxusonderzoek zijn overgeheveld op grond van 126dd Sv. Dat mag ook niet. Immers, in artikel 126dd Sv staat art. 126uba Sv niet genoemd. Artikel 126dd Sv ziet echt niet op het delen van resultaten uit de ‘
hacks’.Dit is dus de tweede schending van nationaal recht, ter zake de verwerking van de gegevens. Bovendien zijn de APN-gegevens in de SkyECC-zaken op een foutieve grondslag opgevraagd door het openbaar ministerie. De verdediging constateert daarom dat, naar nationaal recht, sprake is geweest van vormverzuimen in de zin van artikel 359a Sv. Volgens de verdediging is sprake van ernstige schendingen van strafvorderlijke voorschriften of rechtsbeginselen. Bewijsuitsluiting, subsidiair strafvermindering, wordt bepleit.
De verdediging voert ten slotte een betrouwbaarheidsverweer. De verdediging acht het, mede op basis van Europese jurisprudentie, onredelijk om van de verdediging te verwachten dat zij aanwijzingen voor de onbetrouwbaarheid aandragen. Het is, in de visie van de verdediging, juist het openbaar ministerie dat (als daartoe een verzoek komt) moet laten zien hoe het bewijsmateriaal zijn gang naar de rechtszaal heeft gevonden opdat de betrouwbaarheid kan worden getoetst en het bruikbaar kan worden gevonden voor het bewijs. Dat uitgangspunt geldt des te meer bij digitale gegevens. Dat heeft te maken met de onzichtbaarheid, kwetsbaarheid en veranderlijkheid (voor en door externe, natuurkundige factoren), volatiliteit en oneindige reproduceerbaarheid van digitaal bewijsmateriaal.
Verder wijst de verdediging erop dat, zowel voor de situatie van Encrochat als die van SkyECC, meer dan voldoende concrete aanwijzingen zijn dat de gebruikte gegevens niet (volledig) betrouwbaar zijn. De verdediging acht nader onderzoek geboden om na te gaan of de gegevens (chats) die er wél zijn, correct en juist zijn weergegeven. Om die reden doet de verdediging het verzoek om de PGP-gegevens niet voor het bewijs te gebruiken. Voornoemd onderzoek is ook geboden om na te kunnen gaan wat de omvang en mate van onvolledigheid van de Encrochat- en SkyECC-gegevens is. Zeker in situaties waarbij een grote hoeveelheid aan gegevens mist, is de vraag gerechtvaardigd wat dat betekent voor de gegevens die aan (het account van) de verdachte worden toegeschreven.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie betwist dat sprake is geweest van doelbewuste misleiding in de voorfase van het onderzoek.
Ten aanzien van de verkrijging van de Encrochat- en SkyECC-gegevens verwijst het openbaar ministerie naar de recente prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 13 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:913). Hieruit volgt dat de verkrijging van de gegevens niet ter toetsing voorligt aan de rechtbank omdat het vertrouwensbeginsel van toepassing is, nu het onderzoek is uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten.
Ten aanzien van de interceptie van ‘bulkdata’ en de verhouding daarvan tot de Europese richtlijnen verwijst het openbaar ministerie eveneens naar voornoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad, in het bijzonder de rechtsoverwegingen 6.26 en 6.27 en 7.3.4.
Ten aanzien van de gestelde onbetrouwbaarheid van de gegevens wijst het openbaar ministerie wederom op voornoemde beslissing. De Hoge Raad heeft daarin overwogen dat de betrouwbaarheid van de gegevens, verkregen uit het buitenland, in beginsel vaststaat. De betrouwbaarheid van de gegevens wordt volgens het openbaar ministerie nader onderbouwd door het NFI rapport. [de deskundige] heeft bovendien een verklaring afgelegd waaruit de betrouwbaarheid volgt. Het enkel stellen dat gegevens ‘fout’ of ‘onvolledig’ zijn, is naar de mening van het openbaar ministerie onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
Het openbaar ministerie concludeert ontvankelijk te zijn in de vervolging en betoogt dat de Encrochat- en SkyECC-gegevens die in het procesdossier aanwezig is voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Beoordeling
De feitelijke gang van zaken omtrent de interceptie van gegevens in het kader van de opsporingsonderzoeken 26Lemont en 26Argus in Encrochat en SkyECC is opgenomen in de tussenbeslissing van de rechtbank in deze zaak van 11 augustus 2022 en ook in de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland (ECLI:NL:RBNNE:2022:4797). Zij gaat van die feiten en omstandigheden uit.
Eerste rechtmatigheidsverweer
Beoogde/voorziene omzeiling van rechtsbescherming door het openbaar ministerie
Niet is gebleken dat het openbaar ministerie moedwillig een onjuiste en onvolledige voorstelling van zaken heeft gegeven over de omvang van de betrokkenheid van de Nederlandse opsporingsautoriteiten bij de interceptie van Encrochat- en SkyECC-gegevens met als doel te voorkomen dat de opsporingsmethodes in Nederland op rechtmatigheid zou kunnen worden getoetst. Weliswaar heeft het openbaar ministerie mondjesmaat informatie vrijgegeven en was niet vanaf het begin duidelijk hoe één en ander is verlopen, niet kan worden vastgesteld dat het openbaar ministerie moedwillig een onjuiste voorstelling van zaken heeft willen geven. De rechtbank verwerpt daarom dit verweer.
Tweede rechtmatigheidsverweer
Verkrijging van Encrochat- en SkyECC gegevens
De Hoge Raad heeft recent in de eerder genoemde beslissing op prejudiciële vragen uiteengezet hoe de rechtmatigheid moet worden getoetst van de inzet van opsporingsbevoegdheden die in het buitenland zijn uitgeoefend (ECLI:NL:HR:2023:913). De inhoud en omvang van die toets hangt, onder meer, af van het antwoord op de vraag onder wiens verantwoordelijkheid de inzet van die opsporingsbevoegdheden in het buitenland heeft plaatsgevonden.
De rechtbank concludeert dat bij de interceptie van zowel Encrochat- als SkyECC-gegevens sprake is geweest van opsporing in Frankrijk, onder verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten. De Hoge Raad heeft in zijn beschikking van 22 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:612 overwogen dat bij het optreden van een gemeenschappelijk onderzoeksteam, waar hier ook sprake van was, leidend is het nationale recht van de lidstaat waar de opsporingsbevoegdheid ten behoeve van een gemeenschappelijk onderzoeksteam wordt uitgeoefend en dat – kort gezegd – het verlenen van (technische) bijstand vanuit de Nederlandse politie bij de uitoefening van een opsporingsbevoegdheid door de autoriteiten van een andere deelnemende lidstaat niet meebrengt dat de verantwoordelijkheid voor het opsporingsonderzoek alsnog op Nederland is komen te rusten.
Dit oordeel wordt ook niet anders door de omstandigheid dat (sommige) toestellen van Encrochat en SkyECC en hun gebruikers zich ten tijde van de inzet van de opsporingsbevoegdheden in Frankrijk op Nederlands grondgebied bevonden. Dat Frankrijk gegevens van gebruikers in Nederland heeft verkregen is inherent aan de grensoverschrijdende diensten die door Encrochat en SkyECC werden aangeboden. Dit leidt echter niet tot de conclusie dat het binnendringen in telefoons in Nederland door Franse autoriteiten moeten worden gezien als onderzoekshandelingen die (mede) onder verantwoordelijkheid van Nederland zijn uitgevoerd.
Het behoort dan ook niet tot de taak van de Nederlandse strafrechter om te toetsen of de wijze waarop dit Franse onderzoek is uitgevoerd strookt met de daarvoor in Frankrijk geldende rechtsregels noch of de Franse rechter hiervoor een machtiging heeft kunnen verlenen. De taak van de Nederlandse strafrechter is in dit geval ertoe beperkt te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit onderzoek in de strafzaak tegen de verdachte gebruik wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op zijn recht op een eerlijk proces overeenkomstig artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
De rechtbank ziet in het dossier geen aanwijzingen waaruit zou kunnen blijken dat in het Franse onderzoek sprake is geweest van een evidente schending van artikel 6 EVRM dan wel van een schending van artikel 8 EVRM die zodanig ernstig is dat deze tevens een schending van artikel 6 EVRM oplevert. De rechtspraak van het EHRM waarop de verdediging een beroep heeft gedaan is in een geval als het onderhavige niet van toepassing (vgl. ECLI:NL:HR:2023:913, r.o. 6.24.4 en voetnoot 25). Die rechtspraak ziet immers niet op de interceptie van gegevens in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar de aanbieders van diensten waarmee berichten versleuteld kunnen worden verzonden, en naar de gebruikers van die diensten, in verband met de in relatie tot het aanbieden en het gebruik gerezen verdenkingen. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel is dan ook onverkort van toepassing en brengt mee dat de Nederlandse strafrechter erop moet vertrouwen dat voor de interceptie in Frankrijk een toereikende wettelijke grondslag heeft bestaan en dat die interceptie in overeenstemming met het EVRM heeft plaatsgevonden.
De rechtbank verwerpt eveneens het verweer dat de verkrijging van de Encrochat- en SkyECC-gegevens in strijd is met Richtlijn 2002/58/EG en Richtlijn (EU) 2016/680. Richtlijn 2002/58/EG mist in deze zaak toepassing. Deze Richtlijn is erop gericht persoonsgegevens die worden geregistreerd of anderszins bekend worden door het gebruik van openbare elektronische-communicatiediensten te beschermen, onder meer doordat nader wordt genormeerd in welke gevallen en onder welke voorwaarden dergelijke gegevens mogen worden bewaard dan wel aan overheidsinstanties toegang kan worden verleend tot die gegevens. Dat is in deze zaak niet aan de orde (zie daarover verder ECLI:NL:HR:2023:913, r.o. 6.27.3). Richtlijn (EU) 2016/680 ziet op de
verwerkingvan persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten ten behoeve van de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten en de tenuitvoerlegging van straffen, en dus niet op de
verkrijgingdaarvan.
Derde rechtmatigheidsverweer
Verwerking van Encrochat- en SkyECC-gegevens
Het verwerken van de Encrochat- en SkyECC-gegevens valt onder de werkingssfeer van Richtlijn (EU) 2016/680 (in Nederland geïmplementeerd in de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens) en daarmee onder het Handvest. De Nederlandse wet biedt geen expliciete grondslag voor de verwerking van gegevens als in deze zaak aan de orde, die zijn verkregen in het kader van een buitenlands opsporingsonderzoek. Ook artikel 126uba Sv biedt die grondslag in strikte zin niet.
Het ontbreken van een wettelijke grondslag staat er echter niet aan in de weg dat het openbaar ministerie een machtiging vordert van de rechter-commissaris voor het gebruik van dergelijke gegevens in een strafrechtelijk onderzoek en dat die rechter-commissaris op die vordering beslist buiten situaties waarin de wet dit eist. Die bevoegdheid vloeit voort uit het systeem van de wet, waarin de rechter-commissaris krachtens artikel 170 Sv is belast met toezichthoudende bevoegdheden met betrekking tot het opsporingsonderzoek. In het algemeen wordt hieruit de opdracht afgeleid te waken over de rechtmatigheid en volledigheid van het opsporingsonderzoek. Aldus kan ook buiten het wettelijk kader betrokkenheid van de rechter-commissaris een noodzakelijke voorwaarde zijn om een bepaalde opsporingsmethode rechtmatig te doen zijn. In het bijzonder kan worden gedacht aan een machtiging door de rechter-commissaris ter zake van het gebruik van communicatiegegevens in gevallen waarin op voorhand is te verwachten of is te voorzien, dat de inbreuk op persoonlijke levenssfeer zeer ingrijpend kan zijn.
In de onderzoeken 26Lemont en 26Argus hebben rechters-commissarissen, naar aanleiding van vorderingen van officieren van justitie, machtigingen gegeven voor het binnendringen van een geautomatiseerd netwerk op grond van artikel 126uba Sv. In hun beschikkingen hebben de rechters-commissarissen overwogen dat de informatie niet op een andere, effectieve en minder ingrijpende wijze kon worden verkregen en worden gebruikt en hebben zij vervolgens voorwaarden geformuleerd teneinde de (mogelijke) privacy-schending zoveel mogelijk in te kaderen en zogenaamde ‘fishing expeditions’ te voorkomen. Pas na het verkrijgen van aanvullende toestemming van de rechters-commissarissen mochten de onderzoeksgegevens worden verstrekt aan een onderzoeksteam ten behoeve van de verwerking in een ander onderzoek. Dat is in de zaak Taxus ook gebeurd.
Voor zover door de verwerking van de Encrochat- en SkyECC-gegevens al sprake is van een inbreuk op enig grondrecht vervat in het Handvest en/of het EVRM, is die inbreuk naar het oordeel van de rechtbank door de aldus gevolgde werkwijze in voldoende mate bij wet voorzien. Van een vormverzuim is daarmee niet gebleken, nog daargelaten of het dan zou gaan om een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv.
De rechtbank gaat voorts voorbij aan het standpunt van de verdediging dat de verwerking van de onderzoeksresultaten door de rechters-commissarissen zelf had moeten plaatsvinden, aangezien dat niet vereist is. De rechtbank gaat ook voorbij aan het verweer voor zover dat betrekking heeft op artikel 126uba lid 1 sub d Sv (het vastleggen van gegevens), omdat de verleende machtigingen zien op het binnendringen en onderzoek doen in geautomatiseerde werken en het bij het analyseren van gegevens daarbij niet gaat om de vastlegging van gegevens zoals bedoeld in sub d.
Ook verwerpt de rechtbank het verweer dat artikel 126dd Sv geen wettelijke grondslag biedt om onderzoeksgegevens uit de onderzoeken 26Lemont en 26Argus te delen met onderzoek Taxus. Artikel 126dd Sv biedt een uitzondering op de vernietigingsverplichting van bepaalde politiegegevens, maar is uitdrukkelijk niet bedoeld om het delen van die gegevens te beperken. Deze bepaling strekt dan ook niet ter bescherming van enig rechtens te respecteren belang van de verdachte. Een eventuele onjuiste toepassing van die bepaling kan daarom zonder rechtsgevolg blijven. Ook het verweer dat een foutieve grondslag is gebruikt voor het opvragen van de APN gegevens in de SkyECC zaken wordt verworpen. Dat hier sprake zou zijn van een onherstelbaar vormverzuim met nadeel voor de verdachte is niet gebleken.
Betrouwbaarheid van de Encrochat- en SkyECC-gegevens
Tot uitgangspunt mag worden genomen dat onderzoek dat onder verantwoordelijkheid van buitenlandse autoriteiten is uitgevoerd, op zodanige wijze is verricht dat de door dat onderzoek verkregen resultaten betrouwbaar zijn. Als echter aanwijzingen voor het tegendeel bestaan, is de rechter gehouden de betrouwbaarheid van die resultaten te onderzoeken.
De verdediging heeft onvoldoende concrete aanwijzingen naar voren gebracht waaruit zou kunnen worden afgeleid dat aan de betrouwbaarheid van het buitenlandse onderzoek moet worden getwijfeld. Anders dan de verdediging heeft gesteld, is niet gebleken dat het ontbreken van delen van gesprekken afdoet aan de betrouwbaarheid van de delen van de gesprekken die wél zijn verkregen. Ook overigens is, mede in het licht van het dossier, onvoldoende onderbouwd dat aan de betrouwbaarheid van de gegevens die zijn verkregen en in het dossier aanwezig zijn, zou moeten worden getwijfeld. De rechtbank gaat dan ook uit van de betrouwbaarheid van die gegevens en verwerpt dit verweer. Wel betracht de rechtbank extra behoedzaamheid bij de interpretatie van berichten en bij het bepalen van de context ervan, wanneer een deel van de berichten ontbreekt.
Conclusie
De rechtbank verwerpt de verweren van de verdediging.
5.5
Bewijsoverwegingen
De rechtbank heeft in bijlage 2 opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
5.5.1
PGP-berichten als bewijsmiddel
De verdediging heeft aangevoerd dat ontsleutelde berichten uit encrypted telefoons onvoldoende bewijs vormen, omdat sprake is van één bron en niet is voldaan aan het bewijsminimum van 342, lid 2, Sv. Ook is aangevoerd dat indien een bericht van de verdachte voor het bewijs wordt gebruikt, dit bericht als ‘verklaring van de verdachte’ moet worden aangemerkt, waarop artikel 341, lid 4, Sv van toepassing is. Daarin is bepaald dat het bewijs dat de verdachte een feit heeft begaan niet uitsluitend kan worden aangenomen op grond van zijn eigen verklaring. Voorts moet behoedzaam met de inhoud van berichten worden omgegaan. Het is mogelijk dat berichten ontbreken. De context is niet altijd duidelijk. Er kan niet klakkeloos worden aangenomen dat berichten steeds over drugs gaan. De verdachten hebben bovendien maar wat geroepen, ze hebben opgeschept, onzin gepraat en uit verveling maar wat verstuurd. Voorts is onduidelijk of sprake is van doorgestuurde berichten. Hetzelfde geldt voor afgeluisterde gesprekken, aldus de verdediging.
De rechtbank stelt voorop dat de bewijsregel van artikel 342, lid 2, Sv betrekking heeft op
getuigenverklaringen. Het bewijs van een strafbaar feit mag niet uitsluitend worden gevonden in de verklaring van één getuige. Ontsleutelde berichten zijn evenwel schriftelijke bescheiden, meer in het bijzonder ‘andere geschriften’ als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv en kunnen voor het bewijs worden gebruikt ‘in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen’. Een ander bewijsmiddel kan tevens een ‘ander geschrift’ zijn (ECLI:NL:HR:2004:AO9131). Een bewezenverklaring die enkel op pgp-berichten steunt, betekent dus niet dat artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv is geschonden, nu het bewijsmiddel van het ene andere geschrift (een pgp-bericht) steun vindt in een tweede ander geschrift (pgp-bericht) (vgl. conclusie AG ECLI:NL:PHR:2023:163). Omdat ontsleutelde berichten ‘andere geschriften’ zijn van de verschillende verdachten en geen verklaringen van die verdachten in de zin van artikel 341, lid 4, Sv zijn, is ook dit artikel niet van toepassing.
Wel heeft de rechtbank behoedzaamheid betracht bij het gebruik van ontsleutelde berichten voor het bewijs. Indien de context onvoldoende blijkt, bijvoorbeeld omdat berichten ontbreken, heeft dat uiteraard consequenties voor de bewijswaarde. De rechtbank heeft steeds beoordeeld of voldoende duidelijk is waarover de berichten gaan en heeft de context van die berichten en het overige bewijsmateriaal bij de duiding betrokken. Dat de verdachten vaak maar wat riepen en uit verveling maar wat verstuurden, blijkt niet uit het dossier.
Hetzelfde geldt voor afgeluisterde gesprekken. Ook bij de beoordeling van de bewijswaarde van deze gesprekken heeft de rechtbank steeds de context en het overige bewijsmateriaal betrokken.
De stelling dat niet altijd duidelijk zou zijn of het gaat om doorgestuurde berichten, volgt de rechtbank niet. Het dossier bevat talloze berichten waarin de naam van de oorspronkelijke schrijver van het bericht is te zien. Die berichten zijn kennelijk doorgestuurd. Wanneer berichtenreeksen zijn doorgestuurd, zijn steeds beide namen van de deelnemers van dat gesprek te zien in de doorgestuurde berichten.
Tot slot is nog door meerdere verdachten aangevoerd dat ook anderen gebruik maakten van hun PGP-account(s), zodat de inhoud van de berichten niet (altijd) voor hun rekening kan komen. De rechtbank stelt hierbij voorop dat geen van de verdachten zelf duidelijk heeft gemaakt wie degene(n) dan zou(den) zijn geweest die van hun account gebruik maakte(n) en wanneer. Daarbij heeft de rechtbank gezien dat doorgaans de berichten van één account qua aard, inhoud en taalgebruik passen bij één gebruiker. Ook heeft de rechtbank geconstateerd dat bij de deelnemers aan de gesprekken geen enkele verwarring bestond met wie werd gecommuniceerd. Dat zou je wel verwachten als meerdere personen van het account gebruik zouden maken, zeker ook gezien de onderwerpen die besproken werden. Het zou logisch zijn dat dan bij het starten van een gesprek de gebruiker zou aangeven wie hij was. Dat heeft de rechtbank ook geconstateerd bij de accounts sportsvr/audirszes die zijn toegeschreven aan [verdachte 13] . In sommige berichten valt te lezen dat de gebruiker schreef: “Ik ben Tyson”, zodat duidelijk werd dat het niet [verdachte 13] was die op dat moment gebruik maakte van die accounts. Deze berichten van “Tyson” worden door de rechtbank dan ook niet toegeschreven aan [verdachte 13] . Verder heeft de rechtbank bij de verschillende berichtenreeksen een dergelijke aankondiging niet gezien.
Deze verweren worden dan ook verworpen.
5.5.2
PGP-identificaties
5.5.2.1 PGP-identificatie [verdachte 1]
Ennetcom
Aan [verdachte 1] wordt het Ennetcom-account ‘935v735886@ennetcom.com’ toegeschreven.
Uit het dossier volgt dat [verdachte 2] dit account in de periode van 13 maart 2013 tot en met 9 mei 2013 heeft gebruikt. Op 28 april 2013 zei [verdachte 2] tegen ‘Jutter’ dat hij deze telefoon aan “ouwe” gaat geven. Ouwe betreft een bijnaam van [verdachte 1] .
Vanaf 9 mei 2013 heeft ‘jutter’ dit account opgeslagen als ‘Walter’. Uit het dossier volgt dat ook de gebruiker van het Encrochat-account ‘borneos’ ( [verdachte 18] ), het account van [verdachte 1] (‘outdoorfeline’) heeft opgeslagen als ‘Walter’.
[betrokkene 8] heeft voorts verklaard dat hij contact heeft gehad met ene ‘Walter’ over de handel in cocaïne en dat de echte naam van ‘Walter’ [verdachte 1] is. Tijdens zijn verhoor zijn foto’s getoond van [verdachte 1] en [betrokkene 8] heeft hem herkend als [verdachte 1] /Walter.
Op 9 mei 2013 vroeg ‘Jutter’ aan ‘Walter’ of hij hem morgen nog ergens heen moest brengen. Walter reageerde daarop dat dit niet hoefde, maar dat hij morgen jarig was en dat ‘Jutter’ welkom was. [verdachte 1] is op [geboortedag] jarig.
Tot slot is het taalgebruik van ‘Walter’ herkenbaar, bijvoorbeeld doordat hij het woord “moet” schrijft als “moed”. Dit komt ook naar voren bij de gesprekken die door [verdachte 1] worden gevoerd via zijn Encrochat-account ‘outdoorfeline’ (zie hierna).
Gelet op voorgaande stelt de rechtbank vast dat [verdachte 1] vanaf 9 mei 2013 de gebruiker is geweest van het Ennetcom-account 935v735886@ennetcom.com.
PGP-Safe
Aan [verdachte 1] wordt het PGP-Safe-account ‘180cm37@pgpvipclub.com’ toegeschreven.
Dit account stond bij een andere PGP-Safe gebruiker, te weten ‘mwcv265v@pgpsafe.net’ opgeslagen als “ouwe ouwe”. Zoals hiervoor overwogen is ‘ouwe’ een bijnaam van [verdachte 1] .
Uit de gesprekken tussen hen in de periode van 30 april 2017 tot en met 1 mei 2017 volgt dat ‘ouwe ouwe’ een zanger nodig heeft voor een begrafenis op 4 april 2017 om 13.00 uur. Uit verdere tapgesprekken blijkt dat een bekende van [verdachte 1] euthanasie heeft gepleegd en dat de begrafenis plaatsvond op 4 mei 2017 om 13.00 uur.
Op 1 mei 2017 zei ‘ouwe ouwe’ dat hij bij De Lier was en daarna in het ziekenhuis bij zijn zus in Voorburg. In die periode lag de zus van [verdachte 1] in het ziekenhuis.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [verdachte 1] de gebruiker is geweest van het PGP Safe-account ‘180cm37@pgpvipclub.com’.
Encrochat
Aan [verdachte 1] wordt het Encrochat-account ‘outdoorfeline’ toegeschreven.
[verdachte 1] heeft verklaard dat hij van dit Encrochat-account gebruik maakte. De rechtbank stelt daarmee vast dat [verdachte 1] de gebruiker is geweest van het Encrochat-account “outdoorfeline”.
SkyECC
Aan [verdachte 1] wordt het SkyECC-account ‘O12QLT’ toegeschreven.
[verdachte 1] heeft verklaard dat hij gebruik heeft gemaakt van de berichtendienst SkyECC.
Tijdens de doorzoeking van de woning van [verdachte 1] in Spanje is een telefoon aangetroffen met de SkyECC-applicatie. Deze mobiele telefoon heeft als IMEI- [nummer 1] . Uit de Sky ECC-(meta)data is gebleken dat het SkyECC-account ‘O12QLT’ gebruik heeft gemaakt van voornoemd IMEI-nummer.
Dit SkyECC-account maakte gebruik van de naam ‘ouwe’, een bijnaam van [verdachte 1] .
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [verdachte 1] de gebruiker is geweest van het Sky ECC-account ‘O12QLT”.
Te
n aanzien van alle accounts
De berichten die met al deze accounts zijn verstuurd en ontvangen volgen logisch op elkaar en er is verder ook geen enkele aanwijzing dat deze accounts door meerdere personen werden gebruikt. Daarmee oordeelt de rechtbank dat alle berichten van en naar deze accounts van [verdachte 1] afkomstig en voor hem bestemd waren.
5.5.2.2 PGP-identificatie [verdachte 2]
Ennetcom
Aan [verdachte 2] wordt het Ennetcom-account 935v735886@ennetcom.com toegeschreven. Dit account zou hij in de periode van 13 maart 2013 tot en met 9 mei 2013 hebben gebruikt.
Uit het dossier volgt dat dit account bij een ander Ennetcom-account staat opgeslagen als ‘pik’. ‘Pik’ is een bijnaam van [verdachte 2] . Het account heeft op enig moment contact met iemand die staat opgeslagen als ‘jutter’. Zij voeren op 25 april 2013 gesprekken waaruit kan worden opgemaakt dat zij beiden op zoek zijn naar ‘ouwe’, de vader van ‘pik’. ‘Ouwe’ is een bijnaam voor [verdachte 1] , de vader van [verdachte 2] .
Door ‘pik’ en ‘jutter’ worden op 25 en 26 april 2013 verder gesprekken gevoerd over de aanhouding van ‘ouwe’. Op 25 april 2013 is [verdachte 1] aangehouden in Delft voor overtreding van de Opiumwet.
Op 28 april 2013 zegt ‘pik’ dat hij deze telefoon (met het account 935v735886@ennetcom.com) aan ‘ouwe’ gaat geven. Vanaf 9 mei 2013 staat het account in de telefoon van ‘jutter’ opgeslagen onder de naam ‘walter’. Dat is een andere bijnaam van [verdachte 1] .
Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat het Ennetcom-account 935v735886@ennetcom.com in de periode van 13 maart 2013 tot en met 8 mei 2013 toebehoorde aan [verdachte 2] . Nu er geen enkele aanwijzing is dat dit account gedurende deze periode door meerdere personen is gebruikt, oordeelt de rechtbank dat alle berichten van en naar dit account van [verdachte 2] afkomstig en voor hem bestemd waren.
Encrochat
Aan [verdachte 2] worden de Encrochat-accounts ’ancientpuppy’ en ‘infamousvest’ toegeschreven. [verdachte 2] heeft hier geen verklaring over af willen leggen.
Het account ‘ancientpuppy’ maakte gebruik van een mobiele telefoon met het IMEI- [nummer 2] Dit IMEI-nummer was actief in de periode van 21 februari 2020 tot en met 15 mei 2020. Dit IMEI-nummer maakte in deze periode het vaakst verbinding met een basisstation aan [locatie 9] te Den Haag. De woning van [verdachte 2] aan de [locatie 10] in Den Haag valt binnen het bereik van dit basisstation. Het IMEI-nummer verplaatste zich ook tegelijk met de mobiele telefoon van [verdachte 2] met het [telefoonnummer]
Voor het account ‘infamousvest’ werd een mobiele telefoon gebruikt met het IMEI- [nummer 3] Dit nummer was actief van 21 mei 2020 tot en met 12 juni 2020. Het basisstation aan [locatie 9] te Den Haag, waaronder ook de woning van [verdachte 2] valt, werd in die periode het meest aangestraald door het toestel.
Uit Encrochatgesprekken tussen ‘outdoorfeline’ (het Encrochat-account van [verdachte 1] ) en ‘inanimatemuffin’ (het Encrochat-account van [verdachte 10] ) volgt dat zij het over ‘pik’ hebben als zij het hebben over het account ‘ancientpuppy’. Tegen ‘secretram’ (het Encrochat-account van [verdachte 5] ) zegt ‘ancientpuppy’ zelf “dit is pik”.
Op 15 mei 2020 stuurt ‘ancientpuppy’ voorts een foto van de achterkant van een rijbewijs van [betrokkene 9] naar ‘secretram’ met de opmerking dat hij die persoon naar ‘secretram’ gaat brengen. Op die dag ziet het observatieteam dat [verdachte 2] en [betrokkene 9] vanaf de woning van [verdachte 2] in een auto vertrekken. Enige tijd later ziet het observatieteam dat [betrokkene 9] uit de auto van [verdachte 2] stapt en als bijrijder instapt bij [verdachte 5] .
Op 23 mei 2020 stuurde ‘inanimatemuffin’ de vraag: “wie?” naar Encrochat-gebruiker ‘infamousvest’. Deze laatste stuurde als antwoord ‘pik’. Vervolgens vroeg ‘inanimatemuffin’ of de oude mail weg kan. ‘infamousvest’ bevestigde dit.
Zowel het account van ‘ancientpuppy’ als ‘infamousvest’ zijn door anderen opgeslagen als ‘pik’. Het account ‘ancientpuppy’ staat ook opgeslagen als ‘slaapkop’ en het account ‘infamousvest’ als ‘zoon ouwe new’.
Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat [verdachte 2] gebruik maakte van het Encrochat-account ‘ancientpuppy’ in de periode van 21 februari 2020 tot en met 15 mei 2020 en van het Encrochat-account ‘infamousvest’ in de periode van 21 mei 2020 tot en met 12 juni 2020. De berichten die met deze accounts zijn verstuurd en ontvangen volgen logisch op elkaar en er is verder ook geen enkele aanwijzing dat deze accounts door meerdere personen werden gebruikt. Daarmee oordeelt de rechtbank dat alle berichten van en naar dit account van [verdachte 2] afkomstig en voor hem bestemd waren.
SkyECC
Aan [verdachte 2] wordt het SkyECC-account ‘4CA2E3’ toegeschreven. [verdachte 2] heeft hier geen verklaring voor gegeven.
Op 16 september 2020 is [verdachte 2] aangehouden in zijn woning aan de [locatie 10] te Den Haag. Deze woning is doorzocht. Tijdens deze doorzoeking werd een telefoon, een iPhone 7, aangetroffen. Op deze telefoon stond de SkyECC applicatie. Het SkyECC-account ‘4CA2E3’ maakte gebruik van deze telefoon. De bijnamen van het account ‘4CA2E3’ waren onder meer ‘pik’ en ‘zoon ouwe’. Zoals hiervoor al beschreven is een bijnaam van [verdachte 2] ‘pik’ en een bijnaam van zijn vader [verdachte 1] ‘ouwe’.
Gelet op vorenstaande stelt de rechtbank vast dat [verdachte 2] de gebruiker is geweest van het SkyECC-account ‘4CA2E3’. De berichten die met dit account zijn verstuurd volgen logisch op elkaar en er is verder ook geen enkele aanwijzing dat dit account door meerdere personen werd gebruikt. Daarmee oordeelt de rechtbank dat alle berichten van dit account van [verdachte 2] afkomstig waren.
ANOM
Aan [verdachte 2] wordt het ANOM-account ‘Linetool’ toegeschreven. [verdachte 2] heeft hier geen verklaring over willen afleggen.
De voorlopige hechtenis van [verdachte 2] is op 17 maart 2021 door de rechtbank geschorst en hij is die dag in vrijheid gesteld. Via dit account zijn op 23 maart 2021 voor het eerst berichten verstuurd.
De gebruiker van het account ‘Linetool’ ging op enig moment naar een camping. Uit het dossier volgt dat de telefoon van ‘Linetool’ op dat moment de telefoonmast aanstraalde in het gebied van de [camping] aan [locatie 11] in Wassenaar. [verdachte 2] verblijft ook regelmatig op deze camping.
Op 22 april 2021 stuurde ‘Linetool’ een bericht dat hij al een week ziek op bed lag met vermoedelijk corona. Uit een telefoongesprek op 24 april 2021 tussen [verdachte 1] en zijn zus [betrokkene 10] volgt dat meerdere familieleden corona hebben en dat [verdachte 2] ook ziek op bed ligt.
Op 10 mei 2021 stuurde ‘Linetool’ een bericht met de vraag “Al wat van auto gehoord word gek van dat afhankelijk zijn”. De auto van [verdachte 2] is op 13 april 2021 in beslag genomen door de politie.
Op 11 mei 2021 stuurde ‘Linetool’ vervolgens een bericht dat hij “gisteren pa zijn verjaardag [heeft] gevierd met [een] vuurwerkshow bij de gevangenis”. [verdachte 1] is op [geboortedag] jarig en zat op dat moment gedetineerd.
Gelet op vorenstaande stelt de rechtbank vast dat [verdachte 2] de gebruiker is geweest van het ANOM-account ‘Linetool’. Nu er geen enkele aanwijzing is dat dit account door meerdere personen is gebruikt, oordeelt de rechtbank dat alle berichten van en naar dit account van [verdachte 2] afkomstig en voor hem bestemd waren.
5.5.2.3 PGP-identificatie [verdachte 3]
Encrochat
Aan [verdachte 3] wordt het Encrochat-account ‘risky.business’ toegeschreven. [verdachte 3] heeft verklaard dat hij van dit Encrochat-account gebruik maakte.
De rechtbank stelt daarom vast dat [verdachte 3] de gebruiker is geweest van het Encrochat-account ‘risky.business’. De berichten die met dit account zijn ontvangen en verzonden, volgen logisch op elkaar en de rechtbank heeft geen enkele aanwijzing dat er meerdere personen gebruik hebben gemaakt van dit account. Daarmee oordeelt de rechtbank dat alle berichten van en naar dit account van [verdachte 3] afkomstig en voor hem bestemd waren.
SkyECC
Aan [verdachte 3] wordt het SkyECC-account ‘B8IL4S’ toegeschreven. [verdachte 3] heeft hier geen verklaring over afgelegd.
Het SkyECC-account ‘B8IL4S’ wordt gebruikt door een telefoon met het IMEI- [nummer 4] . Dit betreft een mobiele telefoon van het merk Apple, model iPhone 6S. Het SkyECC-account maakte gebruik van een simkaart met IMSI- [nummer 5] . Tijdens de doorzoeking van de woning van [verdachte 3] op 16 september 2020 is een iPhone 6S aangetroffen met een simkaart met dit IMSI-nummer.
Het account ‘B8IL4S’ is bij andere SkyECC gebruikers onder andere opgeslagen als ‘bril’. Dit is een bijnaam van [verdachte 3] .
Daarnaast heeft de gebruiker van het SkyECC -account ‘B8IL4S’ dezelfde manier van schrijven als de gebruiker van voornoemd Encrochat-account ‘risky.business’. Zo beginnen beiden hun berichten regelmatig met “Gdm” (goedemorgen) of “Gda” (goedenavond).
Tot slot geeft de gebruiker van ‘B8IL4S’ op 9 september 2020 om 15:44 uur aan dat hij bij Deil is en onderweg is naar Utrecht. Op 9 september 2020 om 15:40 uur straalde de mobiele telefoon van [verdachte 3] met [telefoonnummer 1] aan op een basisstation aan de Mr. W.M. Kolffstraat 34 in Deil.
Gelet op vorenstaande omstandigheden stelt de rechtbank vast dat [verdachte 3] de gebruiker is van het SkyECC-account ‘B8IL4S’. De berichten die met dit account zijn verzonden, volgen logisch op elkaar en de rechtbank heeft geen enkele aanwijzing dat er meerdere personen gebruik hebben gemaakt van dit account. Daarmee oordeelt de rechtbank dat alle berichten van [verdachte 3] afkomstig waren.
PGP-Safe
Aan [verdachte 3] wordt het PGP Safe-account ‘c937xk@exclusivePGP.com’ toegeschreven.
De gebruiker van het account c937xk@exclusivePGP.com staat bij PGP Safe-gebruiker mwcy265v@PGPsafe.net opgeslagen als ‘bril’. Dit betreft een bijnaam van [verdachte 3] .
Ter terechtzitting heeft [verdachte 3] verklaard over de berichten die zijn verstuurd met het genoemde PGP-Safe account en heeft hij niet ontkend dat hij deze berichten heeft verstuurd.
5.5.2.4 PGP-identificatie [verdachte 5]
Encrochat
Aan [verdachte 5] worden de Encrochat-accounts ‘secretram’ en ‘prizehunter’ toegeschreven. [verdachte 5] heeft geen verklaring afgelegd ten aanzien van het gebruik van deze Encrochat-accounts.
Ten aanzien van ‘secretram’
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat het [telefoonnummer 2] op naam stond van [verdachte 5] en dat hij dit telefoonnummer ook daadwerkelijk in gebruik had. Tevens staat vast dat het userID ‘secretram’ gekoppeld was aan het IMEI- [nummer 6] en in de periode van 1 januari 2020 tot en met 14 mei 2020 actief was en in deze periode verbinding maakte met het basisstation op de [locatie 13] Spaarndam. Het adres van [verdachte 5] , [locatie 14] Spaarndam, valt binnen het bereik van dit basisstation.
Op 15 april 2020 vond voorts een gesprek plaats tussen ‘secretram’ en ‘ancientpuppy’ ( [verdachte 2] ), waaruit volgde dat [betrokkene 9] naar ‘secretram’ zou komen. Door ‘secretram’ werd het adres [locatie 15] opgegeven. Vervolgens werd eerst om 15:00 uur afgesproken bij het ‘oude pand zwanenburg’. Uit observatiegegevens bleek dat die dag een voertuig met [betrokkene 9] als bestuurder werd waargenomen op [locatie 16] te Zwanenburg. [betrokkene 9] stapte vervolgens als bijrijder in een ander voertuig. De bestuurder van dit voertuig betrof [verdachte 5] . Na een tussenstop zijn [verdachte 5] en [betrokkene 9] naar het adres [locatie 15] te Lijnden gereden. Uit het dossier is bovendien gebleken dat voornoemd adres sinds 4 november 2019 op naam staat van [verdachte 5] .
Bij meerdere Encrochat-gebruikers stond ‘secretram’ opgeslagen onder de naam ‘Kuifje’. In meerdere chatgesprekken wordt gerefereerd aan ‘Kuifje’ waarmee kennelijk [verdachte 5] wordt bedoeld. [verdachte 1] verklaarde tevens (impliciet) dat hij met ‘Kuifje’ [verdachte 5] bedoelt.
Ten aanzien van ‘prizehunter’
Het userID ‘prizehunter’ maakte gebruik van een mobiele telefoon met IMEI- [nummer 7] . Uit de historische verkeersgegevens van dit IMEI-nummer is gebleken dat de mobiele telefoon met dit IMEI-nummer actief was in de periode 9 juni 2020 tot en met 13 juni 2020. De mobiele telefoon straalde in deze periode het vaakst aan op het KPN-basisstation gelegen aan de [locatie 13] te Spaarndam. Het verblijfadres van [verdachte 5] valt binnen het bereik van dit basisstation.
Uit onderzoek van diverse andere Encrochat-gebruikers is gebleken dat ook ‘prizehunter’ stond opgeslagen als ‘Kuifje’. Op 9 juni 2020 stuurde ‘prizehunter’ naar ‘badbutter’ het bericht: ‘Hello mate my new mail’. Verder stuurde ‘prizehunter’ op 10 juni 2020 naar ‘outdoorfeline’ het bericht ‘Kuifje’.
Conclusie
De rechtbank stelt vast dat de accounts ‘secretram’ en ‘prizehunter’ opvolgende accounts van elkaar zijn en door één en dezelfde persoon zijn gebruikt. Bij beide Encrochat-accounts werden immers overeenkomstige bijnamen gebruikt en de gebruiker van het account ‘prizehunter’ stelt zich ten aanzien van andere Encrochat-accounts voor met dezelfde bijnaam ‘kuifje’ die eerder was verbonden aan het Encrochat-account ‘secretram’.
Gelet op al het voorgaande stelt de rechtbank voorts vast dat [verdachte 5] de gebruiker is geweest van de Encrochat-accounts ‘secretram’ en ‘prizehunter’. De verdediging heeft aangevoerd dat de ontmoeting tussen [betrokkene 9] en [verdachte 5] niet heeft plaatsgevonden omdat [betrokkene 9] zegt dat hij geen ontmoeting heeft gehad. Dit volgt de rechtbank niet. Uit het observatieverslag volgt immers dat de verbalisanten [betrokkene 9] en [verdachte 5] herkend hebben van een foto van het tactisch team. De rechtbank heeft geen reden eraan te twijfelen. Daarbij komt dat diezelfde dag een screenshot van het rijbewijs van [betrokkene 9] aan ‘secretram’ gestuurd was met de mededeling dat deze naar ‘secretram’ zou komen én de gebruiker van ‘secretram’ een adres opgeeft dat bij [verdachte 5] in gebruik is. Bovendien wijzen de overige genoemde feiten en omstandigheden in de richting van [verdachte 5] . Dit alles tezamen maakt dat er bij de rechtbank geen twijfel is dat [verdachte 5] de gebruiker is van ‘secretram’. Nu ‘prizehunter’ het opvolgende account is, is [verdachte 5] ook de gebruiker van dat account.
De berichten die met deze accounts zijn ontvangen en verzonden, volgen logisch op elkaar en de rechtbank heeft geen enkele aanwijzing dat er meerdere personen gebruik hebben gemaakt van deze accounts. Daarmee oordeelt de rechtbank dat alle berichten van [verdachte 5] afkomstig waren of voor hem bestemd.
SkyECC
Aan de verdachte wordt het SkyECC-account ‘TG7XF7’ toegeschreven. De verdachte heeft geen verklaring afgelegd over het gebruik van SkyECC-account ‘TG7XF7’. De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het onderzoek 26Argus volgt dat de mobiele telefoon met IMEI- [nummer 8] was gekoppeld aan het SkyECC-account ‘TG7XF7’. Dit IMEI-nummer was gekoppeld aan een mobiele telefoon van het merk Apple, model IPhone 6. Bij de aanhouding van de verdachte en de daaropvolgende doorzoeking in de woning van de verdachte werd een Apple IPhone 6 met het IMEI- [nummer 9] aangetroffen. Deze mobiele telefoon bleek voorzien van de SkyECC-applicatie.
Vervolgens zijn in de periode van 1 juli 2020 tot en met 16 september 2020 de historische verkeersgegevens van de mobiele telefoon met het IMEI- [nummer 9] onderzocht. Hieruit bleek dat in voornoemde periode het meest aangestraalde basisstation was gelegen aan de [locatie 13] te Spaarndam. Het verblijfadres van [verdachte 5] valt binnen de zendrichting en het theoretische bereik van voornoemd basisstation.
Op grond van het voornoemde stelt de rechtbank vast dat [verdachte 5] de gebruiker is geweest van het SkyECC-account ‘TG7XF7’ in de periode van 1 juli 2020 tot en met 16 september 2020.
5.5.2.5 PGP-identificatie [verdachte 10]
Encrochat
Aan [verdachte 10] wordt het Encrochat-account ‘inanimatemuffin’ toegeschreven. De verdachte heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat het IMEI- [nummer 10] behoort bij een PGP-telefoon. De user-ID ‘inanimatemuffin’ maakte gebruik van een mobiele telefoon met dit IMEI-nummer. Uit de verkeersgegevens van deze mobiele telefoon bleek dat het toestel verbindingen maakte in de periode van 3 maart 2020 tot met 11 juni 2020. In deze periode maakte de mobiele telefoon hoofdzakelijk verbinding met het basisstation gelegen aan [locatie 17] te Rijswijk. [verdachte 10] stond in die periode ingeschreven op [locatie 18] te 's-Gravenhage. Dit adres valt binnen het theoretische bereik van dit basisstation.
Verder volgt uit een chatgesprek van 25 april 2020 tussen de Encrochat-accounts ‘inanimatemuffin’ en ‘outdoorfeline’ (het Encrochat-account van [verdachte 1] ) dat voor drie personen tickets waren geregeld en door ‘inanimatemuffin’ waren ontvangen op zijn privé telefoon. Uit afgeluisterde telefoongesprekken tussen [verdachte 4] en [verdachte 1] bleek dat zij op 25 april 2020 spraken over het boeken van een vlucht van Malaga naar Dublin en vervolgens naar Amsterdam. Hierbij werd gesproken over drie tickets, waarbij ook een ticket voor ‘Ben’ moest worden besteld. Uit de Passagiers Informatie ten aanzien van [verdachte 1] bleek dat op 25 april 2020 drie vliegtickets waren geboekt voor [verdachte 1] , [betrokkene 12] en [verdachte 10] . Uit afgeluisterde telefoongesprekken van 29 april 2020 tussen [verdachte 1] en [verdachte 2] bleek de vlucht niet door te gaan. Op diezelfde dag liet ‘outdoorfeline’ aan ‘inanimatemuffin’ weten dat de vlucht niet door zou gaan en dat zij met de auto zouden vertrekken. In de IPhone van [verdachte 1] staat het gewone telefoonnummer van [verdachte 10] onder de naam ‘Ben Ali’ opgeslagen.
Uit voorgaande volgt dat [verdachte 10] de gebruiker is van het Encrochat-account ‘inanimatemuffin’. Daarbij zijn de berichten en het afgeluisterde gesprek aangaande de reis naar Spanje het meest in het oog springend. Daaruit volgt dat er voor onder andere [verdachte 10] en [verdachte 1] een vlucht was geboekt en dat aan ‘inanimatemuffin’ en het Encrochat-account van [verdachte 1] wordt doorgegeven dat de vlucht niet doorgaat. Hieruit volgt zonder twijfel dat ‘inanimatemuffin’ [verdachte 10] is. De aanwijzingen van de naam ‘Ben’ en het bereik van het basisstation vormen daarvoor bovendien steunbewijs.
De berichten die met dit account zijn verzonden en ontvangen, volgen voorts logisch op elkaar en de rechtbank heeft onvoldoende aanwijzing dat meerdere personen gebruik hebben gemaakt van dit account. Dat de gebruiker met verschillende namen in telefoons van anderen is opgeslagen is daarvoor geen aanwijzing. Anderen kunnen [verdachte 10] immers op verschillende wijze opslaan. Daarbij is nergens een bericht te zien waarin iemand zich kenbaar maakt als iemand anders dan [verdachte 10] en evenmin is te zien dat iemand zich afvraagt of ze met [verdachte 10] of met iemand anders te maken hebben. Dat iemand de bijnaam ‘Ben’ niet kent, maakt niet dat deze dacht dat verschillende gebruikers gebruik maakten van dit in account. Overigens zegt [verdachte 10] ook zelf niet welke berichten hij dan wel of niet zou hebben gestuurd en evenmin dat hij deze telefoon met meerderen (bijvoorbeeld met zijn broers zoals door de verdediging is betoogd) heeft gebruikt. Daarmee oordeelt de rechtbank dat alle berichten van en naar dit account van [verdachte 10] afkomstig en voor hem bestemd waren.
SkyECC
Aan [verdachte 10] wordt het SkyECC-account ‘K617LO’ toegeschreven. De verdachte heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht.
Op 16 september 2020 is uit een BMW voorzien van [kenteken 1] een Apple IPhone 7 mobiele telefoon in beslaggenomen. Deze auto was in gebruik bij [verdachte 10] . Deze mobiele telefoon is uitgelezen en daarop is de SKY-applicatie aangetroffen. Deze telefoon bevat gesprekken van het Sky ECC-account K617LO met gebruikersnaam ‘Plakband’. Uit het dossier blijkt dat Encrochat-account ‘inanimatemuffin’ (zoals hiervoor is vastgesteld in gebruik bij [verdachte 10] ) door Encrochat-account ‘ancientpuppy’ ook was opgeslagen als ‘plakband’.
Verder volgt uit een chatgesprek in de periode van 23 juni 2020 tot en met 25 juni 2020 tussen Sky-accounts ‘K617LO’ en ‘DK8UG2’ dat de gebruiker van ‘K617LO’ een werkgeversverklaring en een loonstrook naar de IND gaat sturen, waarop de burgerlijke staat ongehuwd staat vermeld, terwijl dit gehuwd moet zijn. Uit onderzoek bleek dat [verdachte 10] op 13 juli 2020 een ondertekende werkgeversverklaring en salarisstrook aan de IND heeft gestuurd waarop staat vermeld dat hij ongehuwd is. [verdachte 10] is gehuwd. De vrouw van [verdachte 10] , [betrokkene 13] , heeft de Turkse nationaliteit en beschikt over een verblijfsvergunning met als ingangsdatum 16 juni 2015. Deze verblijfsvergunning is met ingang van 14 juli 2020 verlengd tot 16 juni 2025.
Uit voorgaande volgt dat [verdachte 10] de gebruiker is geweest van SkyECC-account ‘K617LO’. De berichten die met dit account zijn verzonden, volgen logisch op elkaar en de rechtbank heeft geen enkele aanwijzing dat er meerdere personen gebruik hebben gemaakt van dit account. Voor het overige geldt hetzelfde als hiervoor is gerelateerd over het gebruik van het Encrochat-account. Daarmee oordeelt de rechtbank dat alle berichten van en naar dit account van [verdachte 10] afkomstig en voor hem bestemd waren.
5.5.2.6 PGP-identificatie [verdachte 7]
Encrochat
Aan [verdachte 7] wordt het Encrochat-account ‘bravelemur’ toegeschreven.
heeft gezwegen over het gebruik van dit account.
Het account ‘bravelemur’ werd gebruikt op een telefoon voorzien van het IMEI- [nummer 11] . Dit IMEI-nummer maakte het meest gebruik van het basisstation aan [locatie 19] te Den Haag. Onder dit basisstation valt de woning van de vriendin van [verdachte 7] , [betrokkene 14] , aan [locatie 20] in Den Haag.
Op 4 mei 2020 stuurde ‘bravelemur’ berichten aan [verdachte 1] waaruit kan volgen dat hij in Panama is geweest. In de periode vanaf 9 maart 2020 tot en met 13 maart 2020 maakte de telefoon met voormeld IMEI-nummer verbinding in Panama. Op 14 maart 2020 tussen 13.02 uur en 15.24 uur maakte het toestel verbinding in Spanje en op 14 maart 2020 vanaf 17.14 uur maakte het toestel verbinding in Nederland. Uit de vluchtgegevens van [verdachte 7] blijkt dat hij voor 14 maart 2020 een vlucht had geboekt van Madrid naar Amsterdam.
In de periode van januari 2020 tot en met maart 2020 straalde de telefoon voorts meerdere keren aan in het buitenland, waaronder Spanje. Uit de vluchtgegevens van [verdachte 7] volgt dat hij op een aantal van die momenten ook vluchten had geboekt van en naar Spanje.
Het account ‘bravelemur’ staat bovendien bij andere Encrochat-gebruikers onder andere opgeslagen als ‘Hassan’, ‘Malaga’, ‘Soef/Souf/Zoef’, ‘Leiden’ en ‘Marok’. Deze bijnamen kunnen allemaal verwijzen naar [verdachte 7] . Uit diverse gesprekken is immers gebleken dat de gebruiker van het account ‘bravelemur’ de Arabische taal spreekt en van Marokkaanse origine zou zijn. Ook zou hij regelmatig in Leiden verblijven, dan wel daar woonachtig zijn. Per 14 december 2015 is [verdachte 7] geëmigreerd naar Malaga in Spanje. Tot slot blijkt uit de berichten van ‘bravelemur’ dat hij zichzelf ‘Souf’ noemt. Uit OVC-gesprekken bij [betrokkene 4] volgt dat [verdachte 4] [verdachte 7] ‘Souf’ noemt.
Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat [verdachte 7] de gebruiker is van het Encrochat-account ‘bravelemur’. De berichten die met dit account zijn ontvangen en verzonden, volgen logisch op elkaar en de rechtbank heeft geen enkele aanwijzing dat er meerdere personen gebruik hebben gemaakt van dit account. Daarmee oordeelt de rechtbank dat alle berichten van en naar dit account van [verdachte 7] afkomstig en voor hem bestemd waren.
SkyECC
Aan [verdachte 7] wordt het Sky ECC-account ‘5005A2’ toegeschreven. [verdachte 7] heeft gezwegen over het gebruik van dit account.
Zoals hiervoor beschreven was [verdachte 7] de gebruiker van het Encrochat-account ‘bravelemur’. Op 3 april 2020 en 18 mei 2020 vertelde [verdachte 7] via dit account aan verschillende personen dat zijn SkyECC-account ‘5005A2’ was.
Dit SkyECC-account maakte voorts gebruik van een Apple IPhone 6 met IMEI- [nummer 12] . Deze telefoon is op 16 september 2020 aangetroffen bij de doorzoeking van de verblijfplaats van [verdachte 7] .
Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat [verdachte 7] de gebruiker is geweest van het SkyECC-account ‘5005A2’. De berichten die met dit account zijn verzonden, volgen logisch op elkaar en de rechtbank heeft geen enkele aanwijzing dat er meerdere personen gebruik hebben gemaakt van dit account. Daarmee oordeelt de rechtbank dat alle berichten van [verdachte 7] afkomstig waren.
5.5.2.7 PGP-identificatie [verdachte 8]
Encrochat
Aan [verdachte 8] worden de Encrochat-accounts ‘sillyfly’ en ‘ithran’ toegeschreven.
heeft gezwegen over het gebruik van deze accounts.
Uit de gesprekken van ‘sillyfly’ bleek dat op 30 april 2020 een bericht was verstuurd naar ‘outdoorfeline’ ( [verdachte 1] )
"Ik heb nieuwe mail : ik heb je uitgenodigd: ithran".Vanaf het account ‘ithran’ werd voorts op 30 april 2020 een bericht verstuurd naar ‘limpbeta’
“Met Mo torrequebrada. die is mijn niuwe mail”.Hieruit volgt dat ‘sillyfly’ en ‘ithran’ opeenvolgende accounts zijn en dat deze door dezelfde persoon zijn gebruikt.
Het Encrochat-account ‘sillyfly’ maakte gebruik van een mobiele telefoon met het IMEI- [nummer 13] . De mobiele telefoon met dit IMEI-nummer was actief vanaf 1 december 2019 tot en met 1 mei 2020. In deze periode maakte de mobiele telefoon het vaakst verbinding met een viertal basisstations in Amsterdam. Het adres van [verdachte 8] , het [adres 1] Amsterdam ligt in de nabijheid van de vier aangestraalde basisstations.
Uit de berichten zoals verstuurd door ‘ithran’ blijkt deze uit Amsterdam en Benalmadena te komen, Spaans spreekt en zichzelf voorstelt als Mohamed en Mo Torrequebrada.
[verdachte 8] was woonachtig op het [adres 2] Het [adres 2] is gelegen in de wijk Torrequebrada. Daarnaast hebben diverse Encrochat-gebruikers Spaanstalige berichten naar ‘sillyfly’ en ‘ithran’ gestuurd. [verdachte 8] heeft ter zitting verklaard de Spaanse taal te spreken.
Voorts bleek dat andere Encrochat-gebruikers ‘sillyfly’ en ‘ithran’ hebben opgeslagen onder de namen: ‘Holandes’, ‘Kees’, ‘Kees 2’, ‘Amsterdam’, ‘Mo kees’, ‘Holandes Nuevo’, ‘Mokees’, ‘Mohamed Keiss’, ‘Ithiyar Neu’, ‘Kees Spanje’. Deze bijnamen kunnen verwijzen naar [verdachte 8] . Hij verbleef immers zowel in Spanje als in Nederland en uit een politieregistratie uit 2013 is gebleken dat [verdachte 8] als bijnaam ‘Kees’, Mo kees’ of een combinatie daarvan gebruikte.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [verdachte 8] de gebruiker is geweest van de Encrochat-accounts ‘sillyfly’ en ‘ithran’. De berichten die met dit account zijn ontvangen en verzonden, volgen logisch op elkaar en de rechtbank heeft geen enkele aanwijzing dat er meerdere personen gebruik hebben gemaakt van dit account. Daarmee oordeelt de rechtbank dat alle berichten van en naar dit account van [verdachte 8] afkomstig en voor hem bestemd waren.
5.5.2.8 PGP-identificatie [verdachte 6]
Encrochat
Aan [verdachte 6] wordt het Encrochat-account ‘don-pedro’ toegeschreven. [verdachte 6] heeft ter zitting verklaard dat hij gebruik heeft gemaakt van dit Encrochat-account.
De rechtbank stelt dan ook vast dat [verdachte 6] de gebruiker is geweest van het Encrochat-account ‘don-pedro’.
[verdachte 6] heeft voorts verklaard dat hij anderen gebruik liet maken van zijn PGP-telefoon en dat hij dus niet alle gesprekken via het genoemde account heeft gevoerd.
[verdachte 6] heeft evenwel niet concreet verklaard wie dan gebruik maakten van zijn telefoon en op welke momenten. Voorts stelt de rechtbank vast dat de berichten die met dit account zijn ontvangen en verzonden logisch op elkaar volgen. De rechtbank heeft ook geen enkele concrete aanwijzing dat meerdere personen gebruik hebben gemaakt van dit account. Zo is nergens een bericht te zien waarin iemand zich kenbaar maakt als iemand anders dan [verdachte 6] en evenmin is te zien dat iemand zich afvraagt of ze met [verdachte 6] of met iemand anders te maken hebben. Dat, zoals door de raadsman van [verdachte 6] is aangevoerd, verschillende gebruikers dit in persoon of via een ander communicatiemiddel kunnen hebben afgesproken, acht de rechtbank hoogst onwaarschijnlijk. Daar komt bij dat [verdachte 6] dit zelf ook helemaal niet verklaard heeft. Daarmee oordeelt de rechtbank dat alle berichten van en naar dit account van [verdachte 6] afkomstig en voor hem bestemd waren.
PGP-Safe
Aan [verdachte 6] wordt het PGP-Safe-account ‘bulky-stone’ toegeschreven. [verdachte 6] heeft ter zitting verklaard dat hij wel eens gebruik heeft gemaakt van dit PGP-Safe-account, maar dat hij niet in het bezit was van de mobiele telefoon waar dit account op stond geïnstalleerd en dat anderen ook gebruik van maakten.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte de gebruiker is geweest van het PGP-Safe-account ‘bulky-stone’. Niet alleen zegt [verdachte 6] zelf dat hij er gebruik van heeft gemaakt, maar ook uit de bewijsmiddelen volgt voldoende wettig en overtuigend bewijs dat [verdachte 6] de gebruiker was van dat account. Ten aanzien van het verweer dat anderen ook gebruik zouden hebben gemaakt van dit account geldt ook voor dit account dat [verdachte 6] niet concreet verklaart wie dan gebruik maakten van zijn telefoon en op welke momenten. Uit de gesprekken met dit account volgt evenmin enige verwarring tussen gespreksdeelnemers over de identiteit van de persoon met wie gesproken wordt. Voor het overige geldt ook ten aanzien van dit account het hiervoor genoemde ten aanzien van het Encrochat-account ‘don pedro’. De rechtbank oordeelt daarmee dat alle berichten van en naar het PGP-Safe-account ‘bulky-stone’ van [verdachte 6] afkomstig en voor hem bestemd waren.
SkyECC
Aan [verdachte 6] wordt het SkyECC-account ‘1GN5RP’ toegeschreven. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat het mogelijk is dat hij van dit SkyECC-account gebruik heeft gemaakt.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het dossier is gebleken dat het Encrochat-account ‘don-pedro’ op 26 maart 2020 van een andere Encrochat-account de vraag krijgt of hij al Sky heeft, ‘don-pedro’ antwoordt bevestigend en stuurt daarbij een afbeelding van SkyECC-account ‘1GN5RP’, waarbij staat vermeld dat de status beschikbaar is en het account nog 176 dagen geldig is.
Uit de SkyECC-metadata blijkt dat het SkyECC-account ‘1GN5RP’ gebruik heeft gemaakt van een mobiele telefoon met IMEI- [nummer 14] . Dit betreft een mobiele telefoon van het merk Google, model G020F Pixel 3a. Op 16 september 2020 heeft er tijdens de aanhouding van [verdachte 6] op het Spaanse adres [locatie 21] te Benalmadena (Spanje) een doorzoeking plaatsgevonden. Hierbij werden een aantal mobiele telefoons aangetroffen waaronder twee Google pixel 3a telefoons. Uit het digitaal onderzoek blijkt dat één van deze Google Pixel 3a telefoons is voorzien van voormeld IMEI-nummer.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [verdachte 6] in de periode van 26 maart 2020 tot en met 16 september 2020 de gebruiker is geweest van SkyECC-account ‘1GN5RP’. De berichten die met dit account zijn verzonden, volgen eveneens logisch op elkaar en de rechtbank heeft geen enkele aanwijzing dat meerdere personen gebruik hebben gemaakt van dit account. Daarmee oordeelt de rechtbank dat alle berichten van en naar dit account van [verdachte 6] afkomstig en voor hem bestemd waren.
5.5.2.9 PGP-identificatie [verdachte 9]
Encrochat
Aan [verdachte 9] wordt het Encrochat-account ‘xxxmariokartxxx’ toegeschreven. [verdachte 9] heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht.
Het IMEI- [nummer 15] behoort bij een PGP-telefoon. Het userID ‘xxxmariokartxxx’ maakte gebruik van een mobiele telefoon met dit IMEI-nummer. Uit de verkeersgegevens van deze mobiele telefoon bleek dat het toestel verbindingen maakte in de periode van 1 januari 2020 tot en met 22 april 2020. In deze periode maakte de mobiele telefoon verbinding met het basisstation gelegen aan [locatie 22] te Rotterdam. [verdachte 9] stond in die periode op [locatie 23] te Rotterdam ingeschreven. Dit adres valt binnen het theoretische bereik van voornoemd basisstation.
Verder volgt uit een chatgesprek van 5 april 2020 tussen de Encrochat-accounts ‘paribokartel’ en ‘xxxmariokartxxx’ dat ‘paribokartel’ langs wilde komen bij ‘xxxmariokartxxx’ en vroeg om diens adres, waarop ‘xxxmariokartxxx’ [locatie 23] ’ en ‘Rotterdam zuif’ doorgaf. Op 30 april 2020 stuurde ‘xxxmariokartxxx’ op de vraag of hij een foto van zichzelf wilde sturen, een foto. Dit betreft een foto van [verdachte 9] .
Uit een chatgesprek van 14 mei 2020 tussen ‘xxxmariokartxxx’ en ‘don-pedro’ (het Encro-account van [verdachte 6] ) blijkt daarnaast dat zij elkaar zouden ontmoeten omstreeks 12.55 uur bij de locatie ‘Mastbos’. Uit een observatieverslag van 14 mei 2020 bleek dat [verdachte 9] rond 13.06 uur een ontmoeting had met [verdachte 6] op het parkeerterrein aan de [locatie 24] te Breda, hetgeen nabij het bosgebied ‘Mastbos’ ligt.
Anders dan de verdediging heeft betoogd, volgt uit voorgaande naar oordeel van de rechtbank dat [verdachte 9] wel degelijk de gebruiker is geweest van Encrochat-account ‘xxxmariokartxxx’. Dat iemand anders de foto van [verdachte 9] zou hebben gemaakt is volstrekt onlogisch gelet op de inhoud van het gesprek. Bovendien wijzen het adres van [verdachte 9] dat ‘xxxmariokartxxx’ stuurde en de observatie die is gedaan enkel in de richting van [verdachte 9] . De berichten die met dit account zijn verzonden, volgen voorts logisch op elkaar en de rechtbank heeft geen enkele aanwijzing dat er meerdere personen gebruik hebben gemaakt van dit account. In tegendeel, in veel van de berichten worden steeds dezelfde soort spel- en tikfouten gemaakt. Daarmee oordeelt de rechtbank dat alle berichten van en naar dit account van [verdachte 9] afkomstig en voor hem bestemd waren.
SkyECC
Aan [verdachte 9] wordt het SkyECC-account ‘M6MVPS’ toegeschreven. [verdachte 9] heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht.
Op 16 september 2020 is [verdachte 9] aangehouden op [locatie 26] te Capelle aan den IJssel. Tijdens de daaropvolgende doorzoeking werd een mobiele telefoon, Apple iPhone 6, aangetroffen voorzien van de SkyECC-applicatie. Deze mobiele telefoon heeft als IMEI- [nummer 16] . Uit de SkyECC-(meta)data is gebleken dat het SkyECC-account ‘M6MVPS’ gebruik heeft gemaakt van dit IMEI-nummer.
Deze Apple iPhone 6 was actief in de periode van 4 juni 2020 tot en met 23 augustus 2020 en maakte het meest verbinding met het basisstation gelegen op [locatie 25] te Capelle aan den IJssel. Het adres waar [verdachte 9] in die periode verbleef, te weten [locatie 26] te Capelle aan den IJssel, valt binnen het theoretische bereik van dat basisstation.
Verder is uit een chatbericht van 5 september 2020 gebleken dat door de gebruiker van het SkyECC-account ‘M6MVPS’ twee foto's van een Belgische- en Nederlandse identiteitskaart op naam van [verdachte 9] zijn verstuurd naar het SkyECC-account ‘MUFG60’.
Uit voorgaande volgt dat [verdachte 9] de gebruiker is geweest van SkyECC-account ‘M6MVPS’. De berichten die met dit account zijn verzonden, volgen logisch op elkaar en de rechtbank heeft geen enkele aanwijzing dat er meerdere personen gebruik hebben gemaakt van dit account. Daarmee oordeelt de rechtbank dat alle berichten van en naar dit account van [verdachte 9] afkomstig en voor hem bestemd waren.
5.5.2.10 PGP-identificatie [verdachte 11]
Encrochat
Aan [verdachte 11] worden de Encrochat-accounts ‘alecub’ en ‘richenergy’ toegeschreven. [verdachte 11] heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen.
Op 6 april 2020 stuurde ‘alecub’ aan ‘xxxmariokartxxx’ dat hij een nieuw Encrochat-account heeft, namelijk ‘richenergy’. Hiermee stelt de rechtbank allereerst vast dat de gebruiker van het account ‘alecub’ dezelfde persoon is als de gebruiker van het account ‘richtenergy’.
Op 9 juni 2020 had ‘richenergy’ een chatgesprek met de Encrochat-gebruiker ‘jadeblade’. In dit gesprek schreef ‘richenergy’ dat een dag eerder een rechtszaak had plaatsgevonden. Hierna stuurde ‘richenergy'' een plaatje van een artikel van de internetpagina ‘crimesite’. Dit betrof het artikel met de naam ‘Alle verdachten cocaïneonderzoek op vrije voeten’. Vervolgens schreef ‘richenergy’ dat iedereen vrij was, maar dat hij nog gezocht werd omdat hij nog verhoord moest worden. Uit het genoemde artikel ‘Alle verdachten cocaïneonderzoek op vrije voeten’ blijkt dat het om het strafrechtelijk onderzoek ‘Grant’ ging dat heeft gediend in de rechtbank te Arnhem. [verdachte 11] was verdachte in dat onderzoek. Uit navraag bij het onderzoek ‘Grant’ bleek dat men een aantal keren getracht had om [verdachte 11] aan te houden. Daarbij schreef ‘richenergy’ dat niemand had gepraat, ‘alleen in de auto’.
De rechtbank ziet hierin een stevige aanwijzing dat [verdachte 11] de gebruiker is van dit account. Daarbij komt nog het volgende.
Door andere Encrochat-gebruikers stond het account van ‘richenergy’ onder andere opgeslagen als ‘turk’ en ‘denhaag’. Ook het account ‘alecub’ staat opgeslagen als ‘alecub(denhaag)’ door gebruiker ‘ultraflamingo’. Daaruit kan worden afgeleid dat de gebruiker van ‘richenergy’ een persoon is van Turkse afkomst die in Den Haag woont. [verdachte 11] is de enige verdachte van Turkse komaf uit Den Haag in het onderzoek Grant.
Ook staat ‘richenergy’ genoemd onder de namen ‘Ibba’ en ‘Ibus’. Deze afkortingen zijn bekend als bijnamen of afkortingen voor de naam Ibrahim. Ook in de chatgesprekken wordt ‘richenergy’ met regelmaat aangesproken als ‘Ib’, ‘Ibski’, ‘Ibba’ en ‘Ibsko’, waaruit eveneens kan worden afgeleid dat de gebruiker van het account ‘richenergy’ de voornaam Ibrahim heeft. Daarnaast is aan het account ‘richenergy’ de naam ‘supragga’ gegeven wat kan slaan op ‘agga’, zoals Den Haag in straattaal wordt genoemd.
Uit een gesprek tussen ‘richenergy’ en ‘don-pedro’ ( [verdachte 6] ) op 12 juni 2020 blijkt dat de zoon van ‘richenergy’ een geldbedrag van € 2.000,- heeft gebracht bij ‘don-pedro’. De zoon van ‘richenergy’ maakte gebruik van het Encrochat-account ‘wiseballoon’. ‘Wiseballoon’ stuurde op 9 juni 2020 om 19.33 uur een bericht naar ‘richenergy’ ‘Gelukt ben thuis’ . ‘Wiseballoon’ maakte gebruik van het IMEI- [nummer 17] . Dit IMEI-nummer straalde op 9 juni 2020 om 20.09 uur het basisstation aan [locatie 27] in Den Haag aan. Onder dit basisstation valt het adres van de gezinsleden van [verdachte 11] en zijn zoon [betrokkene 15] aan [locatie 28] in Den Haag. Het adres waar [betrokkene 15] stond ingeschreven, [locatie 29] in Den Haag, valt weliswaar niet onder het basisstation aan [locatie 27] , maar de eigenaar van die woning heeft verklaard dat [betrokkene 15] hier niet woont.
Uit overige gesprekken tussen ‘wiseballoon’ en ‘richenergy’ volgt dat ‘wiseballoon’ onder behandeling is bij een kliniek voor ‘multi vitamine’. Uit de politiesystemen volgt dat [betrokkene 15] op 27 februari 2020 heeft verklaard dat hij iedere week een B12 injectie krijgt omdat hij in het verleden te veel lachgas heeft gebruikt.
Het account ‘richenergy’ heeft contacten met [verdachte 6] . Uit het onderzoek Chapada volgt dat [verdachte 11] [verdachte 6] kent en tevens [verdachte 19] die ook in het onderzoek Taxus voorkomt. Ook heeft ‘richenergy’ contact met [verdachte 6] over diens zus. [betrokkene 16] heeft verklaard [verdachte 11] te kennen en dat hij wel eens kwam eten bij [verdachte 6] thuis.
Dit alles bij elkaar leidt de rechtbank tot het oordeel dat de gebruiker van de Encrochat-accounts ‘richenergy’ en ‘alecub’ [verdachte 11] was. Zoals opgemerkt is met name de informatie over de zaak Grant een sterke aanwijzing dat [verdachte 11] de gebruiker is van deze accounts. In het vonnis (ECLI:NL:RBGEL:2020:6215) in die zaak is te lezen dat gesprekken zijn afgeluisterd in auto’s. Deze informatie stond niet in de artikelen op ‘crimesite’, maar daar wist de gebruiker van ‘richenergy’ wel van. Dat het om iemand anders zou gaan, zoals door de verdediging is aangevoerd, blijkt verder nergens uit. Voorts volgt uit de bewijsmiddelen dat [verdachte 11] geen toevallige voorbijganger is, maar dat hij een bekende is van [verdachte 6] , [verdachte 19] en [betrokkene 16] die allemaal voorkomen in het dossier Taxus. Dit tezamen met de overige genoemde feiten en omstandigheden maakt dat de rechtbank geen twijfel heeft over de identiteit van de gebruiker van deze accounts, te weten [verdachte 11] . De berichten die met deze accounts zijn ontvangen en verzonden, volgen voorts logisch op elkaar en de rechtbank heeft geen enkele aanwijzing dat er meerdere personen gebruik hebben gemaakt van deze accounts. Daarmee oordeelt de rechtbank dat alle berichten van [verdachte 11] afkomstig waren of voor hem bestemd.
5.5.2.11 PGP-identificatie [verdachte 17]
Encrochat
Aan [verdachte 17] worden de Encrochat-accounts ‘superturbolegend’ en ‘turbofullpower’ toegeschreven. De verdachte heeft geen verklaring afgelegd.
Het Encrochat-account ‘superturbolegend’ verstuurde diverse foto’s van zichzelf. Op deze foto’s is [verdachte 17] te zien.
Op 29 april 2020 stuurde ‘superturbolegend’ voorts naar ‘outdoorfeline‘ de vraag “kan je contract maken voor leas 540 i op naam van mijn zwager’’. Vervolgens stuurde ‘outdoorfeline’ de user-ID ‘stylishgin’ door naar ‘superturbolegend’ en ontstond er contact tussen hen. Uit het gesprek tussen ‘stylishgin’ en superturbolegend’ bleek dat het contract gescand en via de mail verstuurd diende te worden. Door ‘superturbolegend’ werd vervolgens [emailadres] naar ‘stylyshgin‘ verstuurd. Dit e-mailadres is in gebruik te zijn bij [betrokkene 17] . Hij was getrouwd met [betrokkene 18] , zijnde de zus van [verdachte 17] . [betrokkene 17] is dus de zwager van [verdachte 17] .
Door verschillende Encrochat-gebruikers is ‘superturbolegend’ bovendien opgeslagen als ‘Belg’, ‘belg 2020’ of ‘belg sp’. [verdachte 17] bezit de Belgische nationaliteit. De bijnaam ‘belg’ past bij de identiteit van [verdachte 17] .
Uit berichten van ‘superturbolegend’ van 30 april 2020 tussen ‘hierzijnweweerzus’ en ‘superturbolegend’ bleek dat de moeder van ‘superturbolegend’ op [geboortedag 1] 2020 jarig was. De moeder van [verdachte 17] is op [geboortedag 1] jarig is. Verder bleek uit berichten van ‘hierzijnweweerzus’ en ‘largecardinal’ dat zij de gebruiker van ‘superturbolegend’ aanspraken als ‘Tom.’
Op 24 mei 2020 stuurde de gebruiker van ‘superturbolegend’ voorts naar 17 contactpersonen het bericht dat ‘turbofullpower’ het opvolgende account was van ‘superturbolegend’.
Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat [verdachte 17] gebruik maakte van het Encrochat-account ‘superturbolegend’ en opvolgend van het Encrochat-account ‘turbofullpower’. De berichten die met deze accounts zijn verstuurd en ontvangen volgen logisch op elkaar en er is verder ook geen enkele aanwijzing dat deze accounts door meerdere personen werden gebruikt. Daarmee oordeelt de rechtbank dat alle berichten van en naar dit account van [verdachte 17] afkomstig en voor hem bestemd waren.
5.5.2.12 PGP-identificatie [verdachte 13]
Encrochat
Aan [verdachte 13] worden de Encrochat-accounts ‘sportsvr’ en ‘audirszes’ toegeschreven. [verdachte 13] heeft hierover geen verklaring willen afleggen.
Het account ‘sportsvr’ maakte gebruik van het IMEI- [nummer 18] . Dit nummer was actief in de periode van 8 januari 2020 tot en met 22 april 2020. Uit de historische verkeersgegevens blijkt dat de telefoon met dit IMEI-nummer zich op een aantal momenten naar het buitenland verplaatste. Zo maakte de telefoon op verschillende momenten verbinding in Nederland en Spanje. De momenten waarop dit gebeurde kwamen overeen met de vluchtgegevens van [verdachte 13] van en naar Spanje. Ook maakte de telefoon op enig moment verbinding met een basisstation op Curaçao, op het moment dat [verdachte 13] volgens de vluchtgegevens op Curaçao was aangekomen.
Vanaf 8 mei 2020 stuurde ‘sportsvr’ naar verschillende accounts dat hij een nieuw Encrochat-account had, namelijk ‘audirszes’. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de accounts ‘sportsvr’ en ‘audirszes’ door dezelfde persoon werden gebruikt.
De accounts ‘sportsvr’ en ‘audirszes’ staan voorts bij andere accounts onder andere opgeslagen als ‘marco’, ‘den bosch 1’, ‘rolex’, ‘oog’, ‘Popeye’, ‘1 oog’, ‘schele’, ‘satu’, ‘boxer’, ‘capellania2020’ en ‘rs6’. Deze bijnamen kunnen verwijzen naar [verdachte 13] . Zo verwijst Marco naar de voornaam van [verdachte 13] en was hij woonachtig in Den Bosch. Op een politiefoto uit 2018 is bovendien een afwijking te zien aan een oog van [verdachte 13] . ‘Satu’ kan voorts verwijzen naar motorclub Satudarah. Uit het bedrijfsprocessysteem van de politie volgt dat [verdachte 13] lid was van Satudarah MC.
Boxer kan verwijzen naar het feit dat [verdachte 13] boksles geeft en uit de gesprekken die ‘sportsvr’ voert volgt ook dat hij bokst. Capellania is een wijk in de gemeente Benalmádena in Spanje waar [verdachte 13] woonachtig was. Verder volgt uit gesprekken van 31 maart 2020 tot en met 4 april 2020 dat [verdachte 1] en [verdachte 10] het over ‘Rolex’ hebben als zij het hebben over [verdachte 13] . Op de telefoon van [verdachte 13] zijn ook diverse afbeeldingen van horloges van het merk Rolex aangetroffen, waaruit kan volgen dat hij een voorliefde heeft voor horloges van dit merk. Tot slot wordt in meerdere bijnamen van de accounts ‘sportsvr’ en ‘audirszes’ verwezen naar een Audi of specifiek een Audi RS6. [verdachte 13] heeft in de periode van 6 mei 2020 tot en met 15 september 2020 een Audi SQ7 op naam gehad. Een Spaans observatieteam heeft op 3 januari 2019 gezien dat [verdachte 13] en [verdachte 1] in Spanje gebruik maakten van een Audi RS6.
Gelet op al het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [verdachte 13] de gebruiker is geweest van de Encrochat-accounts ‘sportsvr’ en ‘audirszes’. De berichten die met deze accounts zijn ontvangen en verzonden, volgen logisch op elkaar. Daarmee oordeelt de rechtbank dat de berichten waarin niet werd gezegd dat Tyson op dat moment de gebruiker was, van [verdachte 13] afkomstig waren of voor hem bestemd.
SkyECC
Aan [verdachte 13] worden de SkyECC-accounts ‘CF8AFP’ en ‘4GCKSH’ toegeschreven. Ook hierover heeft hij geen verklaring willen afleggen.
Uit een gesprek dat [verdachte 13] met het Encrochat-account ‘sportsvr’ op 18 april 2020 voerde met ‘palacepizza’ volgt dat hij vanaf dat moment in het bezit was van een Sky-telefoon. Op 22 april 2020 voerde [verdachte 13] een gesprek met ‘malletshore’ en zegt hij dat ‘CF8AFP’ zijn SkyECC-account is. Gelet hierop staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [verdachte 13] de gebruiker was van het SkyECC account ‘ CF8AFP’. Dit account werd tot en met 6 juli 2020 vrijwel dagelijks gebruikt. Daarna alleen nog op 15, 16 en 17 juli 2020.
Tijdens de doorzoeking van de woning van [verdachte 13] op 16 september 2020 is een IPhone 7 aangetroffen met het IMEI- [nummer 19] . Deze telefoon werd gebruikt door het SkyECC-account ‘4GCKSH’. De telefoon straalde vanaf 24 juni 2020 de basisstations in de omgeving van de woning van [verdachte 13] aan [locatie 6] in Den Bosch het meest aan. De SkyECC-accounts ‘CF8AFP’ en ‘4GCKSH’ hadden 24 overeenkomstige contacten. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat [verdachte 13] ook de gebruiker was van het SkyECC-account ‘4GCKSH’.
5.5.2.13 PGP-identificatie [verdachte 18]
Aan [verdachte 18] wordt het Encrochat-account ‘borneos’ toegeschreven. [verdachte 18] heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht.
Encrochat
Het Encrochat-account ‘borneos’ maakte gebruik van een mobiele telefoon met het IMEI- [nummer 20] . Dit IMEI-nummer straalde over de periode 1 januari 2020 tot en met 13 juni 2020 de KPN basisstations gelegen aan [locatie 30] te Amsterdam en aan [locatie 31] te Amsterdam, het vaakst aan. Het verblijfadres van [verdachte 18] , [locatie 32] te Amsterdam, valt binnen de theoretische zendrichting en bereik van deze basisstations.
Andere Encrochat-gebruikers hadden het Encrochat-account ‘borneos’ opgeslagen als ‘Tolk’. [verdachte 1] heeft ter terechtzitting van 13 maart 2023 verklaard dat hij contact had met [verdachte 18] die voor hem als tolk optrad in de berichtgeving tussen een persoon genaamd [betrokkene 38] en hem. [verdachte 1] heeft daarbij verklaard dat het contact tussen hem en [betrokkene 38] bijna altijd via [verdachte 18] liep. Uit de bewijsmiddelen volgt voorts dat het steeds ‘borneos’ was die contact had met enerzijds [verdachte 1] en anderzijds ‘ [betrokkene 38] ’ (het Encrochat-account Rubbercake).
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [verdachte 18] de gebruiker is geweest van het Encrochat-account ‘borneos’. De berichten die met dit account zijn ontvangen en verzonden, volgen logisch op elkaar en de rechtbank heeft geen enkele aanwijzing dat er meerdere personen gebruik hebben gemaakt van dit account. Daarmee oordeelt de rechtbank dat alle berichten van en naar dit account van [verdachte 18] afkomstig en voor hem bestemd waren.
SkyECC
Aan [verdachte 18] wordt het SkyECC-account ‘Q6E549’ toegeschreven. [verdachte 18] heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht.
Uit berichten van het Encrochat-account ‘borneos’ van [verdachte 18] blijkt dat hij ook de beschikking heeft over het SkyECC-account ‘Q6E549’. Uit een aantal berichten blijkt voorts dat de gebruiker van het SkyECC-account ‘Q6E549’ ‘chili’ of ‘tolk’ wordt genoemd. Verder blijkt uit de berichten zoals gevoerd door het SkyECC-account ‘Q6E549’ dat de gebruiker optreedt als tolk en berichten uitwisselt met [betrokkene 38] en dat de informatie moet worden doorgegeven aan ‘ouwe’.
Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat [verdachte 18] ook de gebruiker is geweest van het SkyECC-account ‘Q6E549’. De berichten die met dit account zijn verzonden, volgen logisch op elkaar en de rechtbank heeft geen enkele aanwijzing dat er meerdere personen gebruik hebben gemaakt van dit account. Daarmee oordeelt de rechtbank dat alle berichten van dit account van [verdachte 18] afkomstig waren.
5.5.2.14 PGP-identificatie [verdachte 4]
Encrochat
Aan [verdachte 4] wordt het Encrochat-account ‘stylishgin’ toegeschreven.
[verdachte 4] heeft verklaard dat hij van dit Encrochat-account gebruik maakte. De rechtbank stelt daarom vast dat [verdachte 4] de gebruiker is geweest van het Encrochat-account ‘stylishgin’.
Voor zover door de verdediging is aangevoerd dat ook andere personen van de PGP-telefoon van [verdachte 4] gebruik hebben kunnen maken overweegt de rechtbank als volgt. [verdachte 4] heeft niet concreet verklaard wie dan gebruik maakten van zijn telefoon en op welke momenten. Voorts stelt de rechtbank vast dat de berichten die met dit account zijn ontvangen en verzonden logisch op elkaar volgen. De rechtbank heeft ook geen enkele concrete aanwijzing dat meerdere personen gebruik hebben gemaakt van dit account. Zo is nergens een bericht te zien waarin iemand zich kenbaar maakt als iemand anders dan [verdachte 4] en evenmin is te zien dat iemand zich afvraagt of ze met [verdachte 4] of met iemand anders te maken hebben. Daarmee oordeelt de rechtbank dat alle berichten van en naar dit account van [verdachte 4] afkomstig en voor hem bestemd waren.
5.5.2.15 PGP-identificatie [verdachte 12]
Encrochat
Aan [verdachte 12] wordt het Encrochat-account ‘hetty’ toegeschreven. [verdachte 12] heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht.
Het Encrochat-account ‘hetty’ is gebruikt in de periode van 27 maart 2020 tot en met 6 juni 2020 in een telefoon met IMEI- [nummer 21] . Op 27 april 2020 stuurde ‘hetty’ een bericht waarin hij twee telefoonnummers noemde, waarbij hij [telefoonnummer 3] als privénummer opgaf. In de politiesystemen werd dit nummer teruggevonden als het telefoonnummer waarvan [betrokkene 19] heeft verklaard dat dit het telefoonnummer was van haar vriend, [verdachte 12] , en dat hij zou werken in Cuijk. [betrokkene 19] en [verdachte 12] hebben samen een dochter.
Voornoemd [telefoonnummer 3] , was in de periode van 15 mei 2020 tot en met 17 juni 2020 actief in een telefoon met IMEI- [nummer 22] . Tijdens de doorzoeking van de woning van [verdachte 12] in Spanje op 16 september 2020 is een mobiele telefoon aangetroffen met een duo-sim en was voorzien van de IMEI- [nummer 23] en voormeld IMEI- [nummer 22]
In chats tussen de gebruikers ‘hetty’ en ‘don-pedro’ ( [verdachte 6] ) komen berichten voor over het [bedrijf 4] te Cuijk. Het account van ‘hetty’ staat bovendien bij andere Encrochat-gebruikers onder andere opgeslagen als ‘ Rene bv Spanje’, ‘Renee’ en ‘autobv’.
Deze namen kunnen slaan op de voornaam van [verdachte 12] . [verdachte 12] is voorts sinds 4 januari 2017 woonachtig in Spanje. Daarbij was [betrokkene 19] in de periode van 4 oktober 2018 tot en met 1 april 2020 enig aandeelhouder van [bedrijf 4] In een ander politieonderzoek werd op 19 oktober 2019 de beheerder van autohandel [bedrijf 4] gehoord als getuige en dit betrof [verdachte 12] .
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat het Encrochat-account ‘hetty’ toebehoort aan [verdachte 12] . De berichten die met dit account zijn verzonden en ontvangen, volgen logisch op elkaar en de rechtbank heeft geen enkele aanwijzing dat meerdere personen gebruik hebben gemaakt van dit account. Daarmee oordeelt de rechtbank dat alle berichten van en naar dit account van [verdachte 12] afkomstig en voor hem bestemd waren.
5.5.2.16 PGP-identificatie [verdachte 25]
Encrochat
Aan [verdachte 25] worden de Encrochat-accounts ‘zippylord’ en ‘masrur’ toegeschreven. [verdachte 25] heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht.
Uit berichtenverkeer tussen de Encrochat-accounts ‘pgpmaster’ en ‘zippylord’ van 3 april 2020 blijkt dat zij een afspraak maken om elkaar te zien. ‘Zippylord’ stuurt dat hij thuis in Rijswijk is en geeft [locatie 33] in Rijswijk door. [verdachte 25] staat ingeschreven op dit adres. Bij andere Encrochat-gebruikers is het Encrochat-account ‘zippylord’ bovendien opgeslagen als ‘kale agga’, ‘kale m’ en ‘kale’. Deze bijnamen passen bij (het uiterlijk van) [verdachte 25] .
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat [verdachte 25] de gebruiker is geweest van het Encrochat-account ‘zippylord’.
Op 10 mei 2020 stuurde de gebruiker van het Encrochat-account ‘masrur’ naar ‘horridhedge’ het bericht: “hoe gaat het vriend met zippylord, dit is nieuw’. De rechtbank leidt hieruit af dat ‘masrur’ het opvolgende Encrochat-account is van ‘zippylord’ en aldus ook in gebruik is geweest bij [verdachte 25] .
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [verdachte 25] de gebruiker is geweest van de Encrochat-accounts ‘zippylord’ en ‘masrur’. De berichten die met deze accounts zijn ontvangen en verzonden, volgen logisch op elkaar en de rechtbank heeft geen enkele aanwijzing dat er meerdere personen gebruik hebben gemaakt van deze accounts. Daarmee oordeelt de rechtbank dat alle berichten van en naar deze accounts van Marco Werhmann afkomstig en voor hem bestemd waren.
5.5.2.17 PGP-identificatie [verdachte 19]
Encrochat
Aan [verdachte 19] worden de Encrochat-accounts ‘falconetti’ en ‘pietpiraat’ toegeschreven. [verdachte 19] heeft zich ter zitting beroepen op zijn zwijgrecht.
Het Encrochat-account ‘falconetti’ is bij andere Encrochat-gebruikers opgeslagen als ‘tedteretedketed’, ‘teddie’ en ‘Ted Bolle’. Deze namen kunnen wijzen op (verbasteringen van) de naam [verdachte 19] .
Vanaf 9 april 2020 is er contact tussen de accounts ‘don-pedro’ ( [verdachte 6] ) en ‘blondesmurf’ (o.a. [betrokkene 16] ). ‘Don-pedro’ stuurde naar ‘blondesmurf’: “Ted appt je komt eraan”, waarop ‘blondesmurf’ reageerde met: “Ja heb hem”. ‘Blondesmurf’ had op dat moment al contact met ‘falconetti’, die dit account had opgeslagen als ‘teddie’.
Op 16 april 2020 vroeg ‘xxxmariokartxxx’ ( [verdachte 9] ) voorts aan ‘falconetti’ een adres voor het laden van dozen. Hierbij gaf ‘falconetti’ het volgende [adres 3] te Den Hoorn. Dit adres is het BRP-adres van [verdachte 19] .
Op 22 april 2020 stuurde ‘falconetti’ verder aan het Encrochat-account ‘kale-boer’ dat “deze er zo uit gaat, van de week komen de nieuwe telfs uit, daar wacht ik op, je kan mij altijd via bolle bereiken”. Op 16 mei 2020 om 10:05 uur stuurde ‘pietpiraat’ het volgende bericht naar ‘don-pedro’: "Annetje ook mij toevoegen". Diezelfde dag stuurde het Encrochat-account ‘don-pedro’ ( [verdachte 6] , bijnaam Bolle) naar ‘blondesmurf’: “dit is ted, pietpiraat”.
Gelet op het voornoemde is de rechtbank is van oordeel dat [verdachte 19] de gebruiker is geweest van de Encrochat-account ‘falconetti’.
Nu ‘falconetti’ aangaf dat dit account eruit ging, dat hij wachtte op een nieuwe telefoon en via ‘bolle’ te bereiken was, rechtvaardigt dat de conclusie dat het account ‘falconetti’ ophield en dat [verdachte 19] te bereiken was via [verdachte 6] . Anders dan de verdediging heeft bepleit, is de rechtbank van oordeel dat het gegeven dat ‘pietpiraat’ een paar weken later aan diezelfde [verdachte 6] vroeg om ‘Annetje’ ook hem toe te laten voegen en [verdachte 6] vervolgens dit account met de naam ‘Ted ’ aan zijn zus, [betrokkene 16] , doorstuurt, voldoende bewijs oplevert dat dit het nieuwe account van [verdachte 19] was. In het dossier is immers geen enkele aanwijzing te vinden dat sprake is van nog een andere ‘ Ted ’ met een PGP-telefoon die een connectie is van [verdachte 6] én ‘blondesmurf’. Het was ook juist [verdachte 19] wiens PGP-account ophield te bestaan waarna hij via [verdachte 6] te bereiken was.
De berichten die met deze accounts zijn verstuurd en ontvangen volgen logisch op elkaar en er is verder ook geen enkele aanwijzing dat deze accounts door meerdere personen werden gebruikt. Daarmee oordeelt de rechtbank dat alle berichten van en naar dit account van [verdachte 19] afkomstig en voor hem bestemd waren.
5.5.3
B.1 Verdovende middelen (feiten 1, 2 en 3)
5.5.3.1 Juridische kaders voorbereidingshandelingen en medeplegen
De volgende begrippen komen hierna in dit vonnis veelvuldig voor. Daarom zet de rechtbank reeds hier de juridische kaders daarvan uiteen.
Voorbereidingshandelingen
Er is sprake van voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet indien de verdachte opzettelijk (1) een ander tracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daar daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid middelen of lichtingen te verschaffen (2), zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit tracht te verschaffen, en/of (3) voorwerpen, vervoersmiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstig moet vermoeden dat deze bestemd zijn tot het plegen van dat feit. Er moet worden beoordeeld of deze handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig kunnen zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met deze handelingen voor ogen had. Een voornemen en/of vraag uitzetten kan al een dergelijke strafbare handeling opleveren indien deze handeling concreet op het doel is gericht.
Medeplegen
Om te kunnen spreken van medeplegen moet er sprake zijn van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met (een) ander(en) bij het plegen van een strafbaar feit en moet de verdachte een bijdrage van voldoende gewicht aan het feit hebben geleverd. De bijdrage van de medepleger kan worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit, maar ook voor of na het plegen van het strafbare feit. Om tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen is niet vereist dat de verdachte lijfelijk aanwezig is geweest bij het plegen van het feit. Ook hoeft niet elke medepleger exact op de hoogte te zijn van de bijdrage(n) van de andere medepleger(s). De vraag of er sprake is van medeplegen ziet op de mate waarin door de verdachten is samengewerkt en minder op de vraag wie welke feitelijke handeling heeft verricht. Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking komt waarde toe aan de volgende factoren: de intensiteit van de samenwerking, eventuele taakverdeling, de rol in de voorbereiding, gezamenlijke uitvoering en afhandeling van het delict en het belang van die rol, het zich niet terugtrekken op daarvoor geëigende tijdstippen en de aanwezigheid op de beslissende momenten.
5.5.3.2 Duiding van chatberichten
Door de verdediging is betoogd dat op basis van het procesdossier geen eenduidige betekenis kan worden gegeven aan veelvoorkomende termen, afkortingen en benamingen uit de chatgesprekken. De inhoud van de chatgesprekken is daarmee te onduidelijk om de conclusie te dragen dat de gesprekken gingen over (het voorbereiden van) de handel in en/of productie van verdovende middelen.
De rechtbank stelt vast dat in de chatgesprekken regelmatig afkortingen of versluierd taalgebruik worden gebruikt. Het betreffen afkortingen die kunnen duiden op verdovende middelen, kwaliteitsaanduidingen voor verdovende middelen, de productie van synthetische verdovende middelen, maar ook termen die personen aanduiden.
De politie heeft op basis van openbaar toegankelijke bronnen, feiten van algemene bekendheid en onderzoek naar prijzen van verdovende middelen en (pre)precursoren duiding gegeven aan verschillende termen en begrippen die in de chatgesprekken zijn gebruikt. De rechtbank verenigt zich met die uitleg van de politie. Zo is deze duiding in lijn met hetgeen de rechtbank ambtshalve bekend is geworden uit andere Opiumwetzaken. Daarbij komt dat deze duiding doorgaans past bij de context van de gevoerde gesprekken en de samenhang tussen chatberichten en afbeeldingen die bij sommige chatberichten zijn verstuurd. [verdachte 1] en [verdachte 3] hebben ter terechtzitting een deel van deze duiding ook bevestigd, te weten dat ‘tp’ staat voor transport, ‘pap’ voor geld, ‘bruin’ voor heroïne en ‘m’ voor MDMA. [verdachte 1] heeft voorts verklaard dat met “streep” een douaneambtenaar of havenmedewerker wordt bedoeld. Uit de context van sommige chatgesprekken kan voorts worden afgeleid dat met “strepen” ook - zoals de politie ook concludeert - de kwaliteit van de verdovende middelen wordt aangeduid.
Aanwijzingen dat in de chatberichten over andere zaken werd gesproken dan de handel in of het bereiden van (synthetische/hard) drugs ontbreken vrijwel volledig in het dossier. Bovendien hebben de verschillende verdachten zich over de inhoud van de chatberichten veelal beroepen op hun zwijgrecht, hetgeen voor de rechtbank geen aanleiding geeft om een andere betekenis toe te kennen aan die inhoud dan de meest voor hand liggende. Dat neemt niet weg dat de rechtbank per hierna te bespreken zaaksdossier steeds zal beoordelen of die meest voor de hand liggende betekenis op basis van de (context van de) chatberichten ook echt kan worden aangenomen.
5.5.3.3 Zaaksdossiers
5.5.3.3.1 B1.5 11.000 kilogram Hasj Marokko – België
Aan [verdachte 1] , [verdachte 5] , [verdachte 8] en [verdachte 3] is ten laste gelegd dat zij in de periode van 12 april 2020 tot en met 1 juni 2020 een partij hasj van in totaal 11.470 kilogram (of een deel daarvan) hebben ingevoerd.
Aan [verdachte 2] is dit zaaksdossier, gelet op de bijlage bij de tenlastelegging, alleen ten laste gelegd onder feit 2, te weten deelname aan een criminele organisatie die als oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in de artikelen 10, 10a en 11 van de Opiumwet.
Chatberichten en onderzoeksresultaten Belgische politie
Op 18 mei 2020 werd op de ochtendmarkt gelegen aan [adres 4] , 1000 te Brussel een hoeveelheid van 11.470 kilogram hasj door de Belgische autoriteiten in beslag genomen. De partij hasj werd aangetroffen in een container met het nummer CGMU4976740, dat per vrachtschip op 2 mei 2020 vanuit Casablanca (Marokko) was vertrokken in de richting van Antwerpen (België). Op 15 mei 2020 was voornoemde container op Terminal ATO kaai 364 te Antwerpen gearriveerd en op 18 mei 2020 per vrachtwagen naar Brussel vervoerd.
Uit de chatberichten die gevoerd werden tussen 12 april 2020 en 1 juni 2020 leidt de rechtbank het volgende af.
[verdachte 8] was op de hoogte van een transport van een container met verdovende middelen en sprak hierover met diverse personen. [verdachte 8] en [verdachte 1] hadden veelvuldig contact met elkaar over de voortgang van het transport. [verdachte 8] sprak in dit verband over “het voorbereiden vanuit casa belgie”, “deze dagen gaan de spullen richting casa” en “het aanpakken van spullen in belgie”. Daarnaast werd gesproken over “de eerste stap is goed gegaan”, “hij door de scan is” en “denk cont morgen vertrekt is door scan heen dat is goed gegaan.” [verdachte 1] stelde op zijn beurt [verdachte 5] en [verdachte 2] op de hoogte van die voortgang.
[verdachte 1] en [verdachte 5] spraken in dit verband over ‘onze spullen’. [verdachte 5] vroeg aan [verdachte 1] hoeveel er van ‘ons’ op zat, waarop [verdachte 1] antwoordde: “750 is 2550 750 dure strepen aan allebei de kanten. Zit 850 vn ons op 250 dure en 600 goedkope.” Verder benaderde [verdachte 1] onder andere [verdachte 2] , [verdachte 3] en [verdachte 5] voor het ‘aanpakken’ van de partij verdovende middelen. [verdachte 2] vroeg aan [verdachte 1] wat hij moest doen, waarop [verdachte 1] antwoordde dat [verdachte 2] “bril moet ophalen” en dat “hij met kuifje en lange moet aanpakken”. Zoals eerder beschreven bij het onderdeel PGP-identificatie was ‘bril’ een bijnaam van [verdachte 3] en ‘kuifje’ een bijnaam van [verdachte 5] . [verdachte 3] berichtte [verdachte 1] ook of de hasj al was vertrokken en of hij wat transport kon regelen. Ter terechtzitting heeft [verdachte 3] verder verklaard dat hij samen met [verdachte 2] de partij hasj in Nederland voor [verdachte 1] moest aanpakken.
Daarnaast benaderde [verdachte 1] [verdachte 6] om een (ander) gedeelte van de totale partij, te weten 5100 kilogram, richting Zweden te vervoeren.
Op 10 mei 2020 had [verdachte 8] contact met het account ‘saggystork@encrochat.com’ en stuurde een afbeelding van een adres in Brussel. Dit betrof hetzelfde adres waar de partij van 11.470 kilogram hasj op 18 mei 2020 door de Belgische autoriteiten was onderschept. [verdachte 8] stuurde daarbij dat de ophaal “binnen de markt zal gebeuren”. Op 12 mei 2020 stuurde [verdachte 1] dezelfde afbeelding met het adres naar [verdachte 2] .
Daarnaast berichtte [verdachte 1] vanaf 18 mei 2020 diverse personen over een gepakte partij cannabis. Zo had [verdachte 1] op 18 mei 2020 contact met [betrokkene 28] en zei hij dat “de cannabis gepakt is, dat hij niemand meer te pakken krijgt en dat er vier man zijn gepakt.” Ook stuurde [verdachte 1] een afbeelding door van een Franstalig nieuwsbericht met daarbij het – door de politie vertaalde – nieuwsbericht: “Historische inbeslagname op de vroegmarkt in Brussel: meer dan 11 ton cannabis gevonden”. Verder stuurde [verdachte 1] dat ‘2550kg dure handel’ en ‘2.5 miljoen met opbrengst van 12 miljoen’ weg was. Op 23 mei 2020 had [verdachte 1] contact met [verdachte 10] en stuurde hem dat er ‘11 ton hasj is gepakt in Brussel’.
Deze partij hasj?
De rechtbank stelt vast dat de locatie en hoeveelheid van de in Brussel onderschepte partij hasj aansluit bij voornoemde chatberichten. De rechtbank gaat er dus van uit dat [verdachte 1] en [verdachte 8] spraken over deze aangetroffen partij hasj en dat [verdachte 1] dus [verdachte 2] , [verdachte 3] en [verdachte 5] heeft benaderd voor het aanpakken van deze partij hasj.
Rol [verdachte 8]
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat [verdachte 8] initiator was van het transport van (ongeveer) 11.000 kilogram hasj. Het eerste contact met [verdachte 1] kwam vanuit [verdachte 8] en daarnaast hield [verdachte 8] hem op de hoogte van het verloop van het transport, zoals aankomstdatum en eventuele vertraging. Ook vroeg [verdachte 8] aan [verdachte 1] of hij een mogelijkheid had om de spullen aan te pakken in België. Verder zette [verdachte 8] de lijnen uit met betrekking tot de invoer van de verdovende middelen op de vroegmarkt in Brussel. Hij had hierover contact met diverse niet geïdentificeerde Encrochat-accounts.
Rol [verdachte 1]
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat [verdachte 1] eigenaar was van een aanzienlijk deel (2550 kilogram) van de partij hasj. Hij werd op de hoogte gehouden van het transport en stuurde de ontvangen informatie door naar [verdachte 5] en sprak in dit verband over ‘onze spullen’. Daarnaast leek [verdachte 1] te bepalen wat met het overgrote deel van de partij hasj moest gebeuren. Zo benaderde hij [verdachte 5] , [verdachte 2] en [verdachte 3] voor het aanpakken van een deel van de partij en benaderde hij [verdachte 6] voor het verdere transport van weer een ander deel van de partij hasj naar Zweden. De berichten die hij verstuurde nadat de partij hasj in Brussel in beslag was genomen duiden mede op eigendom van [verdachte 1] van 2.550 kilogram hasj.
Rol [verdachte 5]
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat [verdachte 5] door [verdachte 1] op de hoogte werd gehouden van het verloop van transport van de partij hasj. In het doorgeven van informatie sprak [verdachte 1] tegen [verdachte 5] over ‘onze spullen’ en noemde daarbij concrete aantallen van ‘ons’. Dit duidt er op dat [verdachte 5] samen met [verdachte 1] eigenaar was van een deel van de partij hasj. Daarnaast werd [verdachte 5] door [verdachte 1] gevraagd om de spullen samen met anderen aan te pakken.
Rol [verdachte 3] en [verdachte 2]
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat [verdachte 3] en [verdachte 2] verantwoordelijk waren voor het aanpakken van de partij hasj. [verdachte 2] vroeg hiervoor letterlijk aan [verdachte 1] ‘wat hij moest doen’. [verdachte 1] gaf [verdachte 2] instructies voor het aanpakken. [verdachte 3] vroeg op zijn beurt aan [verdachte 1] of de hasj al was vertrokken en of hij wat transport kon regelen..
Invoer in Nederland?
Door de verdediging is aangevoerd dat de partij hasj van Marokko naar België is vervoerd en pas daarna naar Nederland vervoerd zou worden. Nu de partij hasj in België in beslag is genomen, kan niet gesproken worden over een geslaagde invoer in Nederland, maar slechts van een poging tot invoer in Nederland, hetgeen niet ten laste is gelegd.
De rechtbank overweegt als volgt. De container waarin de partij hasj was vervoerd, vertrok op 2 mei 2020 met [schip 1] vanuit Casablanca en arriveerde op 15 mei 2020 te Antwerpen. Antwerpen is gelegen aan de Schelde en de monding van de Schelde wordt aangeduid als de Westerschelde. Om de haven van Antwerpen te kunnen bereiken, heeft het vrachtschip dus de Nederlandse territoriale wateren moeten doorkruisen en is dus sprake van binnen het grondgebied van Nederland brengen in de zin van artikel 3 onder a van de Opiumwet. Dit betekent dat sprake is van een voltooide invoer in Nederland.
Hoeveelheid hasj
De raadsman van [verdachte 8] heeft zich op het standpunt gesteld dat slechts een klein aantal - en dus niet representatief - van de totale aangetroffen hoeveelheid hasj door de Belgische autoriteiten is onderzocht en getest. Dit betekent dat slechts een hoeveelheid bewezenverklaard zou kunnen worden en geen exact aantal, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het dossier volgt dat van elke aangetroffen pallet met vermoedelijk hasj een monster is genomen en onderzocht en dat alle onderzochte monsters hasj bevatten. Dit betreffen aldus voldoende representatieve tests. Bovendien volgt uit de chatberichten tussen de verschillende personen evident dat werd gesproken over de invoer van een partij hasj. Uit de berichten van [verdachte 1] naar [verdachte 10] en [betrokkene 28] blijkt voorts dat 12 miljoen opbrengst weg was. De genoemde opbrengst past bij een dergelijke hoeveelheid hasj. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de gehele aangetroffen hoeveelheid van 11.470 kilogram hasj betrof.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [verdachte 8] , [verdachte 1] , [verdachte 5] , [verdachte 3] en [verdachte 2] gezamenlijk betrokken zijn geweest bij de voltooide invoer van een partij hasj van ruim 11.000 kilo hasj. Zij hadden een gezamenlijk plan om een partij hasj vanuit Casablanca in te voeren in Nederland en hadden ieder een eigen en tevens essentiële rol in het geheel als initiator, eigenaar of aanpakker. Dat de partij hasj nog vóór het aanpakken in Nederland door de Belgische autoriteiten was onderschept, doet daar niets aan af. Gelet op de onderlinge communicatie, afstemming en onderlinge rolverdeling is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking en dus van het medeplegen van de invoer van de partij hasj van ruim 11.000 kilo.
Bewezenverklaring
Voor [verdachte 2] geldt dat dit zaaksdossier niet als afzonderlijk feit ten laste is gelegd, maar enkel is opgenomen in de verdenking van deelname aan een criminele organisatie.
Aan [verdachte 8] en [verdachte 5] is (het medeplegen van) de invoer van 11.000 kilogram hasj ten laste gelegd. Aan [verdachte 1] en [verdachte 3] is (het medeplegen van) de invoer van 2550 kilogram hasj ten laste gelegd.
Hoewel de rechtbank van oordeel is dat alle genoemde personen betrokken zijn geweest bij de invoer van de gehele partij hasj, zal de rechtbank per verdachte de hoeveelheid bewezen verklaren overeenkomstig de in de tenlastelegging opgenomen hoeveelheid van die verdachte.
5.5.3.3.2 B1.6 12.720 kilogram GBL Shanghai – Koper Slovenië
Aan [verdachte 6] , [verdachte 11] , [verdachte 12] en [verdachte 3] is tenlastegelegd dat zij voorbereidingshandelingen hebben gepleegd ten aanzien van een in de haven van Koper (Slovenië) aangetroffen partij van 12.720 kilogram GBL.
Chatberichten en onderzoeksresultaten van de Sloveense politie-eenheid
Op 22 mei 2020 kwam in de haven van Koper (Slovenië) aan boord van [schip 2] vanuit Shanghai (China), een container aan met nummer MRKU9795405. Op basis van de zendingsdocumenten bevatte deze container onder andere 480 vaten met elk 26.5 kg bruto gewicht aan ‘diethylene glycol’, ook wel bekend als koelvloeistof. In totaal werd 12.720 kilogram koelvloeistof vervoerd. Uit onderzoek van de Sloveense autoriteiten van 29 mei 2020 bleken de vaten geen koelvloeistof, maar GBL te bevatten.
Uit de chatberichten in de periode van 29 maart 2020 tot en met 10 juni 2020 leidt de rechtbank het volgende af.
[verdachte 11] en [verdachte 6] spraken over een transport van GBL vanuit China naar Koper. Zij bepaalden samen wat moest gebeuren met de partij GBL, de hoeveelheid die ingekocht zou moeten worden, wat ervoor betaald moest worden, op welke wijze de betaling plaats moest vinden en hoe het transport naar Koper verricht diende te worden. Ook bespraken zij dat op het etiket ‘glycol’ kwam te staan.
Op 24 mei 2020 stuurde [verdachte 6] naar [betrokkene 47] een foto van verzendingsinformatie van een container diethylene glycol van Shanghai (China) naar Koper (Slovenië). Het containernummer betrof MRKU9795405 en de verwachte aankomstdatum was 25 mei 2020. Verder stond in de verzendingsinformatie dat 480 zogenoemde drums werden vervoerd met een totale lading van 12.720 kilogram.
Op 26 mei 2020 berichtte [verdachte 6] aan [verdachte 12] over het verdere transport van de container uit de haven van Koper. [verdachte 6] stuurde [verdachte 12] dat een container in de haven van Koper stond en dat deze opgehaald moest worden door een BV. [verdachte 12] vroeg wat hij hiervoor de transporteur mocht betalen, waar de container moest worden opgehaald en waar de container heengebracht moest worden. [verdachte 6] gaf aan dat er een transportvergoeding van €8.000,- kon worden betaald. [verdachte 12] had vervolgens contact met ‘osmanlifatih’ over de mogelijkheid van transport van koelvloeistof. Deze zei toen “ga die man niet in risico brengen”. [verdachte 12] gaf aan dat er geen risico was, want er waren papieren en een opdrachtbevestiging. De transporteur gaf aan dat er toch wat achter zat, waarop [verdachte 12] antwoordde dat er grondstoffen achter zaten. Vervolgens hadden [verdachte 6] en [verdachte 12] op 3 juni, 4 juni en 5 juni 2020 nog contact over de benodigde documenten en facturen voor het ophalen van een container.
Op 27 mei 2020 vroeg [verdachte 6] aan [betrokkene 36] of zijn Duitse ‘tp’ een container in Koper, Slovenië, kon ophalen. [betrokkene 36] bevestigde dit en vroeg wat erin zat. [verdachte 6] stuurde: “Zit glycol in (koelvloeistof) op papier. Maar is gbl. Voor ghb te maken.”
Op 30 mei 2020 berichtte [verdachte 6] ook [verdachte 3] met de vraag of hij iemand wist die transport van een container uit de haven van Koper kon regelen. [verdachte 3] zou dit navragen. [verdachte 6] liet [verdachte 3] weten dat de container was gecontroleerd en voorzien van een nieuwe seal en klaar om opgehaald te worden. Op 4 juni 2020 stuurde [verdachte 3] aan [verdachte 6] dat hij bij “tp-man is en dat hij wel wil”. Zij bespraken de mogelijkheid om de container te vervoeren naar een warehouse in Rotterdam. [verdachte 3] vroeg aan [verdachte 6] of deze met GBL was. [verdachte 6] bevestigde dit en stuurde dat op de papieren koelvloeistof stond vermeld.
In de periode 6 juni tot en met 11 juni 2020 spraken [verdachte 6] en [verdachte 11] in diverse chatgesprekken over een inbeslaggenomen partij formamide. [verdachte 11] stuurde vervolgens ‘als de GBL maar goed aankomt’. [verdachte 6] beaamde dit en vroeg hoe de GBL ook alweer op de papieren stond. [verdachte 11] stuurde: “Diethylene Glycol (koelvloeistof). Hetzelfde als forma”.
Hoeveelheid?
Ten aanzien van de hoeveelheid stelt de rechtbank op basis van het procesdossier, waaronder de zogenoemde
packing list, vast dat sprake was van 480 vaten met een brutogewicht van 26.5 kilogram en een nettogewicht van 25 kilogram. Dit betekent dat sprake is van een totale netto hoeveelheid van 12.000 kilogram GBL.
Rol van [verdachte 6] en [verdachte 11]
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [verdachte 6] en [verdachte 11] eigenaar waren van de partij GBL. Zij zijn samen vanaf het begin tot het einde betrokken bij het transport. Zij bespraken uitvoerig de in te voeren hoeveelheden, de prijs die hiervoor betaald moest worden, de betalingsmogelijkheden en de wijze van transport. Ook waren zij beide op de hoogte wat op het etiket van de vaten stond vermeld en dat dit niet overeen kwam met de inhoud van de vaten. Verder bleek dat [verdachte 6] diverse personen had benaderd voor het verdere transport van de partij GBL vanuit de haven van Koper en het doel was om GHB te produceren.
De onderlinge verhoudingen en communicatie tussen [verdachte 6] en [verdachte 11] geven blijk van gelijkwaardigheid. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat voor [verdachte 6] en [verdachte 11] sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking en daarmee van wettig en overtuigend bewijs voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet.
Rol van [verdachte 12]
werd door [verdachte 6] benaderd voor het transport van een container in de haven van Koper. Zij spraken over documenten, facturen en transportmogelijkheden en dat de chauffeur € 8.000,- voor een enkele rit betaald zou krijgen. [verdachte 12] had daar vervolgens contact over met de transporteur. Een dergelijke transportvergoeding duidt op vervoer van illegale goederen en [verdachte 12] gaf aan de transporteur aan dat het ging om grondstoffen. Hieruit leidt de rechtbank af dat [verdachte 12] wist dat er grondstoffen voor drugs moesten worden vervoerd. Aldus acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte 12] samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft gepleegd voor het vervoeren van de GBL.
Rol van [verdachte 3]
Ook [verdachte 3] werd door [verdachte 6] benaderd voor het verdere transport van de container uit de haven van Koper. [verdachte 3] en [verdachte 6] hadden hierover uitvoerig contact en spraken over het concrete vervoer naar Nederland, namelijk naar Rotterdam. Daarnaast was het voor [verdachte 3] duidelijk dat GBL werd vervoerd en dat op de papieren koelvloeistof stond vermeld. Uit het feit dat een andere benaming werd gegeven op de vrachtpapieren dan er daadwerkelijk in zat, leidt de rechtbank af dat [verdachte 3] wist dat de GBL voor illegale doeleinden zou worden gebruikt. Gelet op de onderlinge communicatie tussen [verdachte 3] en [verdachte 6] is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking en daarmee van wettig en overtuigend bewijs voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet.
5.5.3.3.3 B1.7 16.000 liter Formamide Hamburg – IJmuiden
In dit zaaksdossier is aan [verdachte 1] , [verdachte 6] , [verdachte 12] , [verdachte 11] , [verdachte 3] en [verdachte 19] het medeplegen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot een aangetroffen partij formamide van in totaal 16.000 liter.
Chatberichten en onderzoeksresultaten van het onderzoek ‘Definitive’
Op 5 juni 2020 werd een partij van 16.000 liter – naar later bleek – formamide in beslag genomen aan de [locatie 34] in IJmuiden. De formamide zat in 80 vaten van 200 liter per vat. Op de buitenkant van de vaten stond als inhoud koelvloeistof vermeld. Een deel van de vaten werd in een loods aangetroffen, een deel op een heftruck en een deel nog in een vrachtwagen van waaruit de vaten werden gelost. Formamide is een grondstof voor de productie van amfetamine. Deze aangetroffen hoeveelheid zou volgens de politie gemiddeld genomen 17.100 – 22.800 kilogram onversneden amfetaminepasta op kunnen leveren.
De rechtbank leidt uit de chatberichten in de periode van 30 maart 2020 en 6 juni 2020 het volgende af.
[verdachte 11] en [verdachte 6] regelden een transport van een partij 16.000 liter formamide vanuit Hamburg naar IJmuiden met de hulp van diverse personen. [verdachte 11] berichtte [verdachte 6] op 30 maart 2020 dat een ‘bak forma’ onderweg was en vroeg aan [verdachte 6] of hij een koper voor de forma wist. Vervolgens berichtte [verdachte 6] [verdachte 12] voor een factuur van een inklaarder voor het betaling van invoerrechten van een bak die binnenkort aan zou komen. Verder vroeg [verdachte 6] aan [verdachte 12] om een opslag te vinden voor een container. [verdachte 12] stuurde aan [verdachte 6] dat hij het ging regelen en stuurde niet veel later screenshots van twee overboekingen. [verdachte 12] stuurde vervolgens screenshots van een gesprek waarin werd gesproken over een zending koelvloeistof. [verdachte 12] vroeg aan het account ‘osmanlifatih’ of hij niet een loods wist om twee dagen grondstoffen te stallen. Intussen vroeg [verdachte 12] aan [verdachte 6] hoeveel hij mocht betalen voor de opslag van de loods, waarop [verdachte 6] antwoordde: “2500”. [verdachte 6] benaderde ook [verdachte 19] om een loods met ruimte voor een container met 20 pallets onder te brengen. [verdachte 19] ging rondvragen. [verdachte 12] hield [verdachte 6] op de hoogte in welke loods de grondstoffen uiteindelijk werden opgeslagen.
Vervolgens berichtte [verdachte 6] [verdachte 5] en [betrokkene 29] of zij interesse hadden in een partij van 16.000 liter formamide. Uiteindelijk kwam [verdachte 6] met [betrokkene 29] een verkoopprijs overeen van € 88.000,- en een Rolex. [verdachte 6] zou de formamide naar [betrokkene 29] vervoeren en schakelde hiervoor [verdachte 3] in. [verdachte 3] stuurde hiervoor contactgegevens van [het transportbedrijf] door naar [verdachte 6] en stelde voor om de partij per bakwagen per 10 pallets in twee transporten te vervoeren. [verdachte 6] ontving vervolgens het telefoonnummer van de chauffeur en het adres [locatie 34] te IJmuiden en vroeg [verdachte 12] om deze gegevens door te geven aan [het transportbedrijf]
[verdachte 3] en [verdachte 6] hielden elkaar op 4 juni 2020 op de hoogte van het verloop van het eerste transport van 10 pallets waaronder de vertrektijd van het transport en de verwachtte aankomsttijd. Uiteindelijk stuurde [betrokkene 29] naar [verdachte 6] dat het transport gelukt was en stuurde daarbij het CAS-nummer: CAS 75-12-7, zijnde het CAS-nummer van formamide. [verdachte 6] liet hierop aan [verdachte 1] weten dat het transport gelukt was, waarop [verdachte 1] stuurde: “top”.
Blijkens chatberichten vond de volgende dag - 5 juni 2020 - het tweede transport plaats. [betrokkene 29] liet [verdachte 6] weten dat het helemaal fout was, dat tijdens het uitladen van de vaten 18 man van het arrestatieteam aanwezig waren bij de loods. [verdachte 6] liet dit op zijn beurt aan [verdachte 3] en [verdachte 12] weten. [verdachte 12] vroeg aan [verdachte 6] of ze al wisten dat het geen koelvloeistof was wat in beslag was genomen. Daarnaast stuurde [verdachte 6] een afbeelding van een nieuwsartikel over aanhoudingen in IJmuiden naar [verdachte 11] en dat ‘de bak forma weg is’. [verdachte 11] stuurde op zijn beurt naar verschillende Encrochat-accounts dezelfde afbeelding van het nieuwsartikel en een foto van een ander nieuwsartikel met de titel: "Megadrugsvondsten in havengebied IJmuiden: 6 arrestaties” onder de begeleidende tekst “daar gaan mijn vaten, 16.000L formamide” en “80 vaten, bij tweede helft lossen er op geklapt” en sprak daarbij over “mijn vaten formamide”.
Rol [verdachte 11]
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat [verdachte 11] zowel aan het begin als aan het einde betrokken was als (mede)eigenaar van de partij formamide. Hij voerde uitvoerig overleg met [verdachte 6] over de aanschafprijs van de partij formamide en de totale aan te schaffen hoeveelheid. Daarnaast bespraken zij de uiteindelijke verkoopprijs van de partij en het vervoer naar Hamburg. Ook hielden zij elkaar op de hoogte van het verloop van het transport. Nadat de partij formamide door de politie was gepakt, berichtte [verdachte 11] diverse personen en sprak daarbij over zijn vaten formamide.
Rol [verdachte 6]
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat [verdachte 6] zowel aan het begin als aan het einde betrokken was als (mede)eigenaar van de partij formamide. Hij overlegde met [verdachte 11] over de aanschafprijs van de partij formamide en de totale aan te schaffen hoeveelheid. Daarnaast was [verdachte 6] actief op zoek naar afzetmogelijkheden. Zo bood hij de gehele partij aan [verdachte 5] aan en kwam hij uiteindelijk met [betrokkene 29] tot overeenstemming over de verkoopprijs. Verder benaderde hij [verdachte 12] en [verdachte 3] voor het verdere transport van de partij formamide vanuit de opslagplaats in Liempde naar de loods van de afnemer [betrokkene 29] in IJmuiden. Nadat de partij in beslag was genomen, bracht [verdachte 6] anderen hiervan op de hoogte.
Rol [verdachte 12]
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat [verdachte 12] betrokken was bij de opslag van de formamide zodra de container in Nederland was aangekomen en het verdere transport van de partij formamide van Liempde naar IJmuiden. [verdachte 12] regelde opslag in en betaling van een loods voor de partij formamide. Hiervoor regelde hij offertes en betaalde de facturen. Verder stuurde hij de contactgegevens van de chauffeur door naar [verdachte 3] , opdat hij het verdere transport naar IJmuiden kon regelen. Verder stelde [verdachte 6] op de hoogte van het feit dat de partij formamide in IJmuiden gepakt was. Uit het gegeven dat [verdachte 12] aan [verdachte 6] vroeg of men al wist dat het geen koelvloeistof was, leidt de rechtbank af dat [verdachte 12] er dus wel van op de hoogte was dat iets anders werd vervoerd dan op de buitenkant van de vaten zichtbaar was.
Rol [verdachte 3]
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat [verdachte 3] betrokken was bij het transport van de partij formamide van Liempde naar IJmuiden. Hij werd hiervoor benaderd door [verdachte 6] . [verdachte 3] stelde een transporteur én wijze van transport voor en heeft daarmee een aanzienlijke rol in het transport van de partij formamide naar de uiteindelijke afnemer. Verder hield [verdachte 3] [verdachte 6] op de hoogte van het verloop van het transport en hield [verdachte 6] op zijn beurt [verdachte 3] op de hoogte van de uiteindelijk inval in de loods in IJmuiden. Uit de gesprekken bleek dat [verdachte 3] wist dat ‘speciale troep’ werd vervoerd en dat de chauffeur in de veronderstelling was koelvloeistof te vervoeren.
Rol [verdachte 19]
Ten aanzien van de rol van [verdachte 19] overweegt de rechtbank dat hij enkel werd gevraagd om een loods te regelen. Nergens blijkt uit dat deze loods ook daadwerkelijk werd gebruikt voor de opslag van de partij formamide. Bovendien komt [verdachte 19] daarna niet meer voor in de chatgesprekken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat ten aanzien van [verdachte 19] onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is voor enige strafbare betrokkenheid in het kader van voorbereidingshandelingen van de Opiumwet. Hij wordt dan ook vrijgesproken van dit zaaksdossier.
Rol [verdachte 1]
is via een enkel bericht van [verdachte 6] op de hoogte gehouden van het geslaagde eerste transport van de formamide van Liempde naar IJmuiden. Uit de chatberichten is verder niet gebleken dat [verdachte 1] een bijdrage heeft gehad bij dat transport, de aankoop of verkoop van de partij formamide. De rechtbank is dan ook van oordeel dat ten aanzien van [verdachte 1] onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor enige strafbare betrokkenheid in het kader van voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet. Hij wordt dan ook vrijgesproken van dit zaaksdossier.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van [verdachte 11] , [verdachte 6] , [verdachte 12] en [verdachte 3] wettig en overtuigend bewezen kan worden dat zij voorbereidingshandelingen hebben gepleegd ten aanzien van de productie van (meth)amfetamine.
De onderlinge verhoudingen en communicatie tussen [verdachte 11] en [verdachte 6] enerzijds en [verdachte 6] , [verdachte 3] en [verdachte 12] anderzijds geven blijk van een concrete samenwerking. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van allen sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking en dus van medeplegen.
5.5.3.3.4 B1 4.4.4 Restinformatie 26Sassenheim
Inleiding
26Sassenheim is een onderzoek van de Landelijke Eenheid. Uit dit onderzoek is informatie ter beschikking gesteld aan het onderzoek Taxus. Het betreft chatberichten van de aanbieder PGP-safe, die strekken over een periode van 18 april 2017 tot en met 2 mei 2017 van onder andere de accounts die werden gebruikt door [verdachte 1] , [verdachte 6] , [betrokkene 31] , [verdachte 3] en [verdachte 6] junior.
Tenlastelegging
Aan [verdachte 1] , [verdachte 3] en [verdachte 6] is ten laste gelegd dat zij in de periode van 18 april 2017 tot en met 2 mei 2017 voorbereidingshandelingen met betrekking tot verdovende middelen (lijst I) hebben gepleegd omdat zij (pre)precursoren en/of grondstoffen voor de productie van synthetische drugs hebben bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd en/of aanwezig hebben gehad.
Aan [verdachte 1] , [verdachte 3] en [verdachte 6] is verder ten laste gelegd de productie en het aanwezig hebben van MDMA en (meth)amfetamine in de periode van
18 april tot en met 2 mei 2017.
Voorbereidingshandelingen
Lijst I stoffen: A-olie, “m” en “a”
Uit de chatberichten blijkt dat [verdachte 6] op 24 april 2017 bij [betrokkene 31] informeerde of hij nog A-olie had staan. In dit chatgesprek werden verder termen gebruikt als “apaan” en “af te draaien”. Vervolgens stuurde [verdachte 6] aan [betrokkene 31] het bericht “als je vandaag cash wil 20 liter A olie staan?”.
Gezien de context concludeert de rechtbank dat hier werd gesproken over amfetamine-olie. Amfetamine-olie is een grondstof voor de productie van (meth)amfetamine.
Door de verdediging is aangevoerd dat het enkele informeren naar de beschikbaarheid van (grondstoffen voor) verdovende middelen onvoldoende is om te kunnen spreken van voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet. Naar het oordeel van de rechtbank kan het uitzetten van een dergelijke vraag onder omstandigheden wel degelijk een strafbare voorbereidingshandeling opleveren indien deze handeling concreet op een misdadig doel is gericht. Gelet op de context van de berichten is de rechtbank van oordeel dat [verdachte 6] meer deed dan een oriënterende vraag uitzetten. Zijn vraag was concreet gericht op de daadwerkelijke aankoop van de A-olie en aldus is wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte 6] samen met een ander voorbereidingshandelingen heeft gepleegd in de zin van de Opiumwet.
In één ander chatgesprek werd tussen [betrokkene 31] en [verdachte 6] gesproken over het sturen van “m en a dit weekend”. Dit is naar het oordeel van de rechtbank te weinig om te duiden wat hier wordt bedoeld en levert dit chatgesprek geen concrete voorbereidingshandeling op.
Grondstoffen: azijnzuuranhydride (water), caustic soda, vloeibaar waterstofgas en zoutzuur
[betrokkene 31] , [verdachte 6] en [verdachte 1]
Uit de chatberichten tussen [betrokkene 31] en [verdachte 6] blijkt voorts van een intensief contact tussen beiden over onder meer drie transporten azijnzuuranhydride naar Turkije in de periode van 20 tot en met 28 april 2017. Deze grondstof, ook aangeduid als “water”, wordt gebruikt voor de productie van BMK. Dat ze dit ook daarvoor wilde gaan gebruiken vindt bevestiging in het gegeven dat in dezelfde gesprekken en context over apaan wordt gesproken, eveneens een grondstof voor BMK.
Deze berichten leveren concrete handelingen op die gericht waren op de uitvoer van grondstoffen voor de productie van BMK en aldus heeft [verdachte 6] samen met een ander voorbereidingshandelingen gepleegd in de zin van de Opiumwet (lijst I) .
De chatgesprekken tussen [betrokkene 31] en ‘Baba’ waarin [betrokkene 31] aangeeft niks te doen zonder toestemming van “die ouwe” is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor concrete betrokkenheid van [verdachte 1] bij dit transport. Dit geldt eveneens voor het gesprek tussen [betrokkene 31] en ‘Baba’ over “4 water” waarvoor al dan niet toestemming zou zijn gekregen. [verdachte 1] zal dan ook van dit onderdeel van dit zaaksdossier worden vrijgesproken.
[betrokkene 31] en [verdachte 3]
Uit de chatberichten blijkt verder dat [betrokkene 31] op 20 april 2017 aan [verdachte 3] vroeg of hij nog “caustik”, “ZZ”, “calsium” of “borit” nodig had. [verdachte 3] antwoordde dat hij alleen caustic soda nodig had. Hij bestelde deze bij [betrokkene 31] . [betrokkene 31] informeerde op zijn beurt bij [verdachte 6] naar “500 caustik”. [verdachte 6] verwees [betrokkene 31] door naar “ [betrokkene 32] ”. Via hem regelde [betrokkene 31] dat [verdachte 3] 750 “caustik” kon ophalen in Breda. Dit heeft hij op 26 april 2017 gedaan. Uit de context van deze gesprekken waarin onder meer werd gesproken over “pudding afmaken naar B” en “base olie klaar staan om te kristalieseren” leidt de rechtbank af dat de caustic soda bedoeld was voor de productie van (meth)amfetamine.
Uit het chatgesprek van 2 mei 2017 tussen [verdachte 3] en [betrokkene 31] blijkt dat [verdachte 3] ook een grote partij zoutzuur had en bezig was “P” en “B” weg te werken. Ook dit duidt op de productie van amfetamine.
Aldus heeft [verdachte 3] concrete handelingen verricht die waren gericht op het produceren van (meth)amfetamine en acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat hij samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft gepleegd in de zin van de Opiumwet (lijst I). Dat het zoutzuur bedoeld zou zijn voor het ontroesten van landbouwmachines, zoals door [verdachte 3] ter terechtzitting is verklaard, acht de rechtbank ongeloofwaardig gelet op de context van het gesprek en de besproken hoeveelheden.
Het enige chatgesprek waarin waterstofgas wordt genoemd bevat – ook in de context – te weinig informatie om conclusies uit te kunnen trekken.
Productie/aanwezig hebben mdma/(meth)amfetamine
[verdachte 1] en [verdachte 6]
Voor het medeplegen van de productie van synthetische drugs bevat deze zaaksparagraaf voor [verdachte 1] en [verdachte 6] onvoldoende aanwijzingen en zij zullen van dit onderdeel van dit zaaksdossier worden vrijgesproken.
[verdachte 3]
Uit de chatgesprekken tussen [verdachte 3] en [betrokkene 31] blijkt dat [verdachte 3] in de periode van 24 april 2017 tot en met 2 mei 2017 aanzienlijke hoeveelheden caustic soda en zoutzuur nodig had. Ook sprak hij over het verder gaan “met die ap” en het “wegwerken van P en B” en schreef hij aan [betrokkene 31] : “maar heb zelf ook mijn eigen spullen maat ik ben op 7 locaties bezig” Deze middelen passen bij de productie van (meth)amfetamine. Deze middelen zijn niet bekend bij de productie van ‘miauw miauw’, oftewel mefedron, zodat het verweer van de raadsvrouw het ging om de productie van mefedron wordt verworpen. Gelet op al het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [verdachte 3] bezig was met de productie van MDMA en/of (meth)amfetamine.
Voor de verklaring van [verdachte 3] dat het zou gaan om locaties waar hij van boeren ingekochte spullen opknapte, zoals hij ter terechtzitting verklaarde, vindt de rechtbank geen enkel aanknopingspunt in de berichten en acht de rechtbank ook ongeloofwaardig in het licht van de door [verdachte 3] gebruikte termen en zijn contacten. Daarbij voerde [verdachte 3] deze gesprekken met een PGP-telefoon.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte 3] in de periode van 24 april 2017 tot en met 2 mei 2017 in Nederland heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of (meth)amfetamine.
5.5.3.3.5 B1 4.7.4.1.3 Voorbereiding uitvoer Noorwegen - vliegtuigje
Aan [verdachte 1] en [verdachte 3] zijn voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet (lijst I) ten laste gelegd met betrekking tot het vervoer van verdovende middelen naar Noorwegen.
Chatberichten
Uit de chatberichten leidt de rechtbank het volgende af.
[verdachte 3] ontving een bericht van de Encrochat-gebruiker stylishfalcon dat hij een oplossing had voor “tp norway”. Stylishfalcon had een vliegtuigje waarin ‘300’ kon en die in België geladen kon worden. [verdachte 3] berichtte daarop aan [verdachte 1] over de mogelijkheid van een transport per vliegtuig van 300 kilogram verdovende middelen. [verdachte 3] vroeg aan [verdachte 1] of hij klanten had in Noorwegen, niet voor takken, maar voor hash, blokken of wat dan ook, waarop [verdachte 1] antwoordde: “ja hwb ik”.
[verdachte 3] stuurde hierop dat de transporteur een transportmogelijkheid had en blokken, maar geen klanten. De transporteur wilde 100 blokken meegeven en dan konden zij er nog 200 meegeven. Vervolgens stuurde Stylishfalcon “Je kan meevliegen” en dat er in Brasschaat geladen kon worden.
Deze informatie stuurde [verdachte 3] door aan [verdachte 1] en voegde eraan toe dat het bij hem in de buurt was en dat het echt top was. [verdachte 1] stuurde hierop: “eerst goed gaan”.
Tussendoor vroeg [verdachte 3] ook aan de Encrochat-gebruiker Firstsatin of hij een klant had in Noorwegen, want [verdachte 3] had een mooi transport naar Noorwegen, niet voor takken maar wel voor hash en de rest. Hij zou later de details geven.
Rollen verdachten
De rechtbank leidt uit de Encrochat-berichten van [verdachte 3] af dat hij [verdachte 1] en Firstsatin inlichtingen heeft verschaft over een mogelijkheid tot een transport van 300 kilogram verdovende middelen. Uit de berichten blijkt verder dat onderscheid wordt gemaakt tussen het transport van hash en blokken/rest en dat het transport in ieder geval geschikt was voor blokken. De rechtbank leidt hieruit af dat het transport (deels) zag op verdovende middelen op lijst I van de Opiumwet. De rechtbank acht op basis hiervan wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte 3] handelingen heeft verricht die concreet zagen op een transport van verdovende middelen naar Noorwegen en aldus voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet heeft gepleegd.
Ten aanzien van [verdachte 1] is de rechtbank van oordeel dat zijn bijdrage in voornoemd gesprek van dusdanige geringe betekenis is, dat niet gesproken kan worden over daadwerkelijke voorbereidingshandelingen van [verdachte 1] . Het enkele gegeven dat hij een klant zou hebben en het eerst goed moest gaan is daarvoor onvoldoende. Dit betekent dat hij voor dit zaaksdossier wordt vrijgesproken.
5.5.3.3.6 B1 4.7.4.2.4 Uitvoer Ierland
Aan [verdachte 5] is ten laste gelegd dat hij samen met anderen een hoeveelheid hennep naar Ierland heeft uitgevoerd (feit 1), dat hij samen met anderen MDMA heeft uitgevoerd naar Ierland (feit 2) en dat hij samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft gepleegd voor de uitvoer van cocaïne en MDMA naar Ierland (feit 3).
Aan [verdachte 1] (feit 3), [verdachte 3] (feit 3), [verdachte 6] (feit 2) en [verdachte 12] (feit 1) is ten laste gelegd dat zij samen met anderen voorbereidingshandelingen hebben gepleegd voor de uitvoer van verdovende middelen van lijst I van de Opiumwet naar Ierland.
Inleiding
[verdachte 5] , ‘nachtmerrie’ en ‘swordhand’ hadden contact met elkaar. ‘Nachtmerrie’ had een klant in Ierland, te weten ‘swordhand’, voor onder andere “keta” en “MDMA”. [verdachte 5] zei tegen ‘swordhand’ dat hij alles kon versturen naar Ierland, “tops bottems ket”, alles kon. Er werden vervolgens veel chatgesprekken gevoerd over verschillende soorten drugs.
Voorbereidingshandelingen transport Ierland
Op een vraag van ‘swordhand’ hoelang het transport naar Ierland zou duren zei [verdachte 5] dat zij het van maandag tot woensdag verzonden en het er dan voor het weekend was. Ze verzonden de dozen op pallets. ‘Swordhand’ wilde klein beginnen en afgesproken werd om eerst een dummy te versturen. [verdachte 5] had hierover verder ook contact gehad met ‘bvust’ en er werd besproken om wiet te versturen.
Op 29 maart 2020 vroeg [verdachte 5] aan [verdachte 1] of hij transport naar Ierland had voor wiet. [verdachte 1] reageerde daarop dat hij transport had, maar dat hij niet wist of er wiet in ging en hij zei dat hij dit zou navragen. [verdachte 1] vroeg vervolgens aan [verdachte 3] of in het transport naar Ierland alles kon of alleen blokken. [verdachte 3] reageerde daarop dat alles mee kon en dat hij nog ging navragen hoe het precies ging.
De rechtbank overweegt dat [verdachte 5] en [verdachte 1] actief informatie inwonnen over de mogelijkheid van het transporteren van wiet naar Ierland. Wiet is evenwel een middel genoemd op lijst II van de Opiumwet en aldus kan niet bewezen worden dat zij voorbereidingshandelingen hebben gepleegd ten aanzien van verdovende middelen op lijst I van de Opiumwet.
Aan [verdachte 3] vroeg [verdachte 1] alleen of alles mee kon of alleen blokken. Aan hem werd niet gezegd dat het ging om wiet. Gelet op de referentie naar alles of alleen blokken is het opzet van [verdachte 3] gericht geweest op het inwinnen van informatie voor de mogelijkheid van uitvoer naar Ierland alle soorten verdovende middelen, niet specifiek wiet, zodat [verdachte 3] voorbereidingshandelingen heeft gepleegd voor uitvoer naar Ierland van middelen ook zoals genoemd op lijst I van de Opiumwet.
Uitvoer hennep
Op 26 maart 2020 stuurde [verdachte 5] aan ‘swordhand’ dat hij 30 kilogram “gras” had en even later dat er nog 18 over waren. Op 20 april 2020 stuurde [verdachte 5] naar ‘bvust’ dat hij woensdag wiet ging sturen naar de Ier (‘swordhand’) en dat als het goed ging, de Ier geld terug zou sturen plus geld van hem om te gaan beginnen. Op 30 mei 2020 stuurde [verdachte 5] aan [verdachte 1] dat “groen alleen maar drama is” en dat hij nu 18 stuks in Ierland had, maar dat dit een geluk was. Op 4 juni 2020 stuurde ‘badbutter’ (dezelfde persoon als ‘swordhand’) een bericht waaruit volgde dat hij € 150.000,- ging opsturen, waarvan € 5.000,- per stuk voor [verdachte 5] . Het ging om 18 stuks dus stuurde hij € 90.000,- voor [verdachte 5] . Hij stuurde, zoals eerder gezegd, ook € 60.000,- mee om te beginnen.
Het is de rechtbank bekend dat hennep ook wordt aangeduid als “gras” of “groen”. Mede gelet ook op de prijzen die worden genoemd acht de rechtbank aannemelijk dat over hennep werd gesproken. De rechtbank verklaart dan ook wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte 5] samen met anderen (18 kilogram) hennep heeft uitgevoerd naar Ierland.
Uitvoer MDMA
Op 30 maart 2020 stuurde [verdachte 5] een foto naar ‘swordhand’ waarbij hij zei dat het MDMA was en dat ze 30 kilogram hadden. Er werd verder gesproken over de hoeveelheid en de kwaliteit. Swordhand vroeg daarop of [verdachte 5] Extacy-pillen klaar had en [verdachte 5] antwoordde bevestigend. [verdachte 5] zei dat hij van 38 kilogram 190.000 pillen had gemaakt en dat hij nog 100.000 over had. [verdachte 5] stuurde een foto van twee pillen en zei daarbij dat het om ‘philip plein’ pillen ging, waar aan de ene kant van de pil ‘PP’ stond en aan de andere kant van de pil een doodshoofd.
Op 4 juni 2020 stuurde ‘badbutter’ een rekeningoverzicht naar [verdachte 5] dat zag op de verstuurde hennep. Dit overzicht stuurde [verdachte 5] door aan ‘nachtmerrie’ en hij zei daarbij dat het een beetje jammer was dat de pillen hier nog niet in waren meegenomen. [verdachte 5] zei tegen ‘nachtmerrie’ dat hij een ‘encro’ had gestuurd en 10.000 pillen.
Op 11 juni 2020 vroeg ‘reputablejade’ aan [verdachte 5] of de Ier de “PP” al had betaald, waarop [verdachte 5] ontkennend antwoordde.
Uit het vorenstaande volgt dat [verdachte 5] samen met anderen 10.000 MDMA pillen heeft uitgevoerd naar Ierland. Uit de context van het gesprek blijkt evident dat het om MDMA pillen ging en niet om afslankpillen zoals door de verdediging als mogelijkheid naar voren is gebracht.
Voorbereidingshandelingen uitvoer cocaïne naar Ierland
Op 7 april 2020 stuurde [verdachte 5] foto’s naar ‘swordhand’ waarop een blok met de tekst “Givency” te zien was. [verdachte 5] zei daarbij dat het “collo” was. Later vroeg ‘Swordhand’ of het allemaal al weg was, want hij had een groep die 30-50 per keer kocht als de prijs en het product goed waren. [verdachte 5] gaf dit vervolgens door aan ‘hellacash’.
[verdachte 5] zei ook tegen [betrokkene 33] dat hij een klant had voor 30 “collo” en vroeg of hij misschien iets wist. [betrokkene 33] zei dat hij het ging regelen en stuurde een foto mee waarop meerdere blokken te zien waren en dat hij ze kon “pakken” voor € 27.750,-. [betrokkene 33] zei dat dit “bolli” en “collo” was. [verdachte 5] stuurde de foto door naar ‘swordhand’ en zei daarbij dat het “bolli” en “collo” was en dat het € 28.500,- kostte.
Zoals eerder overwogen wordt met ‘colo/collo’ cocaïne afkomstig uit Colombia bedoeld en met “boli/bolli” cocaïne afkomstig uit Bolivia. Gelet ook op de gestuurde foto’s van witte blokken en de genoemde prijs staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat het gaat om cocaïne.
[verdachte 5] heeft actief gezocht naar klanten in Ierland voor een concrete partij cocaïne, heeft daarbij de prijzen besproken en contact gehad met een potentiële leverancier. Aldus acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte 5] samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft gepleegd voor de uitvoer van cocaïne naar Ierland.
Hasj
Op 12 april 2020 sprak [verdachte 5] met ‘swordhand’ over het versturen van hasj naar Ierland en vroeg aan ‘bvust’ een foto van de hasj die hier in Nederland lag.
[verdachte 5] vroeg ook aan [verdachte 1] of er nog iets van hasj was. [verdachte 1] reageerde hierop dat “jager van de camping” 80 kilo wist.
Op 13 april 2020 hadden [verdachte 5] en ‘swordhand’ contact over de locatie waar het naartoe moest worden verzonden. Vervolgens had [verdachte 5] contact met ‘swordhand’, ‘hellacash’ en [verdachte 1] over het versturen van een dummy naar Ierland. Het plan was om eerst een lege dummy te versturen en daarna een zending met wiet. [verdachte 5] stuurde ook een foto van de dummy naar ‘swordhand’.
De rechtbank overweegt dat het versturen van een dummy kan worden gekwalificeerd als voorbereidingshandeling voor de uitvoer van verdovende middelen naar Ierland. Echter gaat het hier om uitvoer van hasj, een middel dat staat genoemd op lijst II van de Opiumwet en niet op lijst I zoals ten laste is gelegd, aldus worden de verdachten van dit onderdeel van het zaaksdossier vrijgesproken.
Ketamine - [verdachte 6] en [verdachte 12]
Op 31 maart 2020 stuurde [verdachte 5] een foto naar [verdachte 6] waarop een gesealde pallet te zien was en vroeg hij aan [verdachte 6] of hij een ontvangstadres had in Ierland. [verdachte 6] zei dat hij het ging vragen en nam vervolgens contact op met [verdachte 12] met de vraag of hij een ontvanger had in Ierland om wekelijks ketamine naartoe te sturen. Ketamine is geen middel dat op lijst I van de Opiumwet staat genoemd, zodat [verdachte 6] en [verdachte 12] worden vrijgesproken van dit zaaksdossier.
5.5.3.3.7 B1 4.7.4.2.6 Voorbereiding uitvoer methamfetamine naar Berlijn
Aan [verdachte 5] , [verdachte 1] en [verdachte 3] is ten laste gelegd dat zij samen voorbereidingshandelingen hebben gepleegd om methamfetamine naar Berlijn te versturen (feit 3).
Chatberichten
Uit de Encrochat-berichten leidt de rechtbank het volgende af.
Op 29 maart 2020 spraken [verdachte 1] en [verdachte 3] in het kader van een transport naar Ierland over een vriend van de jongen die “Berlijn heeft gedaan voor ons.” Op 7 april 2020 stuurde [betrokkene 34] foto’s naar [verdachte 5] waarop een kristalachtige substantie te zien was met daarbij de tekst “is de onze”. [verdachte 5] stuurde deze foto’s door aan [verdachte 1] en zei daarbij dat het naar Berlijn moest. [verdachte 1] reageerde daarop dat zijn bloementransport op dat moment niet reed vanwege corona. [verdachte 5] gaf dit door aan [betrokkene 34] .
Rollen verdachten
Zoals elders in dit vonnis onder zaaksdossier B1 4.7.4.3.2 (productie synthetische drugs, locatie onbekend) is beschreven verklaart de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte 5] samen met anderen methamfetamine heeft vervaardigd en voorhanden gehad.
Uit de bewijsmiddelen in dit zaaksdossier volgt dat [verdachte 5] hier actief informatie aan het inwinnen was om zijn methamfetamine naar Berlijn te transporteren. Dat zijn concrete handelingen die gericht zijn op de uitvoer van methamfetamine en aldus verklaart de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat hij voorbereidingshandelingen heeft gepleegd in het kader van de Opiumwet (lijst I).
[verdachte 1] heeft op een enkel bericht van [verdachte 5] of het transport naar Berlijn reed ontkennend geantwoord. Dit is onvoldoende voor het plegen van voorbereidingshandelingen van methamfetamine naar Berlijn zodat de rechtbank hem vrijspreekt van dit zaaksdossier.
Ten aanzien van [verdachte 3] overweegt de rechtbank dat uit de chatgesprekken volgt dat [verdachte 1] en [verdachte 3] hebben gesproken over een jongen die eerder voor hen naar Berlijn is gegaan. Daaruit kan niet worden afgeleid dat [verdachte 3] enige betrokkenheid heeft gehad bij de voorbereidingshandelingen van [verdachte 5] ten aanzien van de uitvoer van methamfetamine naar Berlijn. Hij wordt dan ook vrijgesproken van dit zaaksdossier.
5.5.3.3.8 B1 4.7.4.2.7 Liften, zwanger maken, rip off en BV-BV
Aan [verdachte 1] en [verdachte 3] is ten laste gelegd dat zij voorbereidingshandelingen hebben gepleegd voor vervoer naar en (verdere) invoer in België van cocaïne in zeven tassen.
Chatberichten
In de periode van 27 maart 2020 tot en met 11 juni 2020 hadden [verdachte 1] en [verdachte 3] contact met meerdere Encrochat-gebruikers. Uit de chatberichten leidt de rechtbank het volgende af.
Encrochat-gebruiker Belg-patat nam op 1 mei 2020 contact op met [verdachte 1] en stuurde hem een chatwisseling door tussen hem en een andere Encrochat-gebruiker Ghost-fighter waaruit bleek dat er een bak in transit stond. Belg-patat gaf aan Ghost-fighter door dat ‘ouwe’ wel wat kon regelen en veel contacten had.
[verdachte 1] gaf de informatie van Belg-patat vervolgens door aan [verdachte 17] . Zo berichtte hij dat er 47 bakken aan waren gekomen in Antwerpen en dat deze in transit stonden. Hij gaf ook het kadenummer door dat hij van Belg-patat had gekregen. [verdachte 17] gaf eerst aan dat hij daar misschien wel wat mee kon. Vervolgens berichtte hij [verdachte 1] dat ‘vrijzet’ heel moeilijk was, het bijna nooit lukte en je het risico liep dat je mensen moest opofferen.
Vervolgens gaf [verdachte 1] de informatie ook door aan [verdachte 3] . Daarbij berichtte hij dat er ‘300’ in zat.
[verdachte 3] en [verdachte 17] wilden toen weten of het een ‘lift-verhaal’ was of dat het tussen de lading zat. [verdachte 1] gaf aan dat het om het liften van 7 tassen ging.
[verdachte 3] zei dat hij het zou vragen aan degenen die daar werken. [verdachte 3] zocht vervolgens contact met twee andere Encrochat-gebruikers. Ondertussen hadden [verdachte 1] en Belg-patat weer contact met elkaar. Belg-patat vroeg of [verdachte 1] een 'streep' had daar, waarop [verdachte 1] antwoordde dat hij normaal een hele bak naar buiten kon krijgen, maar dat hij transit nog nooit had gedaan.
[verdachte 3] gaf door dat zijn man ziek was en dat er door iemand anders al druk over gemaild werd. [verdachte 1] gaf door aan Belg-patat dat ze via iemand anders met dezelfde man bezig waren waarop Belg-patat reageerde dat het dan niks zou worden.
Wat levert het op?
Uit de chatberichten leidt de rechtbank af dat Ghost-fighter een probleem had met een bak die in transit stond. Gezien het gegeven dat werd gesproken over het liften van zeven tassen met 300 erin, het eruit halen van een bak voor de scan en het opofferen van mensen, stelt de rechtbank vast dat er in de bak verdovende middelen zaten. Ook [verdachte 1] zelf heeft ter terechtzitting verklaard dat het om tassen drugs ging, waarbij hij ervan uit ging dat het om cocaïne ging. Deze verklaring van [verdachte 1] wordt ondersteund door de chatberichten zodat de rechtbank deze verklaring in zoverre gebruikt voor het bewijs.
Rol [verdachte 1]
Belg-patat heeft [verdachte 1] ingeschakeld om te kijken of deze kon helpen bij het eruit halen van de bak met verdovende middelen. [verdachte 1] gaf aan dat hij het zelf nog nooit had gedaan, en schakelde [verdachte 17] en [verdachte 3] in om te kijken of zij konden helpen.
Aldus heeft [verdachte 1] handelingen verricht die erop gericht waren ervoor te zorgen dat de bak met ‘de 300’, waarbij hij ervan uit ging dat het om cocaïne ging, in zeven tassen door de douane te krijgen zodat deze verder kon worden vervoerd. Aldus heeft hij samen met anderen voorbereidingshandelingen gepleegd met betrekking tot de doorvoer van verdovende middelen op lijst I.
Rol [verdachte 3]
Uit de chatberichten volgt dat [verdachte 3] is gaan navragen of hij iets kon doen voor de bak met 7 tassen met ‘300’ erin. Gelet op de informatie die [verdachte 3] kreeg en het gegeven dat hij zelf vroeg of het een liftverhaal was, stelt de rechtbank vast dat [verdachte 3] wist dat het ging om verdovende middelen. Nergens blijkt evenwel uit of hij wist dat het om verdovende middelen op lijst I of lijst II ging. Daarom kan niet bewezen worden dat [verdachte 3] voorbereidingshandelingen heeft gepleegd met betrekking tot verdovende middelen op lijst I en zal hij van dit zaaksdossier worden vrijgesproken.
5.5.3.3.9 B1 4.7.4.2.8 Lijn limoenen
Aan [verdachte 1] , [verdachte 6] , [verdachte 3] en [verdachte 18] is ten laste gelegd dat zij tezamen en in vereniging met anderen voorbereidingshandelingen hebben gepleegd voor de invoer van verdovende middelen zoals genoemd op lijst I van de Opiumwet.
Inleiding
In de periode van 31 maart 2020 tot en met 1 juni 2020 zijn er verschillende Encrochat-berichten verstuurd door en naar onder andere [verdachte 1] , [verdachte 6] , [verdachte 3] , [verdachte 18] , [betrokkene 35] , [betrokkene 36] en de onbekend gebleven Encrochat-gebruikers ‘literaltooth’, ‘peoplesrules’ en ‘wombatpearl’.
Transport limoenen naar Antwerpen – [verdachte 1] , [verdachte 3] en [verdachte 18]
Op 31 maart 2020 had [verdachte 3] contact met onder meer ‘peoplesrules’ over het bestellen van limoenen. [verdachte 3] gaf aan dat hij bezig was om voor iedereen te verdienen, maar het verliep niet hoe het zou moeten en dat als het niet op een normale manier kon hij het aan ‘ouwe’ door zou geven om een andere oplossing te vinden.
Uit de gesprekken van 2 en 4 april 2020 volgt onder meer dat [betrokkene 35] contact had met ‘literaltooth’, de contactpersoon in Colombia, om een lijn met limoenen op te zetten en dat er eerst schone ladingen moesten worden verstuurd. ‘Literaltooth’ zei dat ze wachtten op de kant van [betrokkene 35] , waarop [betrokkene 35] zei dat hij het ging navragen. Direct daarna nam [betrokkene 35] contact op met [verdachte 1] over de limoenen. [verdachte 1] nam op zijn beurt weer contact op met [verdachte 3] met de vraag of hij nog eens kon mailen over de limoenen. [verdachte 3] merkte op dat hij ermee bezig was en stuurde hierover weer berichten met andere Encrochat-gebruikers. Uit die berichten volgt dat [verdachte 3] het transport van de limoenen aan het regelen was en dat ‘ouwe’, [verdachte 1] , geld had betaald om bakken te bestellen.
Op 18 april 2020 hadden [verdachte 1] en [verdachte 18] contact waarbij [verdachte 1] zei: “hij kan gelijk zetten op valencia barcelona 1700 en ik heb zelf lemoenen laten komen uit cola komd op 1742”. De volgende dag was de container binnengekomen in Antwerpen maar op een andere kaai dan gepland. [verdachte 1] nam vervolgens contact op met ‘wombatpearl’ over het feit dat de container met limoenen op de verkeerde kaai in de haven van Antwerpen was aangekomen. Daarbij zei ‘wombatpearl’ dat dit “heel slecht was, want als het werk was geweest hadden ze een probleem” en hij adviseerde om de volgende keer weer een “schone” te sturen zodat ze het hele proces in de gaten konden houden.
[verdachte 1] nam daarna ook contact op met [verdachte 18] over de limoenen, waarbij hij zei dat als er van Cartagena naar Antwerpen kan worden gestuurd, dat hij dan “24 uur de tijd heeft om de bak leeg te halen”, maar “mag ook liften 20 voet droge bak”. [verdachte 18] zei dat hij de informatie ging doorsturen en hij zei even later dat het niet kon en of het daarom via Santa Maria of Buenaventura kon. [verdachte 1] reageerde daarop bevestigend.
In de dagen daarna hadden onder andere [betrokkene 35] en ‘literaltooth’ wederom contact over de container met limoenen waarin [betrokkene 35] aangaf dat de ‘old man’ de bill of lading vroeg omdat hij niet met een ander bedrijf had besteld. Ook werd gesproken over het feit dat ze geen hulp hadden in de haven, dus dat ze moesten smokkelen en het moesten wikkelen in ‘x-ray proof’ papier met lood.
Op 24 april 2020 hadden [verdachte 1] en [verdachte 3] contact met elkaar over het feit dat mogelijk andere personen ook aan het werk waren met limoenen.
Op 4 mei 2020 had [verdachte 3] een afspraak met iemand die het transport regelde en op 5 mei 2020 liet [verdachte 3] aan [verdachte 1] weten dat de limoenen waren gelost in Barendrecht bij [bedrijven 4] .
Op 19 mei 2020 vroeg [verdachte 1] aan [betrokkene 35] om aan “colo” te vragen of hij iets kon sturen via “Santa of Turbo”. [betrokkene 35] nam vervolgens contact op met ‘literaltooth’. Hij zou naar Antwerpen “1724” konden sturen en [verdachte 1] gaf desgevraagd aan dat hij daar ‘uithaal’ had.
Beoordeling rechtbank
Op grond van deze gesprekken stelt de rechtbank vast dat [verdachte 1] , [verdachte 18] en [verdachte 3] samen met [betrokkene 35] en ‘literaltooth’ voorbereidingshandelingen hebben gepleegd voor de opzet van een transportlijn tussen Colombia en Antwerpen.
Zo is er een schone testlading naar Antwerpen verstuurd die aankwam op een verkeerde kaai. [verdachte 1] had hierover contact met [verdachte 18] en ‘wombatpearl’. Er werd besproken dat er nog een schone lading zou worden verstuurd om het proces in de gaten te kunnen houden zodat het niet nog eens fout zou gaan. [verdachte 1] en [verdachte 18] verschaften elkaar over en weer verdere inlichtingen over de op te zetten lijn en bespraken de details. Dat het de bedoeling was om via deze lijn verdovende middelen te gaan importeren en vervoeren vanuit Colombia naar Antwerpen leidt de rechtbank af uit het feit dat er wordt gesproken over ‘schone ladingen’, ‘liften’, ‘uithaal’, ‘geen hulp in de haven’, ‘smokkelen’, en het moeten wikkelen in ‘x-ray proof’ papier met lood. Deze termen kan de rechtbank niet anders interpreteren dan dat het ging om de handel in verdovende middelen en dat [verdachte 1] en [verdachte 18] hiervan op de hoogte waren.
[verdachte 3] en [verdachte 1] hadden contact over de te bestellen limoenen en welke bedrijven de bestellingen zouden plaatsen. [verdachte 3] wist ook dat het om verdovende middelen ging aangezien hij vaker met [verdachte 1] in verdovende middelen handelde en hij sprak over “hun tp” én gelet op het feit dat [verdachte 3] erg boos werd toen hij er achter kwam dat andere mensen mogelijk ook in de limoenen zouden handelen. Als dit om legale limoenenhandel zou gaan was er voor [verdachte 3] geen reden om zo boos te zijn.
Dat het om verdovende middelen ging is evident. Uit de verstuurde berichten blijkt evenwel niet of het om middelen van lijst I of lijst II van de Opiumwet gaat. Het enkele feit dat de verdovende middelen uit Colombia komen is onvoldoende om vast te stellen dat het om cocaïne zou gaan en dus een lijst I middel gaat, zoals ten laste is gelegd. De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte 1] , [verdachte 3] en [verdachte 18] voorbereidingshandelingen hebben gepleegd voor de invoer van verdovende middelen zoals genoemd op lijst I van de Opiumwet en spreekt hen hiervan ten aanzien van dit zaaksdossier vrij.
Transport limoenen naar Zweden – [verdachte 6]
Op 14 en 15 mei 2020 hadden [betrokkene 35] en ‘literaltooth’ contact over een transportlijn om limoenen naar Zweden te versturen. Zij bespraken wederom dat er eerst schone ladingen moesten worden verstuurd. [betrokkene 35] onderhield hierover eveneens contact met [verdachte 6] . [verdachte 6] had op zijn beurt weer contact met [betrokkene 36] over een Zweeds fruitbedrijf waar zij een prijsopgave konden doen voor een testcontainer met limoenen vanuit Colombia. [verdachte 6] zei dat het ging om “handel verwerkt in de limoenen”.
Op 25 mei 2020 hadden [betrokkene 35] en ‘literaltooth’ weer contact over Zweden. [betrokkene 35] zei dat zijn vriend hem een screenshot zou sturen als die vriend had gemaild over de limoenen. Een dag later stuurde [verdachte 6] een screenshot van deze mail aan [betrokkene 35] . Uit dit screenshot volgt dat een bedrijf uit Stockholm, [bedrijf 5] , een prijsopgave deed voor limoenen bij het Colombiaanse bedrijf [bedrijf 6]
Beoordeling rechtbank
De rechtbank stelt aan de hand van deze gesprekken vast dat [verdachte 6] samen met [betrokkene 36] en [betrokkene 35] voorbereidingshandelingen heeft gepleegd om een transportlijn tussen Colombia en Zweden op te zetten. Dat dit een transportlijn voor verdovende middelen was leidt de rechtbank af uit het feit dat zij spraken over het eerst sturen van een schone lading en de opmerking van [verdachte 6] dat het ging om handel die verwerkt werd in de limoenen.
Dat het om verdovende middelen ging is evident. Uit de verstuurde berichten blijkt echter niet of het om middelen van lijst I of lijst II van de Opiumwet gaat. Zoals reeds eerder overwogen is het enkele feit dat de verdovende middelen uit Colombia komen, onvoldoende om vast te stellen dat het om cocaïne zou gaan en dus een lijst I middel gaat, zoals ten laste is gelegd. De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte 6] voorbereidingshandelingen heeft gepleegd voor de invoer van verdovende middelen zoals genoemd op lijst I van de Opiumwet en spreekt hem hiervan ten aanzien van dit zaaksdossier vrij.
5.5.3.3.10 B1 4.7.4.2.12 Lijn deklading soja en schroot
[verdachte 1] , [verdachte 3] , [verdachte 7] en [verdachte 2] worden er in dit zaaksdossier van verdacht dat zij voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet (lijst I) hebben gepleegd met betrekking tot het opzetten van een lijn vanuit Bolivia met als deklading soja en schroot.
Chatberichten
De verdenkingen zijn gebaseerd op Encrochat-berichten uit de periode van 27 maart 2020 tot en met 12 juni 2020. De rechtbank leidt uit de in de bewijsmiddelen opgenomen chatberichten het volgende af.
[verdachte 3] stond vanaf 27 maart 2020 in contact met diverse personen over het stilliggen van de aanvoer van soja in verband met in beslag genomen blokken in Brazilië, bestemd voor Antwerpen. In de periode van 3 tot en met 11 mei 2020 stuurde [verdachte 1] verschillende berichten. Zo stuurde [verdachte 1] aan [verdachte 3] en [verdachte 7] dat hij soja kon gaan opstarten en stuurde de website van een Boliviaanse B.V. naar hen door. Daarnaast stuurde [verdachte 1] dat hij snel aan de gang kon. [verdachte 7] vroeg of ‘het’ in schroot kon worden verwerkt, of met eigen ‘tp’ en uithalen voordat het bij de B.V. was. [verdachte 1] stuurde [verdachte 7] dat allebei mogelijk was. [verdachte 7] stuurde dit op zijn beurt door naar zijn contacten. Verder liet [verdachte 1] op 28 mei 2020 aan [verdachte 3] weten dat soja ook klaar was om te beginnen en op te bouwen met ‘onze producten’. [verdachte 3] stuurde aan [verdachte 1] dat hij deze week een afspraak had met ‘sojaman’ en dat hij [verdachte 1] op de hoogte zou houden. [verdachte 2] stuurde op 12 juni 2020 aan ‘richfire’ informatie door van de Boliviaanse B.V. en stelde [verdachte 1] hiervan op de hoogte.
Wat levert het op?
Op grond van voorgaande is de rechtbank van oordeel dat tussen [verdachte 1] , [verdachte 7] en [verdachte 3] een duidelijke samenwerking en rolverdeling bestond omtrent het opzetten van een lijn met deklading van soja of schroot vanuit Bolivia. [verdachte 1] liet [verdachte 3] en [verdachte 7] weten klaar te zijn om aan de gang te gaan en voorzag hen van informatie. [verdachte 7] en [verdachte 3] vroegen in hun omgeving rond om een en ander op te starten. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op de bewoordingen blokken, ‘het’ verwerkt in schroot, eigen ‘tp’ en uithalen evident sprake van het opzetten van een lijn met deklading om verdovende middelen vanuit Zuid-Amerika te versturen. Voor concrete betrokkenheid van [verdachte 2] hierbij is geen sprake zodat hij reeds daarom van dit zaaksdossier wordt vrijgesproken. Ten aanzien van [verdachte 7] , [verdachte 1] en [verdachte 3] geldt dat uit de bewijsmiddelen onvoldoende concreet kan worden afgeleid dat de lijn betrekking zou hebben op verdovende middelen zoals genoemd op lijst I van de Opiumwet. Dit betekent dat zij van dit zaaksdossier met betrekking tot voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet (lijst I) worden vrijgesproken.
5.5.3.3.11 B1 4.7.4.2.15 Lijn Costa Rica – Vlissingen
Het zaaksdossier B1 4.7.4.2.15 Lijn Costa Rica – Vlissingen staat genoemd op de bijlage bij de tenlastelegging van [verdachte 3] . [verdachte 3] komt echter in dit zaaksdossier geheel niet voor zodat de rechtbank hem van dit zaaksdossier vrijspreekt.
5.5.3.3.12 B1 4.7.4.3.2 Productie synthetische drugs, locatie onbekend en B1 4.7.4.3.13 Levering en handel ‘nep-apaan’
Aan [verdachte 5] , [verdachte 1] , [verdachte 6] , [verdachte 3] en [verdachte 9] is voorts ten laste gelegd dat zij samen met anderen voorbereidingshandelingen hebben verricht om (meth)amfetamine te bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of vervaardigen.
Chatberichten
In de periode van 28 maart 2020 tot en met 22 mei 2020 zijn er chatgesprekken gevoerd door onder meer [verdachte 6] , [betrokkene 47] , [betrokkene 36] , [verdachte 9] , [verdachte 3] en Encrochat-gebruikers ‘rudemode’ en ‘peoplesrules’.
Uit die chatberichten leidt de rechtbank het volgende af.
[verdachte 6] en [betrokkene 36] hadden samen het plan bedacht om 1000 kilogram nepapaan te verkopen aan Encrochat-gebruiker ‘rudemode’. Toen ‘rudemode’ aangaf de kwaliteit eerst te willen testen, gaven [verdachte 6] en [betrokkene 36] hem eerst 100 kilogram echte apaan. Een paar dagen later nam ‘rudemode’ ook de nepapaan over. Deze lading werd opgehaald bij [verdachte 9] door [betrokkene 47] en moest richting Arnhem. Om te voorkomen dat ‘rudemode’ er achter zou komen dat het geen echte apaan betrof, werd er een anonieme melding gedaan bij de politie toen de overdracht had plaatsgevonden en werd er een inval gedaan door de politie op het adres in Zwolle waar de nepapaan was afgeleverd. Uit onderzoek naar de nepapaan door het NFI is gebleken dat de lading voornamelijk zetmeel bevatte, maar ook een kleine hoeveelheid apaan.
Uit gesprekken tussen [verdachte 3] en Encrochat-gebruiker ‘peoplesrules’ volgt dat [verdachte 3] op de hoogte was van het feit dat [verdachte 6] anderen aan het oplichten was door nepapaan aan hen te verkopen als echte apaan.
Rollen verdachten
De rechtbank overweegt ten aanzien van [verdachte 6] dat uit de bewijsmiddelen volgt dat hij een actieve rol heeft gehad bij de verkoop van de nepapaan. Voorafgaand aan de verkoop van de nepapaan heeft hij 100 kilogram echte apaan verkocht zodat de kwaliteit kon worden getest. [verdachte 6] was op de hoogte dat de apaan werd gebruikt voor de productie van methamfetamine. Zodoende heeft [verdachte 6] apaan geleverd als grondstof voor methamfetamine. Ook de nepapaan bevatte echte apaan. De rechtbank verklaart daarom wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte 6] samen met [betrokkene 36] voorbereidingshandelingen heeft gepleegd voor de productie van methamfetamine, zoals bedoeld op lijst I van de Opiumwet.
Ten aanzien van de rol van [verdachte 9] overweegt de rechtbank dat uit het dossier niet volgt dat hij op de hoogte was van het feit dat er voorafgaand aan de nepapaan ook 100 kilogram echte apaan is verkocht. Daarnaast volgt niet uit het dossier dat [verdachte 9] wist wat voor lading hij aan [betrokkene 47] overleverde, zodat [verdachte 9] wordt vrijgesproken van het plegen van voorbereidingshandelingen.
Ten aanzien van de rol van [verdachte 3] overweegt de rechtbank dat de enkele wetenschap dat iemand anders nepapaan verkoopt onvoldoende is om van eigen voorbereidingshandelingen te kunnen spreken, zodat [verdachte 3] hiervan wordt vrijgesproken.
Ten aanzien van de rol van [verdachte 1] overweegt de rechtbank dat er aanwijzingen zijn dat de lading nepapaan van [verdachte 1] was, maar dit is onvoldoende vast komen te staan, zodat [verdachte 1] wordt vrijgesproken van het plegen van voorbereidingshandelingen.
Ten aanzien van [verdachte 5] overweegt de rechtbank dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat hij enige rol heeft gehad bij de verkoop van de nepapaan en de 100 kilogram echte apaan, zodat hij wordt vrijgesproken van het plegen van voorbereidingshandelingen.
5.5.3.3.13 B1 4.7.4.3.10 [verdachte 2] als makelaar tp
Aan [verdachte 2] en [verdachte 3] is ten laste gelegd dat zij samen met anderen voorbereidingshandelingen hebben gepleegd met betrekking tot het transport van verdovende middelen op lijst I van de Opiumwet.
Aan [verdachte 1] is dit zaaksdossier ten laste gelegd in het kader van deelname aan een criminele organisatie die als oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in de artikelen 10, 10a en 11 van de Opiumwet (feit 11).
In de periode van 7 juni 2020 tot en met 12 juni 2020 vonden er gesprekken plaats tussen [verdachte 2] , [verdachte 3] , [betrokkene 45] en [betrokkene 46] . Uit deze gesprekken volgt dat [verdachte 2] en [verdachte 3] een afspraak hadden met een persoon om te praten over een transport. Er werd in de berichten gesproken over risico, ‘tp’ en het “succesvol door de scan gaan”. Gezien de inhoud van de berichten mede in de context van de rest van het dossier, kan worden vastgesteld dat het gaat om het transport van verdovende middelen. De rechtbank kan echter niet vaststellen om welke soort verdovende middelen het ging en of het dus om een middel ging zoals genoemd op lijst I van de Opiumwet. De rechtbank spreekt [verdachte 2] en [verdachte 3] dan ook vrij van het plegen van voorbereidingshandelingen.
Ten aanzien van [verdachte 1] overweegt de rechtbank dat hij in dit zaaksdossier niet voorkomt en de rechtbank spreekt hem dan in zoverre dan ook vrij van dit zaaksdossier.
5.5.3.3.14 B1 4.7.4.4.2 Stash algemeen en B1 4.7.4.4.3 Stashauto’s
Aan [verdachte 1] , [verdachte 5] , [verdachte 4] , [verdachte 6] en [verdachte 12] is ten laste gelegd dat zij voorbereidingshandelingen hebben gepleegd voor de invoer, uitvoer dan wel handel in verdovende middelen zoals genoemd op lijst I van de Opiumwet en daarbij gebruik te maken van (voertuigen met) stashplekken. Aan [verdachte 1] is dit ook als voltooid delict ten laste gelegd.
In de zaaksdossiers worden deze voorbereidingshandelingen ook aan [verdachte 10] , [verdachte 9] , [verdachte 3] , [verdachte 11] en [verdachte 7] verweten. Deze zaaksdossiers staan echter niet genoemd op de bijlagen bij de tenlasteleggingen van [verdachte 10] , [verdachte 9] , [verdachte 3] , [verdachte 11] en [verdachte 7] . Nu in de tekst van de tenlastelegging expliciet stashauto’s worden genoemd, acht de rechtbank de dagvaarding in zoverre voldoende bepaald en was het voor de verdachten duidelijk dat zij van dit zaaksdossier werden verdacht. De rechtbank zal dit onderdeel van de tenlastelegging in hun zaak dan ook beoordelen.
Dat geldt niet voor [verdachte 17] . Op de bijlage bij zijn tenlastelegging staan deze zaaksdossiers niet genoemd en ook uit de tekst van de tenlastelegging volgt dit niet zodat deze zaaksdossiers niet aan hem ten laste zijn gelegd. De rechtbank zal zich in zijn geval dan ook niet buigen over de vraag of hij voorbereidingshandelingen heeft gepleegd door gebruik te maken van stashplekken.
[verdachte 9]
Op 7 april 2020 had [verdachte 9] contact met ‘meneer Dalton’ over het versturen van ‘vieze’ naar Liverpool in stash. Zij spraken over aantallen en het vervoer via [bedrijf 9] in stash.
Op 13 april 2020 had [verdachte 9] contact met goldspeedy over de kosten van het versturen van onder andere 10 “bruin” naar Engeland via een stash transport.
Zoals eerder overwogen wordt met vieze en bruin doorgaans heroïne bedoeld, behoudens contra-indicaties, en deze termen worden afwisselend gebruikt met “bottems”. [verdachte 9] heeft geen verklaring afgelegd welke betekenis hier - anders dan de gangbare betekenis – aan kan worden gegeven. Mede in het licht van de bewijsmiddelen in andere zaaksdossiers waarin het ook gaat over stashplekken en stashtransporten voor harddrugs, stelt de rechtbank vast dat [verdachte 9] daarover kon beschikken en aldus met anderen voorbereidingshandelingen heeft gepleegd in het kader van de Opiumwet (lijst I).
[verdachte 11]
Op 6 juni 2020 had [verdachte 11] contact met snailsoldier over een transport ‘miauw’ in een stashplek. Zoals eerder overwogen wordt met miauw miauw doorgaans mefedron bedoeld, behoudens contra-indicaties. [verdachte 11] heeft geen verklaring afgelegd welke betekenis hier - anders dan de gangbare betekenis – aan kan worden gegeven.
Mede in het licht van de bewijsmiddelen in andere zaaksdossiers waarin het ook gaat over stashplekken en stashtransporten voor harddrugs, stelt de rechtbank vast dat [verdachte 11] daarover kon beschikken en aldus met anderen voorbereidingshandelingen heeft gepleegd in het kader van de Opiumwet (lijst I).
[verdachte 1] , [verdachte 3] , [verdachte 5] , [verdachte 4] , [verdachte 6] , [verdachte 12] , [verdachte 10] en [verdachte 7]
Uit de chatgesprekken volgt dat deze verdachten gebruik hebben gemaakt van stashplekken en voertuigen met stashplekken. Uit de bewijsmiddelen in andere zaaksdossiers volgt dat [verdachte 1] , [verdachte 3] , [verdachte 5] , [verdachte 6] , [verdachte 12] , [verdachte 10] en [verdachte 7] daarvan gebruik hebben gemaakt voor de (voorbereiding van) ‘handel’ in harddrugs. Aldus stelt de rechtbank vast dat deze verdachten door daarover te beschikken en gebruik te maken voorbereidingshandelingen hebben gepleegd in het kader van de Opiumwet (lijst I).
Dat is anders voor [verdachte 4] . Onvoldoende kan worden vastgesteld dat de voertuigen met stashplekken waarover hij beschikte, bestemd waren voor handel in harddrugs. Hij wordt van dit zaaksdossier in zoverre dan ook vrijgesproken.
5.5.3.3.15 B1 4.7.4.7.4 Corruptie – betrokkenheid externen
Aan [verdachte 1] , [verdachte 3] , [verdachte 6] , [verdachte 11] , [verdachte 9] en [verdachte 7] is ten laste gelegd dat zij voorbereidingshandelingen hebben gepleegd voor de invoer, uitvoer dan wel handel in verdovende middelen zoals genoemd op lijst I van de Opiumwet door daarbij gebruik te maken van personen als corrupte douanemedewerkers of havenmedewerkers. Dit feit is aan [verdachte 1] ook als voltooid delict ten laste gelegd.
In dit zaaksdossier wordt dit ook aan [verdachte 18] , [verdachte 7] en [verdachte 8] verweten. Dit zaaksdossier staat echter niet genoemd op de bijlagen van de tenlasteleggingen. Nu in de tekst van de tenlastelegging expliciet douanemedewerkers/havenmedewerkers worden genoemd, acht de rechtbank de dagvaarding in zoverre voldoende bepaald en was het voor de verdachten duidelijk dat zij van dit zaaksdossier werden verdacht. De rechtbank zal dit onderdeel van de tenlastelegging in hun zaak dan ook beoordelen.
Dat geldt niet voor [verdachte 17] . Op de bijlage bij zijn tenlastelegging staat dit zaaksdossier niet genoemd en ook uit de tekst van de tenlastelegging volgt dit niet zodat dit zaaksdossier niet aan hem ten laste is gelegd. De rechtbank zal zich in zijn geval dan ook niet buigen over de vraag of hij voorbereidingshandelingen heeft gepleegd door gebruik te maken van corrupte douanemedewerkers of havenmedewerkers.
Beoordeling
Uit de chatgesprekken in dit zaaksdossier volgt dat voornoemde verdachten contacten hadden met dan wel de beschikking hadden over corruptie douanemedewerkers of havenmedewerkers die behulpzaam waren bij de handel in verdovende middelen door bijvoorbeeld containers door te laten zonder controle of bij aankomst de verdovende middelen uit de containers haalden. Mede in het licht van de bewijsmiddelen in andere zaaksdossiers met betrekking tot [verdachte 1] , [verdachte 6] , [verdachte 3] , [verdachte 9] , [verdachte 7] en [verdachte 8] waarin het ook hierover gaat
in het kader vande (voorbereiding van) ‘handel’ in harddrugs, stelt de rechtbank vast dat al deze verdachten aldus met anderen voorbereidingshandelingen hebben gepleegd in het kader van de Opiumwet (lijst I).
Ten aanzien van [verdachte 18] is dat anders nu hij in alle zaaksdossiers van voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet (lijst I) wordt vrijgesproken. Hij zal dan ook van dit zaaksdossier worden vrijgesproken.
5.5.3.3.16 B1 4.7.4.4.8 SkyECC berichten voorbereiding export amfetamine(pasta)
[verdachte 1] , [verdachte 2] , [verdachte 5] en [verdachte 3] worden er in dit zaaksdossier van verdacht dat zij voorbereidingshandelingen hebben gepleegd in het kader van de Opiumwet (lijst I) met betrekking tot de export van amfetaminepasta.
Ten laste gelegd?
Dit zaaksdossier is niet afzonderlijk in de bijlage bij de tenlastelegging van [verdachte 2] en [verdachte 3] genoemd. Nu in de tekst van de tenlastelegging - bij een wijziging van de tenlastelegging - expliciet amfetaminepasta is opgenomen en deze term in geen van de andere zaaksdossiers wordt genoemd, acht de rechtbank de dagvaarding in zoverre voldoende bepaald en was het voor de verschillende verdachten duidelijk dat zij van dit zaaksdossier werden verdacht. De rechtbank zal dit onderdeel van de tenlastelegging in hun zaken dan ook beoordelen.
Bij [verdachte 5] is dit zaaksdossier niet in de bijlage genoemd en evenmin is de term amfetaminepasta expliciet genoemd in de tekst van de tenlastelegging. Dit betekent dat dit zaaksdossier niet aan hem is ten laste gelegd.
Chatberichten
De verdenkingen zijn gebaseerd op SkyECC-berichten in de periode 17 augustus 2020 tot en met 15 september 2020. De rechtbank leidt uit de berichten het volgende af.
Op 20 augustus 2020 stuurde [verdachte 3] naar [verdachte 2] dat hij ‘tp’ voor hem ging regelen. Dit kon voor de kostprijs, als [verdachte 3] zelf maar mee kon lopen. Hij had zelf namelijk ook nog ‘snelle’ liggen en wilde alleen tp doen als hij zelf minimaal 10% mocht meelopen. Volgens [verdachte 3] had hij deze week nog een succesvol tp naar Israël en Egypte gedaan en kreeg hij daar 20% tot 25%, dus de 10% was speciaal voor [verdachte 2] . Op 21 augustus 2020 spraken [verdachte 3] en [verdachte 2] over de afleverplek en de manier van transport, eventueel tussen de lading. [verdachte 2] ging het navragen.
Op 2 september 2020 stuurde [verdachte 2] aan [verdachte 3] dat hij nu bij de jongens zat en dat ze toestemming hadden gegeven om [verdachte 3] voor 10% mee te laten lopen. Volgens [verdachte 2] wilden ze iedere twee weken 150 doen. [verdachte 2] vroeg aan [verdachte 3] naar de kosten van het transport een deelde mee dat de opbrengst 1500 zou zijn. Verder vroeg [verdachte 2] of [verdachte 3] nog spullen had liggen voor 150. Volgens [verdachte 2] hadden ‘ze’ het over oliekleur appelsap. [verdachte 3] had niets liggen en antwoordde: “je moet het laten opkloppen. De a-olie staat op dat moment 850 dus als je opklopt op 2/2 heb je mooie stijven spullen”. [verdachte 3] stuurde dat zijn tp 125 kon, maar hij zou het wel verder uitleggen als hij [verdachte 2] zou zien.
Vervolgens vroeg [verdachte 2] advies aan [verdachte 1] . [verdachte 2] stuurde: “wat vind jij dat TP Madrid mag kosten voor snelle iedere 2 weken 150, maar bril wil 10% ook nog is mee lopen en zegt tp kost inkoop € 300,-.” [verdachte 1] antwoordde dat dit 700 of 750 mocht kosten. Een hele goede 2.2 mocht 800 kosten.
Op 7 september 2020 hadden [verdachte 1] en [verdachte 2] wederom contact en vroeg [verdachte 2] hoelang het duurde om 150 snelle te maken uit appelsapolie. Hij wilde namelijk volgende week versturen en morgen kijken wanneer het tp kon vertrekken. Hij wilde beginnen met 150 en daarna iedere 14 dagen 300 sturen. [verdachte 1] antwoordde dat je beter gelijk met 300 kon beginnen, dat scheelde qua transport. [verdachte 2] stuurde dat hij morgen bril zou zien.
Uit berichten van 8 september 2020 tussen [verdachte 2] en [verdachte 3] bleek dat zij elkaar ontmoet hadden. Diezelfde dag vroeg [verdachte 5] aan [verdachte 1] wat hij wilde, 75 kg boter of 75 liter laten opkloppen. [verdachte 1] antwoorde: “hij heeft 150 kilo nodig. Geel bril weet hoe”. Vervolgens stuurde [verdachte 1] het SkyECC-account van [verdachte 3] door naar [verdachte 5] , die daarop contact opnam met [verdachte 3] met de vraag: “wilde je A?”
Op 11 september 2020 vond over en weer overleg plaats tussen [verdachte 1] , [verdachte 5] en [verdachte 3] over de prijs van het opkloppen, hoe op te kloppen, de op te kloppen hoeveelheid olie en het al dan niet toevoegen van gele olie. Uiteindelijk stuurde [verdachte 3] aan [verdachte 5] dat ‘het’ na vacuum trekken en afwassen in bakjes van 1 kilo geplaatst kon worden en in dozen van 10 tot 15 kilo maandag kon worden afgeleverd in Etten-Leur. Het tp was namelijk geregeld en stond klaar voor vertrek. [verdachte 5] stuurde dat het niet doorging omdat ‘oud’ niet wilde dat ‘hun’ gingen opkloppen. Hierop stuurde [verdachte 3] dat hij ‘oud’ ging mailen en nam direct contact op met [verdachte 1] .
Vervolgens hadden [verdachte 1] en [verdachte 3] over en weer contact over het risico van opkloppen. [verdachte 1] stuurde dat hij het niet wilde als ze geen garantie konden geven en stelde voor om olie van [verdachte 5] te gebruiken. [verdachte 3] wilde dit niet en ging zelf wel olie regelen. [verdachte 3] stuurde naar [verdachte 2] dat alles nu veranderd was, maar dat het in orde zou komen. Ze spraken af elkaar de volgende dag te zien. Intussen stuurde [verdachte 1] aan [verdachte 2] dat hij op moest passen met het laten opkloppen door anderen, omdat die er dan mee konden kloten.
Op 13 september 2020 had [verdachte 2] contact met het SkyECC-account VXXMIU. [verdachte 2] stuurde dat het TP klaar stond en ze alleen nog wachtten op het product. VXXMIU vroeg of er voor het inladen een heftruck nodig was. [verdachte 2] stuurde deze vraag door aan [verdachte 3] . Verder zei [verdachte 2] dat hij nu een groep had die in twee dagen 140 kon maken en invriezen en vroeg of [verdachte 3] het tp niet kon rekken. [verdachte 3] stuurde dat hij het tp wel wat zou geven om ze te behouden, maar dat ze nu eerst goede spullen moesten regelen.
Op 14 september 2020 stuurde [verdachte 2] naar [verdachte 3] dat de spullen nu werden gemaakt en het weekend klaar zouden zijn. Hij vroeg of [verdachte 3] zo snel mogelijk tp kon regelen. [verdachte 3] stuurde dat het tp dan zondag kon vertrekken en dinsdag in Spanje zou zijn. [verdachte 2] stuurde dit op zijn beurt door naar VXXMIU. [verdachte 2] stuurde dat het product van de beste kwaliteit nu werd gemaakt en zijn kant op kwam.
Op 15 september 2020 stuurde [verdachte 3] naar [verdachte 2] dat hij bij tp-man zat en dat hij een paar liters kon ophalen op het adres [adres 5] in Etten-Leur. Als [verdachte 2] daar heen zou komen, zouden ze alles kunnen bespreken. Op diezelfde dag sprak [verdachte 2] met ECZPTY over de benodigdheden voor het maken van 150st, voor zaterdag, zodat [verdachte 2] maandag zijn tp op pad kon sturen. [verdachte 2] moest € 800 per liter (a-olie) betalen. Door ECZPTY werd aangegeven dat hij in totaal 70 liter nodig had. Ze spraken voor een aanbetaling af op een parkeerplaats. Nog diezelfde avond stuurde ECZPTY dat ‘het’ zaterdag klaar zou zijn.
Conclusie
Uit voornoemde chatberichten leidt de rechtbank af dat [verdachte 2] en [verdachte 3] samen het transport van 150 kilo ‘snelle’ naar Spanje organiseerden. Zoals eerder overwogen wordt met ‘snelle’ ook wel amfetamine bedoeld, behoudens contra-indicaties. Uit de context van de berichten over de processen die te maken hebben met de productie van synthetische drugs en de daarin gebruikte terminologie zoals vacuüm trekken, opkloppen en appelsapolie, leidt de rechtbank af dat werd gesproken over amfetaminepasta. Immers, indien amfetamineolie wordt gekristalliseerd, ook wel opkloppen genoemd, houdt men een pasta-achtige substantie over.
Rollen van [verdachte 3] en [verdachte 2]
[verdachte 3] en [verdachte 2] waren van het begin tot het einde samen betrokken bij het transport. [verdachte 3] stelde voor om het transport te regelen en [verdachte 2] ging hier op in. Ze voerden uitvoerig overleg met elkaar over de te nemen stappen, zowel op het gebied van het transport als over de productie van de amfetaminepasta. Ze bespraken kosten, opbrengsten en percentages en de benodigde grondstoffen voor het maken van een hoeveelheid van 150 kilogram amfetaminepasta. Ook hadden ze uitvoerig contact over de productieprocessen voor het produceren van amfetaminepasta en hadden daarvoor allebei contact met [verdachte 1] . Uit de berichten bleek dat [verdachte 2] in contact stond met de producent van de amfetaminepasta en [verdachte 3] in contact stond met de transporteur en een opklopper. Ze hielden elkaar op de hoogte van de vorderingen op hun eigen gebied om tot een succesvol transport te komen. [verdachte 2] had bovendien contact met de ontvanger van het eindproduct en stuurde vragen van die ontvanger door naar [verdachte 3] . Het enkele feit dat beiden op 16 september 2020 zijn aangehouden, maakt dat niet tot een geslaagd transport is gekomen.
De onderlinge verhoudingen en communicatie tussen [verdachte 2] en [verdachte 3] geven blijk van gelijkwaardigheid. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat voor [verdachte 2] en [verdachte 3] sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking en dus van medeplegen. De handelingen van [verdachte 2] en [verdachte 3] waren concreet en gericht op de uitvoer van 150 kilogram amfetaminepasta naar Spanje. Daarmee hebben zij samen voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet (lijst I) gepleegd.
Rollen van [verdachte 1] en [verdachte 5]
[verdachte 1] en [verdachte 5] werden door [verdachte 2] en [verdachte 3] benaderd voor informatie over het transport en productieproces van de amfetaminepasta. [verdachte 2] vroeg letterlijk aan [verdachte 1] wat hij van het transportvoorstel van [verdachte 3] vond. [verdachte 1] adviseerde [verdachte 2] over de kosten van het transport en over de productie van de amfetaminepasta en verwees hem hiervoor naar [verdachte 5] . [verdachte 3] en [verdachte 5] hadden uitvoerig contact over de te gebruiken olie, het opkloppen van die olie voor de productie van amfetaminepasta en door wie dit opkloppen moest gebeuren. Ook ten aanzien van [verdachte 1] is de rechtbank van oordeel dat sprake is van voldoende wettig en overtuigend bewijs voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet.
De rechtbank zal dan ook ten aanzien van [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3] de voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet met betrekking tot amfetaminepasta bewezen verklaren.
5.5.3.4 Overige vrijspraken
De inhoud van een aantal zaaksdossiers heeft de rechtbank niet gebruikt als bewijsmiddel voor bewezenverklaring van enig strafbaar feit. Voor zover in (de bijlage van) de tenlastelegging van de verdachte opgenomen wordt hij van het betreffende onderdeel vrijgesproken:
  • B1 4.4.12 Oktober 2017 Deelonderzoek Galium
  • B1 4.6.3 Februari 2019 OVC Dordrecht
  • B1 4.6.8 Maart 2019 OVC Vlissingen
  • B1 4.6.9 Maart 2019 OVC Tijgerstickers + afspraak Rijnsburg
  • B1 4.6.11 April 2019 Restinfo 26Eufala, Munch, Kaperbrief en 26Rialto
  • B1 4.7.4.1.2 Lijn Marokko - Rotterdam
  • B1 4.7.4.2.2 invoer met deklading kolen
  • B1 4.7.4.4.5 Overige bijzonderheden onderlinge contacten.
5.5.4
B.4 Criminele organisatie ex artikel 11b van de Opiumwet en 140 lid 3 Sr (feit 4)
[verdachte 1] , [verdachte 2] , [verdachte 6] , [verdachte 8] , [verdachte 4] , [verdachte 10] , [verdachte 3] , [verdachte 7] , [verdachte 11] , [verdachte 12] , [verdachte 9] , [verdachte 5] , [verdachte 18] en [verdachte 19] worden ervan verdacht te hebben deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van - kort gezegd - drugsmisdrijven (artikel 11b van de Opiumwet).
[verdachte 1] , [verdachte 6] , [verdachte 2] , [verdachte 3] , [verdachte 7] , [verdachte 11] , [verdachte 12] , [verdachte 9] , [verdachte 5] en [verdachte 18] worden er verder van verdacht vanaf 1 januari 2020 te hebben deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven waarop een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer is gesteld (artikel 140, lid 3, Sr).
Juridisch kader
Van een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr en 11b van de Opiumwet is sprake als het gaat om een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Het kan daarbij gaan om natuurlijke personen en/of rechtspersonen.
Van deelneming aan een dergelijke organisatie kan slechts dan sprake zijn als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in die artikelen bedoelde oogmerk. Het is niet vereist dat vast komt te staan dat de betrokkene heeft samengewerkt of bekend is met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. De deelneming moet voor de betrokkene op zichzelf worden beoordeeld. Het is dus bijvoorbeeld niet van belang of andere personen meer hebben gedaan of een belangrijker rol vervulden dan de betrokkene. Daarnaast is niet van belang of de betrokkene is vrijgesproken van betrokkenheid bij een misdrijf dat in het verband van de organisatie is begaan.
Voor deelneming in de zin van artikel 140 Sr en 11b van de Opiumwet is voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Voor 140, lid 3, Sr geldt dat de betrokkene in zijn algemeenheid moet weten dat de organisatie het oogmerk heeft tot het plegen van misdrijven waarop een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer is gesteld. De betrokkene hoeft geen wetenschap te hebben van concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd.
Het gaat bij het misdrijf van artikel 140 Sr en 11b van de Opiumwet niet om het daadwerkelijk gepleegd zijn van misdrijven, maar om het oogmerk tot het plegen van misdrijven. Voor dat oogmerk kan ook het naaste doel van de organisatie volstaan. Het is niet vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is.
Het oogmerk hoeft niet nader te zijn omschreven in de tenlastelegging, maar moet wel uit de bewijsvoering blijken. Daarbij kan onder meer betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie al zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking – zoals dat kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
De rechtbank beoordeelt aan de hand van dit juridisch kader of de ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
Vrijspraak [verdachte 4]
wordt vrijgesproken van dit feit, nu niet bewezen kan worden dat hij enig aandeel had met betrekking tot de handel in verdovende middelen, noch dat hij daaraan een ondersteunende rol van voldoende omvang heeft vervuld.
Ten aanzien van alle overige verdachten oordeelt de rechtbank als volgt.
Organisatie
In dit vonnis is bewezen verklaard de geslaagde in- en uitvoer van verdovende middelen van lijst I en lijst II van de Opiumwet. Voorts is bewezen verklaard dat diverse voorbereidingshandelingen hebben plaatsgevonden met betrekking tot verdovende middelen van lijst I van de Opiumwet. Ook is vastgesteld dat voorbereidingshandelingen hebben plaatsgevonden voor in- en uitvoer van verdovende middelen waarvan niet kan worden bewezen dat die op lijst I van de Opiumwet staan. Deze handelingen werden verricht door verschillende verdachten in wisselende samenstellingen. Er was sprake van een netwerk waarbinnen verdachten elkaar blindelings konden vinden wanneer dat nodig was en waarbij ieder zijn eigen rol en expertise had. Uit de PGP-berichten komt een beeld naar voren van verdachten die nagenoeg dag en nacht contact met elkaar onderhielden. Er was dan ook sprake van een samenwerkingsverband. Dat dit samenwerkingsverband bestendig was, blijkt onder meer uit de duur daarvan van enkele maanden, tot zelfs jaren. Uit de Encrochat-berichten, die slechts een beperkt aantal maanden beslaan, wordt afgeleid dat de verdachten elkaar al goed kenden voordat deze berichten werden uitgewisseld en dat zij niet voor het eerst met elkaar spraken over verdovende middelen. Er was sprake van een goed geoliede machine. Binnen dit samenwerkingsverband bestond ook een zekere structuur. De rechtbank leidt dit af uit de planmatigheid van activiteiten en afstemming die hierover plaatsvond binnen het samenwerkingsverband en de omstandigheid dat volgens vaste patronen werd gewerkt. Door anderen werd ook verwezen naar het samenwerkingsverband als groep, zoals bijvoorbeeld in zaaksdossier Colombialijn. Er was ook sprake was van een gemeenschappelijk doel, te weten geld verdienen aan de handel in verdovende middelen. De rechtbank gaat hier nader op in bij de te bespreken rol van de verdachten binnen het samenwerkingsverband.
Dit alles leidt tot de conclusie dat sprake was van een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr en 11b van de Opiumwet.
Oogmerk van de organisatie
De volgende vraag is of de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk had. Dat de organisatie het oogmerk had tot het plegen van misdrijven met betrekking tot de in- en uitvoer van verdovende middelen zoals genoemd op lijst I en II van de Opiumwet, blijkt onder meer uit de hiervoor bewezenverklaarde feiten. Het contact tussen de verdachten was met name gericht op de handel in en de productie van verdovende middelen van allerlei aard, zoals harddrugs, softdrugs, synthetische drugs, precursoren, grondstoffen en zelfs nepgrondstoffen. Die handel vond over de gehele wereld plaats, van Zuid-Amerika, Marokko, Spanje en China naar Europa en vervolgens naar Nederland en vanuit Nederland naar de rest van de wereld zoals Noorwegen, België, Spanje, Rusland, Ierland, Engeland, Duitsland, Paraguay en Australië. Ook de inhoud, veelheid en frequentie van PGP-berichten die verband hielden met verwezenlijking van dit doel maar niet direct tot een bewezenverklaring hebben geleid, dragen bij aan het oogmerk van de criminele organisatie.
Hieruit wordt geconcludeerd dat de organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in 11b van de Opiumwet.
Deelneming aan de criminele organisatie
De rechtbank is van oordeel dat aan de organisatie in elk geval hebben deelgenomen [verdachte 1] , [verdachte 2] , [verdachte 6] , [verdachte 8] , [verdachte 10] , [verdachte 3] , [verdachte 7] , [verdachte 11] , [verdachte 12] , [verdachte 9] , [verdachte 5] , [verdachte 18] en [verdachte 19] .
In dit vonnis zijn vrijspraken gevolgd voor voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet omdat niet duidelijk was of deze handelingen betrekking hadden op verdovende middelen op lijst I. Steeds is wel vastgesteld dat het evident ging om de voorbereiding van de handel in verdovende middelen. Deze zaaksdossiers worden dan ook bij het bewijs voor de rollen van de verschillende verdachten bij de criminele organisatie betrokken.
[verdachte 1]
stond aan het hoofd van de organisatie. [verdachte 1] werd door verschillende personen, onafhankelijk van elkaar, aangeduid als baas of als patron. Uit bijvoorbeeld de zaaksdossiers Pollino en Spanje blijkt dat [verdachte 1] door anderen werd gezien als de baas van internationaal opererende drugsorganisatie en dat hij zichzelf ook zo presenteerde. Daarnaast blijkt uit zijn doen en laten dat hij de leider was. Zo nam [verdachte 1] alle belangrijke beslissingen binnen de organisatie. Hij stuurde mensen aan en zij vroegen aan hem wat ze moesten doen. [verdachte 1] hield de touwtjes in handen en zette de lijnen uit. Hij stond dag en nacht in contact met de overige leden van de organisatie. Hij werd door de anderen ook op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen. Uit het zaaksdossier Hasj Marokko – België blijkt dat hij bepaalde wat er met de totale partij ingevoerde hasj moest gebeuren en dat hij hiervoor andere leden van de organisatie inschakelde. Ook besliste hij of een traject voortgezet zou worden of niet. Zoals uit zaaksdossier Lijn Shredders naar Australië blijkt, werd voortdurend overleg gepleegd met [verdachte 1] en besloot hij uiteindelijk dat het niet door ging, terwijl anderen hem probeerden over te halen om door te gaan. Ook uit de handelingen van de overige leden van de criminele organisatie blijkt dat [verdachte 1] de leider was. Nieuwe mogelijkheden voor de handel in verdovende middelen werden eerst aan [verdachte 1] voorgelegd, veelal gevolgd door de vraag of dit wat was ‘voor ons’. Prijzen voor de verkoop of inkoop van verdovende middelen werden ter goedkeuring aan hem voorgelegd. Zo onderhandelde [verdachte 10] met [verdachte 17] over de prijs van blokken cocaïne, maar besliste [verdachte 1] wat de uiteindelijke prijs werd. Daarnaast stond [verdachte 1] – voornamelijk via [verdachte 18] – in contact met [betrokkene 38] uit Zuid-Amerika en verstuurde hij als enige de nodige informatie van [betrokkene 38] door naar andere leden van de criminele organisatie.
[verdachte 1] had dus een leidende rol binnen de criminele organisatie.
[verdachte 2]
is méér dan de zoon van [verdachte 1] . Hij had zelfstandig een aandeel in de organisatie. Uit het zaakdossier Voorbereiding export amfetaminepasta blijkt bijvoorbeeld dat hij samen met [verdachte 3] verantwoordelijk was voor de voorbereiding van de uitvoer van 150 kilogram amfetaminepasta per veertien dagen naar Spanje. Voor het transport voerde [verdachte 2] uitgebreid overleg met [verdachte 3] en maakte hij gebruik van diens transport-expertise. Daarnaast controleerde hij bij [verdachte 1] of de voorgestelde transportkosten reëel waren. Voor de productie van de amfetaminepasta werd contact opgenomen met [verdachte 5] , die de beschikking had over grondstoffen en productieprocessen om hierin te voorzien. Ook uit het zaaksdossier Hasj Marokko – België blijkt dat [verdachte 2] contact onderhield met dezelfde leden van de organisatie. [verdachte 2] vroeg aan [verdachte 1] wat hij moest doen, [verdachte 1] gaf hem de opdracht de partij hasj aan te pakken en hiervoor medewerking te vragen aan [verdachte 5] en [verdachte 3] . Bovendien blijkt uit andere zaaksdossiers dat [verdachte 2] in staat was een lijntje ‘uit te zetten’ voor de verkoop van – onder meer – blokken cocaïne. Ook uit zaaksdossier Spanje blijkt dat hij actief betrokken was bij de organisatie door een wijze van transport van verdovende middelen aan te bieden, te weten middels een voertuig met een verborgen stashruimte.
[verdachte 2] had dus een uitvoerende en ondersteunende rol binnen de organisatie.
[verdachte 6]
De rol van [verdachte 6] in de organisatie was veelomvattend. Vanaf 2017 had hij contact met [verdachte 1] over de handel in grondstoffen van verdovende middelen. Uit het zaaksdossier Lijn Shredders naar Australië blijkt dat hij in 2020 in nauw contact stond met [verdachte 1] en dat hij met [verdachte 1] mede-investeerder was in de te verschepen verdovende middelen. Daarnaast werkte hij intensief samen met [verdachte 11] , [verdachte 9] , [verdachte 12] en [verdachte 19] bij de in- en uitvoer van verdovende middelen en grondstoffen voor de productie van synthetische drugs. Samen met [verdachte 11] voerde hij vanuit China alle mogelijke middelen in, zoals BMK, GBL, formamide en wijnsteenzuur in hoeveelheden van tienduizenden liters tegelijk. Tegelijkertijd verzonden [verdachte 11] en hij GBL, pillen en MDMA naar allerlei delen van de wereld, zoals Paraguay en Australië. [verdachte 6] had een levendige handel in verdovende middelen en maakte hierbij gebruik van andere leden van de organisatie en hun expertise. Met [verdachte 12] regelde hij papieren en documenten om op naam van B.V.’s (hard)drugs en/of grondstoffen te kunnen vervoeren en invoeren. Verder stuurde hij [verdachte 19] aan bij de verkoop van 2-CB en cocaïne. Ook voorzag hij [verdachte 5] van chemicaliën en grondstoffen voor de productie van synthetische drugs en ruilde hij met [verdachte 5] een autobus voor vijf kilogram methamfetamine.
Uit voorgaande blijkt dat [verdachte 6] was betrokken bij nagenoeg elke stap in de handel van verdovende middelen, namelijk zowel bij het inkopen, verkopen en omzetten en als bij het vervoeren. Daarmee had [verdachte 6] een essentiële rol binnen de organisatie als initiator van de handel in verdovende middelen. Daarnaast maakte hij gebruik van een vaste groep binnen die organisatie bestaande uit [verdachte 11] , [verdachte 9] , [verdachte 19] en [verdachte 12] , terwijl hij steeds in contact bleef met [verdachte 1] . In die vaste groep binnen de organisatie had [verdachte 6] een leidende rol.
[verdachte 8]
had sinds 2018 contact met andere leden van de organisatie. Hij was voornamelijk betrokken bij de invoer van verdovende middelen vanuit Noord-Afrika naar Europa. In 2020 was [verdachte 8] de initiator van de import van 11.000 kilo hasj vanuit Marokko naar België. Hij was als enige volledig op de hoogte van het uit te voeren transport en stuurde alle informatie door naar [verdachte 1] , die op zijn beurt andere leden van de organisatie inschakelde voor het aanpakken en verdere transport van de partij hasj. Uit het dossier blijkt dat [verdachte 3] aan [verdachte 1] een transportmogelijkheid aanbood vanuit de haven van Casablanca. [verdachte 1] zond deze informatie direct door naar [verdachte 8] om hem verder onderzoek te laten doen. [verdachte 8] was daarmee een belangrijke schakel voor de organisatie bij de handel in verdovende middelen tussen Noord-Afrika en Europa. Uit zaaksdossier Spanje blijkt verder dat [verdachte 8] [verdachte 1] en [verdachte 2] betrok bij een op te zetten transportlijn van cocaïne.
[verdachte 8] had dus een belangrijke ondersteunende en vooral uitvoerende rol binnen de criminele organisatie.
[verdachte 10]
was betrokken bij de handel in cocaïne en heroïne. Hij stond daarvoor in nauw contact met [verdachte 1] , [verdachte 17] en [verdachte 2] . Zo had [verdachte 17] 200 kilo cocaïne in Spanje liggen en benaderde [verdachte 10] . Hij was betrokken bij de verkoop van die cocaïne en had hierover contact met [verdachte 1] . Hij vroeg onder andere wat de beste prijs was voor de cocaïne en wat ‘zij’ daar dan van over zouden houden. [verdachte 10] vormde ook de schakel in de handel tussen de gebruiker van het Encrochat-account Ebi-vught en [verdachte 1] , omdat [verdachte 10] en Ebi-vught in de Turkse taal konden communiceren. [verdachte 10] overlegde met [verdachte 1] over de verkoopprijs van blokken cocaïne en regelde dat Ebi-vught geldbedragen achter liet in de Spaanse woning van [verdachte 1] . Verder trad hij op als tussenpersoon in de grootschalige heroïnehandel van [verdachte 17] en [verdachte 1] . [verdachte 17] nam hierover contact op met [verdachte 10] . [verdachte 10] was betrokken bij de betaling van openstaande schulden.
[verdachte 10] had dus een ondersteunende en uitvoerende rol binnen de organisatie.
[verdachte 3]
had expertise op het gebied van transport en stashauto’s. Hij werd dan ook steevast benaderd door andere leden van de organisatie om transport te regelen voor drugs en grondstoffen voor drugs. Hij was daar altijd toe bereid en hij was dag en nacht bereikbaar. Zo vroeg [verdachte 5] aan [verdachte 1] of hij een transportmogelijkheid naar Ierland had voor harddrugs, waarop [verdachte 1] direct contact opnam met [verdachte 3] om te vragen of dit mogelijk was. [verdachte 1] koppelde de informatie weer terug aan [verdachte 5] . [verdachte 6] benaderde [verdachte 3] voor de transporten GBL en formamide. Voor het transport van formamide gebruikte [verdachte 3] zijn vaste transporteur. Ook benaderde [verdachte 3] zelf leden van de organisatie. Uit zaaksdossier Vliegtuigje Noorwegen blijkt dat hij [verdachte 1] benaderde met een nieuwe transportmogelijkheid voor het versturen van blokken drugs naar Noorwegen per vliegtuig. Daarnaast blijkt uit zaaksdossier Hasj Marokko-België dat hij door [verdachte 1] werd ingeschakeld voor het aanpakken van een partij hasj van 11.000 kilo. Uit het dossier blijkt dat [verdachte 3] met diverse personen contact had en lange gesprekken voerde over mogelijke transportmogelijkheden. De informatie die hij kreeg, stuurde hij door naar [verdachte 1] . Hij had onder meer contact met de gebruiker van het Encrochat-account firstsatin over fruitbedrijven en kadenummers en hij bracht [verdachte 1] op de hoogte van een transportmogelijkheid. [verdachte 3] liet [verdachte 1] ook weten wanneer hij een afspraak had met ‘sojaman’ of ‘fruitgigant’ en vroeg of hij daar nog wat mee wilde. [verdachte 1] hoefde alleen maar aan te geven vanuit welke landen hij wilde werken, dan zou [verdachte 3] het in gang zetten. Ook uit het zaaksdossier Lijn Limoenen blijkt dat [verdachte 3] nauw betrokken was bij het opzetten van de transportlijn voor verdovende middelen én dat hij namens [verdachte 1] optrad bij de afwikkeling van problemen.
[verdachte 3] had dus een essentiële rol binnen de organisatie als facilitator van transportmogelijkheden van allerlei verdovende middelen, grondstoffen en chemicaliën.
[verdachte 7]
was betrokken bij het opzetten van transportlijnen voor drugs vanuit Zuid-Amerika naar Europa. [verdachte 7] zocht voor [verdachte 1] bedrijven in Europa voor het ontvangen van verdovende middelen en zocht naar de te gebruiken deklading, zoals schroot of soja. Hierbij maakte hij gebruik van strepen en corrupte contacten. Hij stuurde van [verdachte 1] ontvangen informatie door en zei daarbij dat ‘dit systeem van verwerken in schroot vanuit Bolivia via Chili van eigen mensen van ons’ was. [verdachte 7] stuurde ook informatie naar [verdachte 1] met de vraag of hij niet een B.V. uit Zuid-Amerika kon checken die ze zouden kunnen gebruiken. [verdachte 1] stuurde de informatie via [verdachte 18] door naar [betrokkene 38] en koppelde informatie terug aan [verdachte 7] . [verdachte 7] zorgde dat ook [betrokkene 38] kon beschikken over een protonmailadres, door dit via [verdachte 18] aan hem te sturen. [verdachte 7] werkte ook met [verdachte 1] samen bij het versturen van 140 kilo cocaïne vanuit Nederland naar Engeland. [betrokkene 40] nam hierover contact op met [verdachte 1] en vroeg aan hem of dat ‘via je jongen lopen die hier was maat’, doelende op [verdachte 7] die daarvoor bij [betrokkene 40] in Panama was geweest.
[verdachte 7] had dus een ondersteunende en uitvoerende rol binnen de organisatie
[verdachte 11]
werkte nauw samen met [verdachte 6] bij de in- en uitvoer van verdovende middelen en grondstoffen voor de productie van synthetische drugs. Zij spraken dag en nacht over zo ongeveer het gehele spectrum van synthetische drugs, van grondstoffen en precursoren tot aan een eindproduct als MDMA en pillen. Zo kocht [verdachte 11] in China grondstoffen en chemicaliën als formamide, GBL, BMK en wijnsteenzuur en zorgde hij voor het transport van die middelen naar Slovenië. Vervolgens zorgde [verdachte 6] voor de verkoop en het verdere transport naar Nederland. [verdachte 11] besprak niet alleen met [verdachte 6] wat ze zouden invoeren, maar ook de inkoop- en verkoopprijs, betaalwijze en wijze van transport. Het initiatief hiervoor lag bij [verdachte 11] . Hij was ook de enige die in contact stond met ‘China’, vanwaar de grondstoffen en chemicaliën werden ingevoerd. Daarnaast hielden [verdachte 11] en [verdachte 6] elkaar op de hoogte van voorraden naar Paraguay te versturen MDMA en pillen en van het uitproberen van een testzending. Toen [verdachte 11] geld nodig had in Spanje nam hij contact op met [verdachte 6] die op zijn beurt contact opnam met [verdachte 1] dat ‘rustige’ geld nodig had. [verdachte 1] antwoordde daarop dat hij zijn kaart mocht gebruiken. Uit het zaaksdossier Chapada blijkt dat [verdachte 11] in Nederland een loods had voor het produceren van wietolie en dat [verdachte 19] die loods in opdracht van [verdachte 11] opruimde.
[verdachte 11] had dus een essentiële rol binnen de criminele organisatie als initiator van de handel in verdovende middelen, grondstoffen en precursoren.
[verdachte 12]
was op de achtergrond betrokken bij het opzetten van transportmogelijkheden. Hij regelde voornamelijk op afstand betalingen, facturen en documenten om te komen tot een geslaagd transport van grondstoffen voor verdovende middelen. Hij stond hierbij in nauw contact met [verdachte 6] . Uit zaaksdossiers 12.720 liter GBL en 16.000 liter formamide blijkt dat [verdachte 12] in opdracht van [verdachte 6] transportdocumenten en opslagplaatsen regelde voor GBL en formamide. Hij regelde een schone B.V. voor de opslag en het transport. Ook regelde hij ten aanzien van de formamide de administratieve afhandeling van het transport en hield hierbij [verdachte 6] constant op de hoogte van het verloop van het transport. Daarbij zocht hij een loods voor de opslag van de formamide. [verdachte 12] voerde telkens in opdracht van [verdachte 6] handelingen uit en handelde niet op eigen houtje.
[verdachte 12] had dus een ondersteunende rol binnen de criminele organisatie.
[verdachte 9]
was betrokken bij transporten van verdovende middelen en grondstoffen en werkte hierbij vooral samen met [verdachte 6] . Zo bespraken [verdachte 6] en [verdachte 9] de mogelijkheden voor het transport van verdovende middelen vanuit Neuss en Hongarije. [verdachte 9] regelde dat de transporten binnen een week plaatsvonden en hield [verdachte 6] constant op de hoogte van het verloop ervan. Uit de berichten tussen [verdachte 9] en [verdachte 6] blijkt dat al vier ritten Boedapest en twaalf ritten Neuss hadden plaatsgevonden. [verdachte 9] was daarmee voor [verdachte 6] een vaste waarde voor het transport van verdovende middelen. Daarnaast benaderde [verdachte 6] hem voor het transport van (nep-)apaan binnen Nederland. [verdachte 9] wist op zijn beurt [verdachte 6] en [verdachte 19] te vinden voor de handel in blokken cocaïne. [verdachte 6] had de beschikking over blokken cocaïne. [verdachte 9] wist hiervoor een koper en sprak daarover met [verdachte 19] en [verdachte 6] . Tot slot had [verdachte 9] vanaf het begin tot aan het einde een significante rol in het zaaksdossier Lijn Shredders naar Australië. Hij regelde niet alleen de bestelling van de shredders, maar was ook betrokken bij het inbouwen van de stashruimte, het uiteindelijke transport van de shredders naar Australië en de hoeveelheden te vervoeren methamfetamine. Hij had hierover veelvuldig contact met [verdachte 6] en ook met [verdachte 1] .
[verdachte 9] had dus een uitvoerende en ondersteunende rol binnen organisatie.
[verdachte 5]
had contact met verschillende personen uit de organisatie over zowel de handel in verdovende middelen, de productie van synthetische drugs als diverse transportmogelijkheden. Zijn rol binnen de organisatie was daarmee veelzijdig. Hij stond in nauw contact met [verdachte 1] en hield hem, haast als een vanzelfsprekendheid, op de hoogte van zijn handel in en productie van verdovende middelen. [verdachte 5] verstuurde aanzienlijke hoeveelheden cocaïne en heroïne naar Engeland en Ierland en schakelde [verdachte 1] in op het moment dat de transportmogelijkheden leken weg te vallen. [verdachte 1] schakelde op zijn beurt hiervoor [verdachte 3] weer in. [verdachte 1] voorzag [verdachte 5] van de nodige informatie en grondstoffen voor de productie van synthetische drugs. [verdachte 1] gaf hem onder meer 700 kilo apaan ter waarde van € 200.000,-- voor de productie van methamfetamine. [verdachte 1] benaderde [verdachte 5] voor de productie van 150 kilogram methamfetamine die [verdachte 2] wilde versturen naar Spanje. [verdachte 5] nam hierover vervolgens contact op met [verdachte 3] . Daarnaast schoot [verdachte 1] te hulp toen problemen met zijn drugslab waren ontstaan. [verdachte 5] en [verdachte 1] beschikten verder over een 100.000 MDMA-pillen en handelden hier gezamenlijk in. [verdachte 1] benaderde [verdachte 5] voor het aanpakken van 11.000 kilo hasj en sprak in dat verband over ‘onze spullen’.
Verder had [verdachte 5] contact met [verdachte 6] over de handel in cocaïne en methamfetamine. Zo ruilden zij vijf kilogram methamfetamine voor een autobus en vonden diverse gesprekken plaats over de handel en actuele prijzen van een blok cocaïne.
[verdachte 5] had dus een veelzijdige en essentiële rol binnen de organisatie.
[verdachte 18]
was tolk van [verdachte 1] en [betrokkene 38] , [verdachte 1] contact in Zuid-Amerika voor de invoer in Europa van verdovende middelen vanuit Zuid-Amerika. [verdachte 18] was hiermee een onmisbare schakel in het contact tussen [verdachte 1] en [betrokkene 38] . [verdachte 1] legde alles wat betrekking had op zijn overzeese handel aan [betrokkene 38] voor en daarmee ook aan [verdachte 18] . Zo verkenden [verdachte 1] , [verdachte 7] en [verdachte 3] transportmogelijkheden met soja, schroot en kolen als deklading en werd informatie daarover doorgestuurd naar [verdachte 18] . [verdachte 1] zorgde dat [verdachte 18] hiervoor over PGP-telefoons kon beschikken en verlengde diens telefoonabonnementen. [verdachte 7] stuurde via [verdachte 18] een protonmailadres door naar [betrokkene 38] , zodat [betrokkene 38] daarover kon beschikken.
[verdachte 18] had dus een ondersteunende rol binnen de organisatie.
[verdachte 19]
had nauw contact met [verdachte 6] over de handel in verdovende middelen en het vervoeren en opslaan van chemicaliën en grondstoffen voor de productie van synthetische drugs. Uit het zaaksdossier Chapada blijkt dat [verdachte 19] betrokken was bij de opslag van aanzienlijke hoeveelheden BMK en zoutzuur en dat hij samen met [verdachte 11] hennepolie voorhanden had. Daarnaast benaderde [verdachte 6] hem voor de verkoop van blokken cocaïne en 2-CB. [verdachte 19] ging hiervoor actief op zoek naar afnemers en besprak met [verdachte 6] de mogelijkheid om een sample 2-CB af te geven. Over de handel in cocaïne had [verdachte 19] ook contact met [verdachte 9] en stuurde hij informatie van [verdachte 9] over prijzen en hoeveelheden beschikbare cocaïne door naar [verdachte 6] . Ook benaderde [verdachte 6] hem voor de opslag van 16.000 liter formamide. [verdachte 19] zou hiervoor een loods regelen.
[verdachte 19] had dus een ondersteunende en uitvoerende rol binnen de organisatie.
Conclusie
Op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat sprake was van een criminele organisatie in de zin van artikel 11b van de Opiumwet waaraan hebben deelgenomen: [verdachte 1] , [verdachte 2] , [verdachte 6] , [verdachte 8] , [verdachte 10] , [verdachte 3] , [verdachte 7] , [verdachte 11] , [verdachte 12] , [verdachte 9] , [verdachte 5] , [verdachte 18] en [verdachte 19] .
Voorts acht de rechtbank daarbij wettig en overtuigend bewezen de voor hen strafverzwarende omstandigheid dat [verdachte 1] en [verdachte 6] leiders waren binnen die criminele organisatie.
Artikel 140, lid 3, Sr
Op grond van het voorgaande staat vast dat de organisatie mede tot oogmerk had het plegen van misdrijven waarop een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer is gesteld, te weten de in- en uitvoer van verdovende middelen zoals genoemd op lijst I van de Opiumwet. [verdachte 1] , [verdachte 6] , [verdachte 2] , [verdachte 3] , [verdachte 7] , [verdachte 11] , [verdachte 9] en [verdachte 5] hadden betrokkenheid bij dergelijke feiten. Daarmee staat hun wetenschap daarvan vast en is wettig en overtuigend bewezen dat zij hebben deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 lid 3 Sr. Dat geldt niet voor [verdachte 12] en [verdachte 18] . Zij worden van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken.
5.5.5
Recidiveregeling ex artikel 43a Wetboek van Strafrecht (Sr)
Aan [verdachte 3] is ten laste gelegd dat hij verdovende middelen zoals genoemd op lijst II van de Opiumwet heeft ingevoerd, dat hij verdovende middelen zoals genoemd op lijst I van de Opiumwet heeft geproduceerd, dat hij voorbereidingshandelingen heeft gepleegd voor de handel van verdovende middelen zoals genoemd op lijst I van de Opiumwet en dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die het oogmerk had om misdrijven te plegen zoals genoemd in de artikelen 10, 10a en 11 van de Opiumwet, dan wel misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer op is gesteld, te weten misdrijven als genoemd in artikel 2 onder A van de Opiumwet, terwijl er tijdens het plegen van deze misdrijven nog geen vijf jaren zijn verlopen sinds een eerdere onherroepelijke veroordeling tot een gevangenisstraf voor een soortgelijk misdrijf.
[verdachte 3] is op 7 juni 2013 door het Tribunal Correctional de Lille in Frankrijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4015 dagen voor drugsfeiten. Dit vonnis is op 28 juni 2013 onherroepelijk geworden. [verdachte 3] heeft de feiten gepleegd binnen vijf jaar na deze veroordeling zodat de rechtbank dit onderdeel van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen verklaart.
5.5.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte 3] de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De tekst van de bewezenverklaring is als bijlage 3 aan dit vonnis gehecht.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

6.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

7.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

8.De strafoplegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij strafoplegging rekening te houden met de leeftijd van de verdachte in die zin dat een lange gevangenisstraf voor de verdachte in feite neer komt op een levenslange gevangenisstraf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de
omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke
omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
[verdachte 3] heeft zich jarenlang bezig gehouden met (het voorbereiden van) de handel in verdovende middelen en transporteren van (hard)drugs, grondstoffen en precursoren. Zo was hij in 2017 betrokken bij de productie van (meth)amfetamine en was hij in 2020 betrokken bij de invoer van 11.000 kilogram hasj, het opzetten van diverse transportlijnen met verschillende soorten dekladingen en het transport van 16.000 liter formamide.
[verdachte 3] had een wijdverbreid netwerk van transportmogelijkheden. Hij was daarmee een belangrijke schakel in de internationale handel in (hard)drugs en grondstoffen. [verdachte 3] had douanemedewerkers onder controle en wist van de hoed en de rand wat betreft het im- en exporteren van (hard)drugs. Daarnaast liet hij verborgen ruimtes in voertuigen inbouwen.
[verdachte 3] maakte deel uit van de criminele organisatie van [verdachte 1] en had daarin een essentiële rol als facilitator van transportmogelijkheden van (hard)drugs, grondstoffen en chemicaliën. Hij werd door leden van de criminele organisatie benaderd voor het uitvoeren van transport en bood zelf transportmogelijkheden aan. [verdachte 3] zat geen moment stil en was 24 uur per dag en 7 dagen per week bereikbaar voor [verdachte 1] en de overige leden van de criminele organisatie. Uit het dossier is geen moment gebleken waarop [verdachte 3] een verzoek of opdracht weigerde.
[verdachte 3] en de criminele organisaties hebben met hun handel in verdovende middelen een ontwrichtende invloed gehad op de samenleving. De ondermijnende werking van drugshandel is enorm. Uit het dossier blijkt zonder meer dat allerlei contacten en personen bij de handel werden betrokken en werden gecorrumpeerd. Het gemak waarmee [verdachte 3] en de verschillende leden van de organisatie spraken over kilo’s en kilo’s (hard)drugs is ongekend.
Daarbij komt dat de drugs die werden verhandeld uiteindelijk in de samenleving terecht kwamen met alle gevolgen van dien. Drugsgebruik is immers zeer schadelijk voor de volksgezondheid en gebruikers moeten vaak strafbare feiten plegen om in hun behoefte te kunnen voorzien. Dit alles heeft een grote impact op de samenleving als geheel.
Uit niets blijkt dat [verdachte 3] ook maar enig moment heeft stil gestaan bij zijn rol in de handel in verdovende middelen en de verwoestende werking die van het gebruik van verdovende middelen uitgaat. Dat hij hierin faciliteerde, leek hem niet te deren.
Het is niet meer dan terecht dat voor grootschalige georganiseerde handel in (hard)drugs lange, onvoorwaardelijke gevangenisstraffen worden opgelegd. Enerzijds dient dit als vergelding. Anderzijds heeft het opleggen van zware straffen tot doel om anderen ervan te weerhouden zich met de georganiseerde drugscriminaliteit in te laten.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
De maximumstraf die [verdachte 3] voor alle feiten tezamen kan krijgen is 13 jaar en 4 maanden.
Uit het strafblad van [verdachte 3] van 1 februari 2023 blijkt dat hij meermalen is veroordeeld tot gevangenisstraffen van respectievelijk vijf, negen en elf jaren voor soortgelijke delicten. Tijdens de ten laste gelegde periode was [verdachte 3] voorwaardelijk in vrijheid gesteld van een eerder aan hem opgelegde straf. Zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling bedroeg 1609 dagen en zelfs dit weerhield hem er niet van om nagenoeg direct op dezelfde voet verder te gaan. Het beeld dat uit het strafblad naar voren komt is dat van een persoon die niet uit de drugswereld wil stappen. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee.
Voor de productie van verdovende middelen, voorbereidingshandelingen en deelnemen aan een criminele organisatie tezamen is, gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht en kijkend naar uitspraken in soortgelijke zaken, het strafblad van [verdachte 3] en het feit dat op hem de strafverzwarende omstandigheid van artikel 43a Sr geldt, een gevangenisstraf van 10 jaar volstrekt passend.
Dat [verdachte 3] inmiddels op leeftijd is en een zwakke gezondheid heeft, levert voor de rechtbank geen reden op om de straf te matigen. [verdachte 3] was immers ten tijde van het plegen van alle feiten waarvoor hij wordt veroordeeld ook al op leeftijd en ook toen waren er al gezondheidsproblemen. Dat heeft hem niet weerhouden door te gaan met het plegen van strafbare feiten.
De behandeling in eerste aanleg heeft lang geduurd. Gelet op de omvang en complexiteit van de zaak levert dat geen schending op van de redelijke termijn. Wel zal de rechtbank in strafmatigende zin rekening houden met het feit dat [verdachte 3] drie jaar lang in voorarrest heeft verbleven en aldus lange tijd in onzekerheid heeft verkeerd over de afloop van de zaak. Dit levert een korting op van 9 maanden.
Dit alles maakt dat de rechtbank een gevangenisstraf van 9 jaren en 3 maanden passend en geboden acht en zal [verdachte 3] tot die straf veroordelen, met aftrek van zijn in voorarrest doorgebrachte tijd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

9.De inbeslaggenomen voorwerpen

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerp onder 1 genoemde voorwerp zal worden onttrokken aan het verkeer.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over het inbeslaggenomen voorwerp.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp verbeurdverklaren. Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit voorwerp aan verdachte toebehoort en met behulp van dit voorwerp de bij dagvaarding onder 1 tot en met 4 bewezenverklaarde feiten zijn begaan of voorbereid.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

10.De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling

[verdachte 3] is op 7 juni 2013 bij onherroepelijk vonnis van het Tribunal Correctional de Lille (Frankrijk), welke tenuitvoerlegging is gelast en overgenomen onder parketnummer 05-022140-16, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4015 dagen.
[verdachte 3] is, gelet op de artikelen 6:2:5, 6:2:10 en 6:2:11 van het Wetboek van Strafvordering, op 15 december 2016 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De resterende gevangenisstraf betreft 1609 dagen.
10.1
De vordering van de officier van justitie
De schriftelijke vordering van de officier van justitie d.d. 24 december 2020, strekt ertoe dat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling herroept wegens het niet naleven van de daaraan verbonden algemene voorwaarde, nu de verdachte zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Ter terechtzitting hebben de officieren van justitie gepersisteerd bij deze vordering.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de V.I.-periode te lang is en te laat is begonnen en heeft
verzocht de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling bij gebrek aan termen af te wijzen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Het is niet aan de rechtbank om de door de bevoegde autoriteiten in deze genomen beslissingen opnieuw te beoordelen. De rechtbank stelt vast dat de verdachte voor het einde van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling, zoals blijkt uit de bewezenverklaring van dit vonnis, opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd. De verdachte heeft aldus de algemene voorwaarde die aan de voorwaardelijke invrijheidstelling is verbonden, niet nageleefd. De rechtbank is daarom van oordeel dat de vordering van de officier van justitie dient te worden toegewezen.

11.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 33, 33 a, 43a, 47, 55, 56, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 3, 10, 10 a, 11 en 11b van de Opiumwet en de daarbij behorende lijsten I en II.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

12.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 5.5.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B en D, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderden, een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit te verschaffen en voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderden, een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit te verschaffen en voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 4:
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde lid, vierde lid en vijfde lid, artikel 10a, eerste lid, en artikel 11, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet, terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
en
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer is gesteld, terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
NEGEN (9) JAREN en DRIE (3) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurd het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten:
(1) 1 Stk telefoontoestel Kl: zwart Apple S / DHRAA16063_623082
wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe en gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd alsnog geheel moet worden ondergaan, te weten een gevangenisstraf van 1609 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A. van Steen, voorzitter,
mr. F.A.M. Veraart, rechter,
mr. R.E. Perquin, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.C. Siebrand, mr. F.F. Westhoek en R. Claessens, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 oktober 2023.
Bijlage 1 Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1. hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 18 mei 2020 te Breda en/of één of meer (andere) plaats(en) in Nederland en/of te Meer en/of Antwerpen en/of Brussel en/of één of meer (andere) plaats(en) in België en/of te Casablanca en/of één of meer (andere) plaats(en) in Marokko, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 en/of lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 2550 kilo, in elk geval een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende hasjiesj en/of hennep, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
2. hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2017 tot en met 16 september 2020, te Breda en/of één of meer (andere) plaats(en) in Nederland en/of te Meer en/of één of meer (andere) plaats(en) in België, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk
- heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of
- heeft vervaardigd en/of
- aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van een materiaal bevattende metamfetamine en/of amfetamine en/of MDMA en/of mefedron (miauw miauw), zijnde (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
3. hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2017 tot en met 16 september 2020 te Breda en/of één of meer (andere) plaats(en) in Nederland en/of te Meer en/of één of meer (andere) plaats(en) in België en/of één of meer (andere) plaats(en) in Duitsland en/of Hongarije en/of Slowakije en/of Slovenië en/of Spanje, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk
- binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of
- bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren en/of
- vervaardigen,
van één of meer hoeveelheden van één of meerdere materialen bevattende MDMA en/of metamfetamine (ICE) en/of amfetamine en/of cocaïne en/of GHB, zijnde (een) middel(en) als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of één of meer hoeveelheden van materialen bevattende (een) ander(e) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich of één of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- één of meer voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of (andere) betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans ernstige reden had(den) om te vermoeden dat die bestemd waren/was tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft hij en/of één of meer van zijn mededaders opzettelijk daartoe (telkens en/of één of meermalen)
één of meer (grote) hoeveelheden van (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I (o.a. MDMA en/of amfetamine en/of amfetamine-olie en/of amfetaminepasta en/of cocaïne en/of metamfetamine en/of GHB) gevraagd, laten vragen, besteld, laten bestellen, gekocht, laten kopen, (te koop) aangeboden en/of laten aanbieden en/of
- één of meer (grote) hoeveelheden (pre-)precursoren en/of grondstoffen (o.a. GBL en/of formamide en/of caustische soda en/of APAAN en/of BMK en/of b-poeder en/of PMK en/of p-poeder) gevraagd, laten vragen, besteld, laten bestellen, gekocht, laten kopen, opgehaald, laten ophalen, overgebracht, laten overbrengen, opgeslagen, laten opslaan, (te koop) aangeboden, laten aanbieden en/of verkocht, laten verkopen, en/of voorhanden gehad en/of
- ten behoeve van (het systeem van) de aankoop, de invoer, de uitvoer, het vervoer, de uithaal, de ontvangst, de opslag, de verkoop en/of de productie van (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of precursor(en) en/of grondstof(fen) (één of meer) benodigde
- personen (o.a. transporteurs, chauffeurs, havenmedewerkers, douanemedewerkers, uithalers, aanpakkers en/of producenten) en/of
- [bedrijven 5] en/of
- logistiek (o.a. transport) en/of
- administratie en/of
- papieren en/of
- machines (o.a. koelcontainers) en/of
- voertuigen (o.a. trailers) en/of
- testzendingen en/of
- dekladingen (o.a. limoenen/citroenen, soja, schroot, (ander) fruit en/of (steen)kolen) en/of
- opslagplaatsen en/of –loodsen,
benaderd, laten benaderen, gevraagd, laten vragen, besteld, laten bestellen, gezocht, laten zoeken, gekocht, laten kopen, opgehaald, laten ophalen, overgebracht, laten overbrengen, geregeld, laten regelen, opgeslagen, laten opslaan, geprepareerd (met een stashplek), laten preparen (met een stashplek), (te koop) aangeboden, laten aanbieden, verkocht, laten verkopen, ter beschikking gesteld, ter beschikking laten stellen en/of ter beschikking gehad en/of voorhanden gehad en/of
- overleg gevoerd, afspraken gemaakt en/of informatie gevraagd, uitgewisseld en/of doorgegeven over en/of ten behoeve van de aankoop, de invoer, de uitvoer, het vervoer, de uithaal, de ontvangst, de productie en/of de verkoop van voornoemde middelen (o.a. het opzetten van transportlijnen, over de wijze van transport, de wijze van verpakken, het inbouwen van stashplekken, de deklading, het testen van het transport, de benodigde bedrijven, de deelnemers, de hoeveelheid, de prijzen, de kwaliteit en/of het productieproces) en/of
- één of meerdere PGP-telefoons (o.a. voorzien van EncroChat en/of Sky ECC) en/of abonnementen voor PGP-telefoons gebruikt, laten gebruiken en/of voorhanden gehad, terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
4. hij in of omstreeks de periode van 1 april 2017 tot en met 16 september 2020 in één of meer plaats(en) in Nederland en/of België en/of Spanje, heeft deelgenomen aan een organisatie die (al dan niet in wisselende samenstellingen), werd gevormd door verdachte en anderen, in elk geval [verdachte 1] en/of [verdachte 2] en/of [verdachte 6] en/of [verdachte 4] en/of [verdachte 5] en/of [verdachte 10] en/of [verdachte 7] en/of [verdachte 13] en/of [verdachte 11] en/of [verdachte 12] en/of [verdachte 9] en/of [verdachte 8] en/of [verdachte 18] en/of [verdachte 19] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in
- artikel 10, derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet en/of
- artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet en/of
- artikel 11, derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet,
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
en/of
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 16 september 2020 in één of meer plaats(en) in Nederland en/of België en/of Spanje, heeft deelgenomen aan een organisatie die (al dan niet in wisselende samenstellingen), werd gevormd door verdachte en anderen, in elk geval [verdachte 1] en/of [verdachte 6] en/of [verdachte 2] en/of [verdachte 7] en/of [verdachte 11] en/of [verdachte 12] en/of [verdachte 9] en/of [verdachte 5] en/of [verdachte 18] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer is gesteld, te weten misdrijven als bedoeld in artikel 2 onder A (juncto artikel 10 lid 5) van de Opiumwet (te weten het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet) terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.