ECLI:NL:HR:2004:AO9131
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- J.L.M. Urlings
- G.J.M. Corstens
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de bewijsvoering met andere geschriften in strafzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 september 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in Suriname en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Haaglanden' te Zoetermeer, was veroordeeld voor het medeplegen van het verkopen en afleveren van cocaïne. Het Hof had de verdachte dertig maanden gevangenisstraf opgelegd, waarbij het vonnis van de Rechtbank te Arnhem van 20 juni 2000 gedeeltelijk werd vernietigd.
De kern van het cassatiemiddel betrof de vraag of de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit voldoende met redenen was omkleed. De verdediging stelde dat de bewezenverklaring uitsluitend was gebaseerd op andere geschriften, zoals afgeluisterde telefoongesprekken, die niet in verband stonden met andere bewijsmiddelen. De Hoge Raad oordeelde echter dat de opvatting dat andere geschriften slechts tot het bewijs mogen meewerken indien zij in verband staan met bewijsmiddelen die zelf geen andere geschriften zijn, onjuist is. De Hoge Raad benadrukte dat de aard van het andere bewijsmiddel niet bepalend is voor de vraag of het voldoende steun biedt aan het 'andere geschrift'.
De Hoge Raad concludeerde dat het middel niet tot cassatie kon leiden en dat er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. Het beroep werd verworpen, waarmee de eerdere veroordeling van de verdachte in stand bleef. Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de bewijsvoering in strafzaken, met name met betrekking tot de rol van andere geschriften in het bewijsstelsel van het Wetboek van Strafvordering.