ECLI:NL:RBDHA:2023:14983

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 oktober 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Zaaknummer
SGR 22/2084
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering door UWV na beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 5 oktober 2023, onder zaaknummer SGR 22/2084, is het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering door het UWV behandeld. Eiser, die als taxichauffeur werkte, had zich op 28 oktober 2019 ziek gemeld en na beëindiging van zijn dienstverband ontving hij een Ziektewetuitkering. Het UWV beoordeelde zijn arbeidsongeschiktheid op 25 oktober 2021 en concludeerde dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van zijn WIA-aanvraag. Eiser was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de medische beoordeling onzorgvuldig was en dat zijn klachten onvoldoende waren erkend.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser en de medische rapporten van het UWV zorgvuldig gewogen. De verzekeringsarts B&B had de medische situatie van eiser op 25 oktober 2021 beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er geen objectieve beperkingen waren die een WIA-uitkering rechtvaardigden. Eiser betwistte de conclusies van de verzekeringsarts en voerde aan dat zijn klachten niet goed waren beoordeeld, maar de rechtbank oordeelde dat het UWV zorgvuldig had gehandeld en voldoende medische informatie had verzameld.

De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiser op de relevante datum in staat was om arbeid te verrichten, rekening houdend met de vastgestelde beperkingen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank wees ook het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn af, aangezien de termijn van twee jaar nog niet was verstreken. De uitspraak bevestigde de afwijzing van de WIA-aanvraag en de beslissing van het UWV.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/2084

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H.S. Huisman),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: mr. J.S. de Vreeze).

Inleiding

Het UWV heeft de aanvraag van eiser voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 0%.
In bezwaar is het UWV bij dit besluit gebleven.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 21 februari 2022.
De rechtbank heeft het beroep op 14 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiser heeft gewerkt als taxichauffeur voor gemiddeld 25,29 uur per week. Op 28 oktober 2019 meldde hij zich ziek voor deze werkzaamheden. Per 1 maart 2020 is het dienstverband van eiser beëindigd, waarna het UWV hem een uitkering op grond van de Ziektewet heeft toegekend. In het kader van de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb) heeft het UWV eiser op grond van de resultaten van een medische en arbeidskundige beoordeling ongeschikt geacht voor zijn eigen werk. Er zijn ook geen voorbeeldfuncties te duiden, die eiser met zijn beperkingen zou kunnen verrichten en waarmee hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Daarom is de Ziektewetuitkering voortgezet.
2. Eiser heeft een aanvraag voor een WIA-uitkering gedaan. Het UWV heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

3. Het UWV vindt dat eiser op 25 oktober 2021 minder dan 35%, namelijk 0% arbeidsongeschikt is en heeft daarom geweigerd om aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen.
4. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) van 27 januari 2022. De medische belastbaarheid van eiser is opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 september 2021.
5. Het UWV heeft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige B&B) van 17 februari 2022.

Wat vindt eiser

6. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij stelt dat het bestreden besluit onjuist is, dat het op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de motivering niet deugdelijk is.
7. Eiser geeft aan dat de primaire beoordeling is verricht door een arts, en dat in bezwaar de hoorzitting en het contact met de verzekeringsarts B&B online is verlopen. De arts heeft ten opzichte van de EZWb minder beperkingen aangenomen dan de verzekeringsarts destijds, terwijl de klachten sindsdien zijn verslechterd. Gelet hierop is eiser van mening dat de verzekeringsarts B&B zorgvuldigheidshalve zelf een lichamelijk onderzoek in persoon had moeten doen, indien hij na de hoorzitting van mening was dat de arts het goed had gedaan. Onder verwijzing naar jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) meent eiser dat de gegeven motivering van de verzekeringsarts B&B om eiser niet in persoon te zien ondeugdelijk is. [1]
8. Eiser betwist dat wat de verzekeringsarts B&B heeft overwogen ten aanzien van zijn behandelmotivatie en de behaalde resultaten. Hij vindt het onduidelijk welke conclusie de verzekeringsarts B&B hieruit trekt en geeft aan geen behandelingen voor de psychische klachten gemist te hebben. Ook betwist eiser de overwegingen van de verzekeringsarts B&B ten aanzien van de psychische klachten en meent dat er geen grote discrepantie is tussen de klachten en geconstateerde afwijkingen. Hij geeft aan moe, opvliegend en prikkelbaar te zijn en soms niet meer te kunnen denken. Hij geeft ook aan dat het verloren gewicht door een COVID-19 besmetting niet geheel teruggekomen is. Verder heeft de verzekeringsarts B&B niet vermeld dat de psychiater ook aangeeft dat sprake is van hoge lijdensdruk, sociale stressoren, een verstoord dag- en nachtritme en stemmings- en angstklachten. De psychiater acht de gerapporteerde klachten passend bij PTSS. Dat er een somatische symptoomstoornis is vastgesteld wil volgens eiser niet zeggen dat de klachten niet te objectiveren zijn, waarbij eiser verwijst naar een uitspraak van de Raad. [2] Verder is het volgens eiser onduidelijk waarom de verzekeringsarts B&B geen waarde hecht aan het vastgestelde postcommotioneel syndroom. Verschillende klachten zijn te verklaren vanuit deze diagnose. Eiser geeft aan dat ook de pijnklachten aan zijn nek en schouders te objectiveren zijn en verwijst naar de conclusies van de radioloog. Eiser herhaalt de in bezwaar aangevoerde beperkingen en is van mening dat niet gemotiveerd wordt waarom deze beperkingen niet gelden. Ook vindt eiser dat een urenbeperking nodig is door de slaap- en vermoeidheidsklachten. Ten aanzien van het medicatiegebruik vindt eiser dat geen rekening is gehouden met duizeligheidsklachten en hij vindt een beperking van het persoonlijk risico nodig. Eiser verzoekt de rechtbank om een deskundige in te schakelen, bijvoorbeeld een verzekeringsarts. Daarnaast heeft hij meerdere medische stukken ingebracht, namelijk een letselschaderapport, zijn medisch dossier van de Sint Maartenkliniek, brieven van de anesthesioloog en van de psychosomatisch fysiotherapeut.
9. Ten aanzien van de arbeidsdeskundige beoordeling geeft eiser aan dat het opleidingsniveau onjuist is vastgesteld, nu hij niet beschikt over een getuigschrift basisonderwijs. Volgens eiser is de functie Samensteller kunststofproducten niet geschikt, omdat de belastbaarheid wordt overschreden op het punt van hoofdbewegingen maken en actief zijn boven schouderhoogte.
10. Eiser verzoekt om schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn.

Wat vindt de rechtbank

11. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser geen recht heeft op een
WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 25 oktober 2021 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.
Medische grondslag van het bestreden besluit
Het onderzoek
12. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts B&B heeft kennisgenomen van het dossier en het bezwaar van eiser. Hij heeft eiser gesproken tijdens de online hoorzitting en de door eiser ingebrachte medische informatie meegewogen in zijn beoordeling. Hij heeft toegelicht dat er in bezwaar geen lichamelijk onderzoek is uitgevoerd, omdat de primaire arts dit al heeft gedaan en er voldoende informatie van de behandelend sector beschikbaar is, waaruit de aard en ernst van de fysieke afwijkingen blijkt. De rechtbank merkt allereerst op dat het onderzoek bij de EZWb ook is verricht door een arts, in tegenstelling tot wat eiser stelt. Verder kan de verzekeringsarts B&B in een geval als deze afzien van een spreekuurcontact als hij in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie kan motiveren waarom een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. [3] De rechtbank vindt dat de gegeven motivering aan deze eis voldoet. Gelet op de in het dossier aanwezige medische informatie ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts B&B aspecten van de medische situatie van eiser heeft gemist. Ook weegt de rechtbank mee dat eiser en zijn gemachtigde akkoord zijn gegaan met een hoorzitting via beeldbellen in plaats van het verschuiven van de afspraak wegens quarantaine van de verzekeringsarts B&B. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts B&B op een zorgvuldige en duidelijke manier alle naar voren gebrachte klachten heeft betrokken bij de medische beoordeling.
De beoordeling van de belastbaarheid
13. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid van eiser op 25 oktober 2021 in de rapporten op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd. De rechtbank zal dat uitleggen.
14. In het rapport van 27 januari 2022 heeft de verzekeringsarts B&B de medische situatie van eiser beschreven. Op psychisch vlak is eiser bekend met PTSS en een somatische symptoomstoornis. Lichamelijk zijn er aantoonbare afwijkingen aan de nek en een subtiele degeneratieve afwijking aan de linkerschouder. De aanhoudende hoofdpijn wordt geduid als spierspanningshoofdpijn als onderdeel van postcommotionele klachten na het ongeval. Verder is eiser bekend met een chronische huidaandoening van het hoofd en de nek, die adequaat reageert op behandeling. De verzekeringsarts B&B overweegt dat sprake is van een discrepantie tussen de geclaimde klachten en de objectiveerbare symptomen en afwijkingen, zowel op lichamelijk als psychisch gebied. Zo blijken de nekafwijkingen minder ernstig dan aanvankelijk verondersteld, zijn er ten opzichte van de overige klachten nauwelijks objectiveerbare afwijkingen gevonden en vermeldt de psychiater wel klachten van somberheid, maar dit overheerst de andere gevoelsuitingen niet. De verzekeringsarts B&B stelt dat er voldoende rekening is gehouden met de objectiveerbare beperkingen. Er is geen reden voor een urenbeperking conform de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid: er is geen energetische beperking, preventieve reden of verminderde beschikbaarheid.
15. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts B&B onvoldoende rekening heeft gehouden met de psychische klachten van eiser. De verzekeringsarts B&B heeft de brief van de psychiater van 13 januari 2021 kenbaar meegenomen in zijn beoordeling en heeft ook aangegeven dat de diagnoses PTSS en somatische symptoomstoornis door de psychiater zijn bevestigd. De verzekeringsarts B&B heeft in het rapport van 14 juli 2022 aanvullend gesteld dat de gerapporteerde ervaren klachten niet op één lijn zijn te zetten met de door de psychiater beschreven objectiveerbare afwijkingen. Hoge lijdensdruk en psychische klachten als reactie op ervaren lichamelijke klachten en sociale stressoren leiden tot minder arbeidsbeperkingen en een meer activerend beleid dan psychische klachten door psychopathologie. De rechtbank vindt deze motivering voldoende. De door eiser aangehaalde uitspraak van de Raad leidt niet tot een ander oordeel. Het is de rechtbank niet gebleken dat de situatie van eiser (volledig) overeenkomt met de situatie van appellante in die zaak. Het enkele gegeven dat er eenzelfde diagnose is gesteld is daarvoor onvoldoende, omdat de medische beoordeling gaat om het specifieke, individuele geval van eiser en de beperkingen die voortvloeien uit zijn ziekte en/of gebreken. Verder heeft de verzekeringsarts B&B aangegeven dat de behandelmotivatie van eiser geen rol heeft gehad in het bepalen van de belastbaarheid. De rechtbank vindt deze toelichting voldoende. Ten aanzien van het postcommotioneel syndroom heeft de verzekeringsarts B&B toegelicht dat geen sprake is van anatomische schade en dat in de loop van de maanden verbetering te verwachten is ten aanzien van de symptomen. Bij een neurologische oorzaak zou er een neurologische follow-up zijn, maar hier is bij eiser geen aanleiding toe gezien. De aanhoudende klachten wijzen op onderhoudende factoren. Dit beeld wordt in het geval van eiser versterkt omdat hij andere spanningsgerelateerde klachten heeft, zoals hyperventilatie. De rechtbank begrijpt uit deze toelichting dat geen sprake is van objectiveerbare beperkingen als gevolg van het postcommotioneel syndroom en kan dit volgen. In de FML zijn overigens ook beperkingen aangenomen voor het persoonlijk en sociaal functioneren. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat onvoldoende rekening is gehouden met de psychische belastbaarheid van eiser.
16. Ook ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts B&B onvoldoende rekening heeft gehouden met de lichamelijke klachten. De verzekeringsarts B&B is uitgegaan van afwijkingen aan de nek en linkerschouder, hoofdpijn en de huidaandoening bij het hoofd en de nek. Met de aangenomen beperkingen is rekening gehouden met de beperkte belastbaarheid van de nek en rug. De huidaandoening leidt niet tot beperkingen, omdat de klachten goed reageren op de ingestelde behandeling. Veel klachten zijn gekleurd door de somatische symptoomstoornis, zonder dat er ernstige somatische afwijkingen zijn gevonden. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan deze motivering van de verzekeringsarts B&B. De aangehaalde informatie van het Haaglanden MC is niet toegespitst op het individuele geval van eiser. Dat eiser meer beperkingen ervaart dan aangenomen in de FML, kan voor de rechtbank niet leiden tot twijfel. De verzekeringsarts B&B heeft er terecht op gewezen dat het gaat om de mate waarin beperkingen objectief vastgesteld kunnen worden. De door eiser ervaren klachten kunnen hierin niet leidend zijn. Ten aanzien van de gebruikte medicatie heeft de verzekeringsarts B&B ook voldoende gemotiveerd waarom dit niet leidt tot aanvullende beperkingen, gelet op het gebruik ’s nachts, de lage dosering en het langdurige gebruik. De rechtbank overweegt ook hier dat de aangehaalde uitspraken van de Raad geen reden zijn tot twijfel, omdat het niet alleen gaat om het gebruik van een medicijn, maar (onder andere) ook om de dosering en de reactie daarop in het individuele geval.
17. Ten aanzien van de geclaimde urenbeperking heeft de verzekeringsarts B&B aanvullend toegelicht dat er PTSS-symptomen waren, maar dat deze niet ernstig zijn. De lichamelijke klachten stonden op de voorgrond. Slaapproblemen en een verstoord dag-nachtritme door sociale stressoren vormen geen grond voor een urenbeperking. Deze toelichting vindt de rechtbank voldoende.
18. Eiser heeft in beroep een rapport van Triage in het kader van zijn letselschadezaak ingebracht. In dit rapport gaat Triage uit van een postwhiplashsyndroom (in plaats van het postcommotioneel syndroom), chronische gewrichtspijn en vermoeidheid. Eiser stelt dat het UWV hiervoor te weinig beperkingen heeft aangenomen. De verzekeringsarts B&B heeft hierop gereageerd in het rapport van 1 november 2022. Hij heeft aangegeven dat het onderscheid tussen de diagnoses postcommotioneel syndroom en postwhiplashsyndroom van ondergeschikt belang is en dat vaststaat dat er geen objectiveerbare afwijkingen zijn gevonden als gevolg van het ongeval. Dit geldt ook voor de aanhoudende pijnklachten. De door de huisarts/medisch adviseur vermeldde beperkingen zijn op basis van de ervaren klachten vastgesteld. Gelet hierop kan de rechtbank de conclusie volgen dat deze informatie niet tot een wijziging van het standpunt van het UWV leidt.
19. Ten aanzien van de overige in beroep ingebrachte medische informatie concludeert de rechtbank dat deze informatie van ruim na de datum in geding - 25 oktober 2021 - is. De informatie betreft behandelingen en contact met behandelaren vanaf juni 2022 tot en met augustus 2023 en geeft (onder andere) een
mogelijkeoorzaak voor zijn lichamelijke klachten. Gelet op het voorgaande leidt deze informatie voor de rechtbank niet tot twijfel over de medische beoordeling van de situatie op 25 oktober 2021. De rechtbank vindt het daarbij van belang dat de verzekeringsarts B&B op basis van de al aanwezige medische informatie heeft aangegeven dat de lichamelijke klachten onvoldoende kunnen worden verklaard vanuit de aantoonbare lichamelijke afwijkingen.
20. Dat eiser meer klachten ervaart, kan voor de rechtbank niet leiden tot twijfel aan de medische beoordeling. In de verzekeringsgeneeskundige beoordeling kan niet uitsluitend worden afgegaan op hoe eiser zijn klachten zelf ervaart. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zijn niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiser ervaren impact van zijn klachten op het dagelijks leven, merkt de rechtbank op dat er geen medisch objectieve onderbouwing is voor verdergaande beperkingen op 25 oktober 2021.
21. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser op 25 oktober 2021 in staat moet worden geacht arbeid te verrichten als daarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen zijn vastgesteld in de FML van 8 september 2021.
22. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen, zoals eiser heeft verzocht.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
23. De arbeidsdeskundige B&B heeft op grond van de FML van 8 september 2021 bevestigd dat eiser niet geschikt is voor zijn eigen werk als taxichauffeur, omdat deze functie zijn belastbaarheid overschrijdt. De arbeidsdeskundige B&B heeft vervolgens de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies geschikt bevonden. Het gaat om de volgende drie functies (en twee reservefuncties):
- ( SBC-code 272043) Productiemedewerker textiel;
- ( SBC-code 271130) Samensteller kunststof- en rubberproducten;
- ( SBC-code 111160) Textielproductenmaker.
De reservefuncties zijn (SBC-code 267071) Assemblagemedewerker besturingskasten en panelen en (SBC-code 111010) Medewerker tuinbouw.
24. De arbeidsdeskundige B&B verwijst voor de geschiktheid van de functies naar de motivering in het rapport van de arbeidsdeskundige en het resultaat functiebeoordeling. De arbeidsdeskundige B&B heeft in haar rapport aanvullend gemotiveerd en gereageerd op de gronden in bezwaar. De arbeidsdeskundige B&B heeft de knelpunten beoordeeld en toegelicht waarom de functies geschikt zijn. Deze toelichtingen zijn voor de rechtbank begrijpelijk. De stelling van eiser dat hij de functies gezien zijn klachten en beperkingen niet kan verrichten is in feite gericht tegen de vastgestelde FML. De rechtbank overweegt dat de arbeidsdeskundige B&B heeft toegelicht waarom overschrijding van de norm bij het maken van hoofdbewegingen en actief zijn boven schouderhoogte toelaatbaar is. De rechtbank ziet geen reden om hieraan te twijfelen, aangezien er geen beperkingen zijn aangenomen op deze items in de FML. De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat er geen reden is om aan die vaststelling te twijfelen.
25. Verder ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat eiser niet voldoet aan het in de functies vereiste opleidingsniveau. De arbeidsdeskundige B&B heeft het opleidingsniveau gemotiveerd vastgesteld op niveau 2: volledig doorlopen basisonderwijs met enkele jaren voortgezet onderwijs of andere opleidingen op dit niveau. Dat eiser niet over het getuigschrift basisonderwijs beschikt, betekent niet dat hij niet aan dit niveau voldoet. Het is vaste rechtspraak van de Raad [4] dat het vereiste van een getuigschrift basisonderwijs niet wordt gezien als een strikte diploma-eis. Het is een opleidingsniveau-eis, waaraan eiser kan voldoen door een combinatie van zijn opleiding en werkervaring. De arbeidsdeskundige B&B heeft voldoende gemotiveerd waarom eiser gezien zijn gevolgde en behaalde opleidingen aan dit niveau voldoet.
26. De arbeidsdeskundige B&B heeft berekend dat eiser op 25 oktober 2021 met de middelste van de voor de schatting gebruikte functies 100% kan verdienen van het loon dat hij verdiende met zijn eigen werk, zodat hij voor 0% arbeidsongeschikt is.
Overschrijding redelijke termijn
27. Eiser heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
28. De rechtbank beoordeelt het verzoek aan de hand van het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016 [5] . Uitgangspunt is dat de behandeling binnen een redelijke termijn is geweest, als de uitspraak binnen twee jaar na de ontvangst van het bezwaarschrift is gedaan. Het bezwaarschrift van eiser is op 26 oktober 2021 door het UWV ontvangen. Met de uitspraak van de rechtbank van heden is de termijn van twee jaar nog niet verlopen. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Conclusie en gevolgen

29. Het UWV heeft terecht geweigerd om eiser per 25 oktober 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
30. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 5 oktober 2023 door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.A.J. van Egmond, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Raad van 23 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1491).
2.Uitspraak van de Raad van 2 december 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:3048).
3.Uitspraak van de Raad van 23 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1491).
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 11 september 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:2144).