ECLI:NL:RBDHA:2023:14954

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.16216
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Afghaanse eiser beoordeeld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris heeft dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Frankrijk als verantwoordelijk land is aangewezen voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 18 september 2023 behandeld, waarbij de eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren, evenals een tolk.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van de eiser. De rechtbank wijst erop dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft omtrent asielaanvragen, en dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat er in zijn geval sprake is van een reëel risico op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) of artikel 4 van het EU-Handvest. De rechtbank oordeelt dat de algemene verwijzingen naar het AIDA-rapport onvoldoende zijn om aan te tonen dat de situatie in Frankrijk zodanig is dat de overdracht aan Frankrijk niet kan plaatsvinden.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris om de aanvraag niet in behandeling te nemen in stand blijft. De eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. Deze uitspraak is gedaan door rechter D.M. Schuiling en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16216

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Afghaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. G.J. van der Graaf),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 1 juni 2023 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1
De rechtbank heeft het beroep op 18 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris. Tevens is een tolk verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
5. Namens eiser is in beroep het volgende aangevoerd. Eiser stelt dat hij uit het AIDA-rapport (update 2022) kan afleiden dat het risico zeer groot is dat hij geen opvang zal krijgen in Frankrijk, het bestreden besluit is daarom niet deugdelijk gemotiveerd. Verder leidt eiser uit het AIDA-rapport af dat zeer sterk moet worden betwijfeld of toegang is tot gratis rechtsbijstand. Eiser stelt verder dat de staatssecretaris ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De staatssecretaris heeft hetgeen hij heeft aangevoerd omtrent zijn langdurige detentie, zijn psychische klachten, zijn behoefte aan steun van zijn broer en het risico dat hij geen opvang zal krijgen niet in samenhang beoordeeld in het kader van toetsing aan artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft ten onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem van 10 mei 2023, NL23.9970 en naar Rechtbank Den Haag, zittingsplaats ‘s-Gravenhage van 12 april 2022, NL22.2821 de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 16 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2455.
6. De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt is dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid ten opzichte van Frankrijk mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit volgt ook uit de uitspraken van de Afdeling van 16 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1256), 9 maart 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:715) en 2 augustus 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2940). Het is aan eiser om te onderbouwen dat dit anders is en met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [2] en artikel 4 van EU-Handvest [3] omdat de Franse autoriteiten hun internationale verplichtingen niet nakomen, bijvoorbeeld door tekortkomingen bij de asielprocedure, de opvang of de medische zorg. Daarvan is pas sprake als die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken; zie het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:2018).
7. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat in zijn geval niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De algemene verwijzingen naar het AIDA-rapport zijn hiervoor onvoldoende. Daarbij komt dat hieruit geen ander beeld blijkt van de opvang van asielzoekers in Frankrijk dan naar voren komt uit de informatie die reeds door de Afdeling is beoordeeld bij de hiervoor genoemde uitspraken. De Afdeling heeft in deze uitspraken geoordeeld dat ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Het meest recente AIDA-rapport is bij de uitspraak van 2 augustus 2023 betrokken. De Franse autoriteiten hebben bovendien middels het claimakkoord gegarandeerd het verzoek om internationale bescherming van eiser in behandeling te nemen. Hierbij is van belang dat de verdragen en Europese richtlijnen ook gelden ten aanzien van de asielprocedure in Frankrijk. Als eiser in Frankrijk wordt geconfronteerd met tekortkomingen bij de behandeling van zijn asielaanvraag, in de opvangvoorzieningen, of anderszins, ligt het op zijn weg hierover bij de Franse autoriteiten te klagen. Niet is gebleken dat klagen bij de Franse autoriteiten niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is. Voorts is niet onderbouwd dat de wijze waarop rechtsbijstand in Frankrijk is geregeld in strijd is met de bepalingen over (kosteloze) rechtsbijstand uit Richtlijn 2013/32/EU.
8. Ten slotte overweegt de rechtbank dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom geen gebruik wordt gemaakt van de discretionaire bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening. De grond dat de staatsecretaris in het onderhavige geval tot toewijzing van het beroep zou moeten komen als alle factoren in onderlinge samenhang worden beoordeeld slaagt niet. De staatssecretaris kan in individuele gevallen gebruik maken van de bevoegdheid van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Volgens het beleid, neergelegd in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire, maakt de staatssecretaris terughoudend gebruik van deze bevoegdheid. Er is, ook als de door eiser aangehaalde omstandigheden in onderlinge samenhang worden bezien, geen sprake van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van eiser voor de behandeling van zijn asielverzoek van onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank overweegt daartoe dat eiser zijn gestelde psychische klachten niet met stukken heeft onderbouwd. Ook eisers stelling dat hij een broer in Nederland heeft is thans niet onderbouwd. Bovendien maakt het enkele feit dat er familie in Nederland aanwezig is, niet dat toepassing moet worden gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van I. Wolthuis, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie