ECLI:NL:RBDHA:2023:1495

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
SGR 21/1062
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om handhaving tegen keerwandconstructie na verlening omgevingsvergunning

In de uitspraak van 7 februari 2023 heeft de Rechtbank Den Haag geoordeeld over een verzoek om handhaving tegen een keerwandconstructie. Eiser had in 2020 een verzoek ingediend om handhaving op het perceel, maar verweerder had dit verzoek afgewezen omdat er inmiddels een omgevingsvergunning was verleend voor de keerwand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overtreding niet meer bestond ten tijde van het primaire besluit, waardoor handhaving niet aan de orde was. Eiser voerde aan dat de keerwand, de schutting en de opsluitbanden samen één bouwwerk vormden en dat er strijd was met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde echter dat de keerwand op dat moment niet zonder de vereiste vergunning was gebouwd en dat verweerder terecht had besloten niet handhavend op te treden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees op het procesbelang van eiser, dat niet vervallen was, omdat de omgevingsvergunning nog niet onaantastbaar was. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/1062 BESLU

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Westland, verweerder

gemachtigden: mr. B. Wagner en H. Kartal.
Als derde-partij neemt aan het geding deel
[derde-partij 1] en [derde-partij 2], uit [woonplaats], vergunninghouders
gemachtigde: mr. B.J.P.M. Zwinkels.

Procesverloop

In het besluit van 16 september 2020 (primair besluit) heeft verweerder eisers verzoek van 29 april 2020 om handhaving op het perceel [adres] [nummer], te [plaats] (het perceel) afgewezen.
In het besluit van 18 januari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Vergunninghouders hebben op het beroep gereageerd.
Gelet op de samenhang tussen dit beroep en de beroepen met zaaknummers SGR 21/901, SGR 21/1295 en SGR 21/5593 heeft de rechtbank aanleiding gezien toepassing te geven aan artikel 8:14 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en de beroepen gevoegd te behandelen.
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2023 op zitting behandeld. Op deze zitting heeft de rechtbank ook de gevoegde beroepen met zaaknummer SGR 21/901, SGR 21/1295 en SGR 21/5593 behandeld. Verschenen zijn: eiser, bijgestaan door zijn dochter, de gemachtigden van verweerder, vergunninghouders en [A], als waarnemer van de gemachtigde van vergunninghouders.
Na de behandeling ter zitting heeft de rechtbank het beroep met zaaknummer SGR 21/1062 gesplitst van de beroepen met zaaknummers SGR 21/901, SGR 21/1295 en SGR 21/5593.

Overwegingen

1.1.
In het besluit van 23 oktober 2018 heeft verweerder vergunninghouders omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een keerwandconstructie (hierna: keerwand) op het perceel. Dit besluit is onherroepelijk.
1.2.
De formatie van de in mei 2019 gerealiseerde keerwand is gewijzigd ten opzichte van hetgeen in 2018 is vergund. Verder hebben vergunninghouders aan de voet van de keerwand opsluitbanden geplaatst en hebben zij op de tegen de keerwand gestorte grond een schutting van palen en gaaspanelen gebouwd (hierna: de schutting).
1.3.
Op 29 april 2020 heeft eiser verweerder verzocht om handhaving tegen de gewijzigde formatie van de keerwand. Na een controle op 30 april 2020 heeft verweerder vergunninghouders in de gelegenheid gesteld een nieuwe omgevingsvergunning aan te vragen ter legalisering van de wijzigingen in de formatie van de keerwand. Op 20 juli 2020 hebben vergunninghouders een aanvraag ingediend ter wijziging van de vergunning van 23 oktober 2018. Meer specifiek is vergunning gevraagd voor het plaatsen van een keerwand en een trap op het perceel (het bouwplan). De aanvraag heeft betrekking op de activiteit het bouwen van een bouwwerk.
1.4.
In het besluit van 11 september 2020, zoals gewijzigd bij besluit van 11 november 2020, heeft verweerder vergunninghouders omgevingsvergunning verleend voor het bouwplan.
1.5.
Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In zijn aanvullend bezwaarschrift van 14 oktober 2020 betoogt eiser dat verweerder ook handhavend moet optreden tegen de schutting.
2. Verweerder heeft het primaire besluit in het bestreden besluit gehandhaafd. Onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften Westland overweegt verweerder, kort gezegd, dat ten tijde van het primaire besluit omgevingsvergunning was verleend voor de keerwand, zodat er niet langer een grond was om handhavend op te treden.
3. Eiser voert in beroep kort gezegd aan dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. De rapportages van de bouwinspecteur zijn onvolledig. Verder vormen de keerwand, de schutting en de opsluitbanden volgens eiser één bouwwerk. Ook als de schutting los wordt gezien, is dit aan te merken als een bouwwerk. Volgens eiser zijn de bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. Deze bouwwerken kunnen niet vergunningsvrij worden gebouwd en deze zijn met de verleende omgevingsvergunning niet gelegaliseerd. Van concreet zicht op legalisatie is volgens eiser evenmin sprake.
4. De rechtbank overweegt als volgt
Procesbelang
5. Ter zitting hebben vergunninghouders betoogd dat eiser geen procesbelang heeft bij zijn beroep. Volgens hen is met het verlenen van de omgevingsvergunning op 11 september 2020 geen illegale situatie meer waartegen handhavend kan worden opgetreden. Een eventuele vernietiging van de omgevingsvergunning heeft niet tot gevolg dat de last herleeft en alsnog een andere beoordeling had moeten plaatsvinden.
Eiser kan met de procedure niet (meer) bereiken wat hij wil bereiken, aldus vergunninghouders. Zij wijzen daarbij op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 17 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:326.
5.1.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, gaat de bestuursrechter alleen over tot inhoudelijke beoordeling van een bij hem ingediend beroep tegen een besluit van een bestuursorgaan als de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft. Eiser wil met het beroep tegen het bestreden besluit bereiken dat dit besluit wordt vernietigd en verweerder alsnog handhavend optreedt op het perceel van vergunninghouders. Hetgeen hij wenst had niet langer kunnen worden bereikt als de verleende omgevingsvergunning in rechte onaantastbaar was geworden. In dat geval was verweerder namelijk niet langer bevoegd om handhavend op te treden. [1] In het voorliggende geval is van een rechtens onaantastbare omgevingsvergunning echter (nog) geen sprake. Het procesbelang van eiser is daarom niet vervallen.
5.2.
De verwijzing van vergunninghouders naar de uitspraak van de Afdeling van 17 februari 2021 leidt niet tot een ander oordeel. In die zaak ging het om de situatie waarbij eerst een last onder dwangsom is opgelegd, waartegen de overtreder opkwam, en de overtreding door het later alsnog verlenen van omgevingsvergunning was beëindigd, zodat geen dwangsommen meer zouden worden verbeurd. Van een vergelijkbaar geval met de voorliggende zaak is geen sprake.
Inhoudelijke beoordeling
6.
6.1.
De rechtbank overweegt allereerst dat zij hetgeen eiser in dit beroep over de schutting en de opsluitbanden naar voren heeft gebracht, buiten beschouwing laat. Daartoe is van belang dat eisers verzoek om handhavend optreden van 29 april 2020 alleen betrekking had op de keerwanden. Pas in zijn aanvullend bezwaarschrift van 14 oktober 2020 heeft eiser bepleit dat verweerder tegen de schutting handhavend moet optreden. Verder is van belang dat de keerwand, de schutting en de opsluitbanden niet één bouwwerk vormen. Niet is gebleken dat deze op enigerlei wijze constructief of functioneel met elkaar zijn verbonden. Tot slot is van belang dat verweerder het aanvullend bezwaarschrift van eiser van 14 oktober 2020 ook heeft aangemerkt als een nieuw verzoek om handhaving, waarop verweerder besluiten heeft genomen welke aan de rechtbank ter beoordeling voorlagen in het beroep met zaaknummer SGR 21/5593. Verweerder mocht zich in het primaire besluit en het bestreden besluit dan ook beperken tot de vraag of terecht is besloten niet handhavend op te treden tegen de keerwanden.
6.2.
Het betoog van eiser dat de keerwand volgens hem zonder de vereiste omgevingsvergunning is gebouwd, is gelijk aan zijn betoog dat de omgevingsvergunning van 11 september 2020, zoals gewijzigd op 11 november 2020, volgens hem wegens strijd met het bestemmingsplan had moeten worden geweigerd. In het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 24 januari 2023 in het beroep met zaaknummer SGR 21/901 heeft de rechtbank uitdrukkelijk en gemotiveerd geoordeeld dat deze gronden van eiser niet slagen. De rechtbank sluit in dit beroep aan bij hetgeen zij in haar uitspraak van 24 januari 2023 heeft overwogen en maakt deze in dit beroep tot de hare.
6.3.
Dit betekent in dit geval dat niet is gebleken van strijd met het bestemmingsplan waarvoor geen omgevingsvergunning is verleend en verweerder hierin terecht grond heeft gezien om niet tot handhaving over te gaan.
6.4.
In de uitspraak van 24 januari 2023 heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder terecht omgevingsvergunning heeft verleend voor de bouw van de keerwand. Vergunninghouders hielden de keerwand ten tijde van het primaire besluit dus niet langer zonder de daartoe vereiste omgevingsvergunning in stand. Een overtreding deed zich dus niet meer voor, zodat verweerder niet langer bevoegd was te handhaven. [2] Verweerder heeft eisers verzoek om handhaving tegen de keerwand reeds hierom terecht afgewezen.
7. Het betoog van eiser slaagt niet. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, behoeft het overige dat eiser naar voren heeft gebracht geen nadere bespreking.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Verweerder heeft eisers verzoek om handhaving tegen de keerwand terecht afgewezen.
9. Geen aanleiding bestaat voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP8783. Vergelijk ook de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 augustus 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:3640.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 25 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1314.