ECLI:NL:RBDHA:2023:14669

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2023
Publicatiedatum
29 september 2023
Zaaknummer
NL23.2577
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Venezolaanse ondernemer en zijn minderjarige kinderen, beoordeling van risico's bij terugkeer naar Venezuela

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser, een Venezolaanse ondernemer, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag behandeld. Eiser heeft samen met zijn minderjarige kinderen asiel aangevraagd op 21 november 2021, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 24 januari 2023 afgewezen als ongegrond. Eiser stelt dat hij en zijn kinderen bij terugkeer naar Venezuela een reëel risico lopen op ernstige schade, onder andere door de colectivos, een gewapende groep die de oppositie in Venezuela onderdrukt. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er in Venezuela geen situatie is die valt onder artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn, en dat de staatssecretaris de medische situatie van de dochter van eiser niet hoefde te betrekken bij de beoordeling van het asielrelaas. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris voldoende onderzoek heeft gedaan naar de situatie in Venezuela en dat de afwijzing van de aanvraag op zorgvuldige gronden is gebaseerd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van individuele beoordeling van asielaanvragen en de rol van medische omstandigheden in asielprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.2577

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [nummer] , eiser

mede namens zijn minderjarige kinderen,
[kind 1], V-nummer [nummer 1] en
[kind 2], V-nummer [nummer 2]
allen van Venezolaanse/Syrische nationaliteit,
(gemachtigde: mr. J.G. Brands),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: drs. J.D. Albarda).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag, die mede namens zijn minderjarige kinderen is ingediend, van 21 november 2021. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 24 januari 2023 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond [1] . Daarnaast heeft de staatssecretaris eiser geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 verleend. Wel heeft de staatssecretaris aan eiser voorlopig uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Op 6 februari 2023 heeft eiser de gronden van het beroep, voorzien van producties, ingediend. Bij brief van
28 februari 2023 heeft eiser medische informatie over zijn dochter [naam dochter] ingezonden. Het gaat om een schrijven van 20 februari 2023 van dr. D. Schotte, kinderarts.
1.2.
Met besluit van 14 april 2023 heeft de staatssecretaris naar aanleiding van het BMA-advies van 6 april 2023 aan de dochter van eiser, [dochter eiser] , uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000 van 3 februari 2023 tot 3 februari 2024.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 10 augustus 2023 zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser bijgestaan door een tolk, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser terecht heeft afgewezen als ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en de staatssecretaris zijn aanvraag terecht heeft afgewezen als ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser heeft de Syrische en Venezolaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1977. Zijn minderjarige kinderen zijn geboren op respectievelijk [geboortedata kinderen] . Eiser stelt dat hij een aantal incidenten heeft meegemaakt met de colectivos in Venezuela, omdat hij bij de verkiezingen in 2017 op de oppositiepartij heeft gestemd. De colectivos zijn meerdere keren in de zaak van eiser geweest en een keer bij hem thuis, waarbij zij zijn huis hebben geplunderd. Eiser vreest voor de colectivos en voor de veiligheid van zijn kinderen, vooral vanwege de medische toestand van zijn dochter.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen: 1) Identiteit, nationaliteit en herkomst, 2) Incidenten met de colectivos in Venezuela en 3) Militaire dienstplicht in Syrië.
5.1.
De staatssecretaris stelt zich hierover op het standpunt dat de identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig zijn. De verklaringen van eiser over de problemen die hij heeft ondervonden van de colectivos omdat hij bij de verkiezingen op de oppositiepartij heeft gestemd, vindt de staatssecretaris niet geloofwaardig. Uit de door eiser aangehaalde rapporten blijkt dat de veiligheids- en humanitaire situatie in Venezuela weliswaar zorgelijk is, maar niet gebleken is dat er sprake is van een zodanige mate van geweld dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar Venezuela aldaar enkel door zijn aanwezigheid een reëel risico loopt het slachtoffer te worden van dat geweld. Het algemeen ambtsbericht over Venezuela van juni 2020 (het ambtsbericht) leidt er niet toe dat er sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn [2] . Ook de in het ambtsbericht en informatie van het UNHCR beschreven humanitaire situatie in Venezuela, leidt volgens de staatssecretaris niet tot een schending van artikel 3 van het EVRM als eiser daarheen zou moeten terugkeren. [3] De staatssecretaris heeft daarom de asielaanvraag afgewezen als ongegrond.
De veiligheids- en humanitaire situatie in Venezuela
6. Eiser voert aan de staatssecretaris ten onrechte heeft gesteld dat in Venezuela geen sprake is van een situatie die valt onder artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. Hij stelt hiertoe dat in Venezuela, mede door het willekeurig (seksueel) geweld door militaire eenheden en door colectivos, sprake is van een zeer zorgwekkende schrijnende veiligheids- en humanitaire situatie die alle Venezolanen treft. Eiser verwijst daarbij naar de informatiebrieven [4] van Vluchtelingenwerk Nederland.
6.1.
De rechtbank is, anders dan eiser, van oordeel dat de staatssecretaris zich in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd en niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat uit de door eiser aangehaalde rapporten blijkt dat de veiligheids- en humanitaire situatie in Venezuela weliswaar zorgelijk is, maar dat geen sprake is van een zodanige mate van geweld dat een burger in Venezuela alleen al door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 22 maart 2023 [5] , waarin zij tot hetzelfde oordeel komt. In die uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat uit de algemene bronnen niet volgt dat in Venezuela sprake is van de uitzonderlijke situatie dat de mate van willekeurig geweld in een gewapend conflict zo hoog is dat een burger die terugkeert alleen al door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op ernstige schade. Hoewel uit de door eiser in beroep overgelegde informatie van Vluchtelingenwerk volgt dat de veiligheids- en humanitaire situatie in Venezuela (nog steeds) zorgelijk is, geeft die informatie geen reden hierover anders te oordelen dan de Afdeling in genoemde uitspraak heeft gedaan. Daarvoor acht de rechtbank van belang dat die informatie geen wezenlijk ander beeld geeft van de veiligheids- en humanitaire situatie in Venezuela dan de informatie van Vluchtelingenwerk die al door de Afdeling is beoordeeld en als bijlage 2 bij haar uitspraak is gevoegd. De beroepsgrond kan niet slagen.
Carnet de la Patria
6.2.
Eiser voert onder verwijzing naar de informatiebrief [6] over de Carnet de la Patria (vaderlandskaart) aan dat daaruit naar voren komt dat burgers die niet in het bezit zijn van een vaderlandskaart worden verondersteld anti-overheid te zijn en extra in de gaten worden gehouden en mogelijk slachtoffer worden van vervolging. Ook volgt daaruit dat terreur van de overheid en criminele bendes niet alleen via willekeurig en buitensporig geweld wordt uitgeoefend, maar dat er via de vaderlandskaart sprake is van een zeer vergaande mate van overheidscontrole op het persoonlijk leven van de burgers. Op de zitting heeft eiser gesteld dat de staatssecretaris in het bestreden besluit er ten onrechte vanuit is gegaan dat hij een vaderlandskaart heeft aangevraagd.
6.3.
Eiser merkt terecht op dat de staatssecretaris in het bestreden besluit er ten onrechte vanuit is gegaan dat hij een vaderlandskaart heeft aangevraagd. Dat maakt echter niet dat het bestreden besluit om die reden vanwege een motiveringsgebrek dient te worden vernietigd. Daarvoor acht de rechtbank van belang dat de staatssecretaris op de zitting heeft gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 22 maart 2023 [7] . In die uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat geen informatie bekend is waaruit blijkt dat de autoriteiten of andere groeperingen personen die geen vaderlandskaart bezitten, actief vervolgen. Daarnaast is er geen informatie waaruit blijkt dat personen op straat gecontroleerd worden op het wel of niet bezitten van een vaderlandskaart of dat personen direct gedwongen worden om de kaart aan te vragen. Daarbij heeft de Afdeling van belang geacht dat uit openbare informatie niet blijkt dat het verplicht is om een vaderlandskaart te bezitten. De stelling van eiser dat burgers die niet in het bezit zijn van een vaderlandskaart ernstig worden gediscrimineerd doordat zij geen toegang hebben tot sociale- en medische voorzieningen, leidt niet tot een ander oordeel. Hoewel uit de door eiser aangehaalde informatiebrief blijkt dat er via de vaderlandskaart een zekere mate van overheidscontrole plaatsvindt en dat de vaderlandskaart wordt gevraagd om toegang te krijgen tot bepaalde sociale- en medische voorzieningen, is dit onvoldoende om aan te nemen dat juist eiser bij terugkeer naar Venezuela een reëel risico zal lopen op ernstige schade. Daarbij betrekt de rechtbank dat de staatssecretaris op de zitting heeft aangegeven dat eiser door het aanvragen van een vaderlandskaart voordelen kan krijgen. Hij heeft er daarbij terecht op gewezen dat eiser heeft verklaard dat hij geen politieke overtuiging heeft [8] en geen sympathisant is van de regering. De beroepsgrond kan niet slagen.
Het risicogroepenbeleid van de staatssecretaris
7. Eiser voert aan dat wat hem als kleine ondernemer is overkomen past in wat
algemeen bekend is over de situatie in Venezuela en die van ondernemers in het bijzonder.
Hij wijst daarbij op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 11 mei 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:12105). Uit die uitspraak volgt volgens eiser onder verwijzing naar informatie van de UNHCR [9] dat door de Venezolaanse overheid ondernemers (mogelijk) als risicogroep behoren te worden aangeduid. Volgens eiser dienen ondernemers als risicogroep te worden aangemerkt.
7.1.
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Volgens paragraaf C2/3.2 van de Vc [10] 2000 kan de staatssecretaris een groep als risicogroep aanwijzen als blijkt dat vervolging van vreemdelingen die tot die groep behoren, voorkomt. Vreemdelingen die tot een aangewezen risicogroep behoren, kunnen met geringe indicaties aannemelijk maken dat de problemen die verband houden met een van de vervolgingsgronden, een gegronde vrees voor vervolging opleveren. Met WBV 2020/19 [11] heeft de staatssecretaris een aantal groepen als risicogroep voor Venezuela aangewezen. In het landenbeleid voor Venezuela [12] heeft de staatssecretaris ondernemers niet als risicogroep aangewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris daar ten onrechte van heeft afgezien. In de verwijzing van eiser naar de door hem onder 7 aangehaalde uitspraak, waaruit volgt dat gelet op informatie van de UNHCR door de Venezolaanse overheid ondernemers (mogelijk) als risicogroep behoren te worden aangeduid, heeft de staatssecretaris geen aanleiding hoeven zien voor een ander standpunt. Daartoe overweegt de rechtbank dat de staatssecretaris in het bestreden besluit erop heeft gewezen dat tijdens het opstellen van het landenbeleid over Venezuela op 5 september 2020 rekening is gehouden met de stelling van de UNHCR [13] en dit niet heeft geleid tot het toevoegen van ondernemers als risicogroep. Dat in de toekomst ondernemers mogelijk als risicogroep zullen worden aangemerkt, is een onzekere toekomstige gebeurtenis waarop niet vooruit kan worden gelopen. Verder heeft de staatssecretaris bij het bestreden besluit mogen betrekken dat eiser heeft verklaard dat hij zijn onderneming (zaak) in 2019 heeft verkocht, en dus al geruime tijd geen ondernemer meer is. [14] De beroepsgrond kan niet slagen.
De geloofwaardigheid van het asielrelaas
8. Eiser voert aan dat de staatssecretaris de door hem ondervonden persoonlijke problemen met de colectivos in Venezuela ten onrechte en op ondeugdelijke gronden ongeloofwaardig heeft gevonden. Hij stelt hiertoe dat wat hem is overkomen in zijn onderneming en bij hem thuis past in wat algemeen bekend is over het optreden van de colectivos en overheidsdiensten. Het is volgens eiser niet onaannemelijk dat de overval op zijn woning door de colectivos te maken had met zijn (toegedichte) politieke overtuiging.
8.1.
De rechtbank is, anders dan eiser, van oordeel dat de staatssecretaris de verklaringen van eiser over de incidenten die hij heeft meegemaakt met de colectivos in Venezuela omdat hij bij de verkiezingen op de oppositiepartij heeft gestemd niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft gevonden. Daarbij heeft de staatssecretaris kunnen stellen dat eiser de aanleiding van de incidenten niet heeft weten te duiden en dat niet aannemelijk is dat de colectivos pas twee jaar na de verkiezingen eiser zouden lastigvallen. Ook heeft de staatssecretaris in dat verband kunnen stellen dat niet valt in te zien waarom eiser twee jaar later nog interessant zou zijn voor de colectivos enkel omdat hij in het verleden een kleine ondernemer was. Daarbij heeft de staatssecretaris verder van belang mogen vinden dat eiser heeft verklaard dat hij in 2019 zijn onderneming heeft verkocht. [15] De staatssecretaris heeft verder kunnen stellen dat de verklaring van eiser dat zijn broer actief betrokken was bij de oppositie niet maakt dat hijzelf daarom in de negatieve aandacht van de autoriteiten zou staan. In de enkele stelling van eiser dat de overval op zijn woning door de colectivos te maken heeft gehad met zijn (toegedichte) politieke overtuiging, heeft de staatssecretaris geen aanleiding hoeven zien voor een ander standpunt. Bovendien heeft eiser deze stelling verder niet toegelicht. De stelling dat wat eiser is overkomen past in wat in het algemeen bekend is over het optreden van de colectivos, heeft de staatssecretaris onvoldoende kunnen vinden. Dat geldt ook voor de stelling dat eiser uitgebreid en gedetailleerd heeft verklaard over wat hem is overkomen in Venezuela. Deze enkele stelling maakt niet dat de staatssecretaris het relaas van eiser geloofwaardig had moeten vinden. Anders dan eiser meent, heeft de staatssecretaris in het bestreden besluit voldoende deugdelijk gemotiveerd waarom hij de verklaringen van eiser over de incidenten met de colectivos in Venezuela niet geloofwaardig heeft gevonden. De beroepsgrond kan niet slagen.
8.2.
Eiser stelt op de zitting dat hij bij terugkeer naar Venezuela vreest voor represailles van de zijde van de autoriteiten dan wel de colectivos omdat zijn broer politiek actief is geweest. De rechtbank volgt eiser hierin niet. De staatssecretaris heeft op de zitting terecht gesteld dat eiser tijdens het nader gehoor niet of nauwelijks heeft verklaard over het politiek actief zijn van zijn broer en dat in het voornemen de positie van eisers broer niet is genoemd als relevant element, waar eiser vervolgens niet tegen opgekomen is. Nog los daarvan overweegt de rechtbank dat eiser op de zitting heeft gezegd dat hij geen bewijstukken heeft voor zijn stelling dat hij bij terugkeer naar Venezuela problemen zal krijgen. Dat eiser denkt dat het lastigvallen door de colectivos te maken heeft met de politieke activiteiten van zijn broer, is daarvoor onvoldoende. Eiser heeft zijn stelling niet nader geconcretiseerd.
Beoordeling medische situatie in de asielprocedure
9. Eiser voert aan dat de staatssecretaris de medische situatie van zijn dochter had moeten betrekken bij de beoordeling of bij terugkeer naar Venezuela sprake zal zijn van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM. Hij stelt hiertoe dat zijn dochter ernstig gehandicapt is en dagelijks behandeling en 24 uur per dag zorg nodig heeft. Uit de informatiebrief over de gezondheidszorg in Venezuela [16] blijkt dat de zorg voor mensen met een handicap ernstig tekort schiet en dat er geen recht op medische voorzieningen bestaat wanneer niet over een vaderlandskaart wordt beschikt. Volgens eiser heeft de staatssecretaris ten onrechte het nadere medisch onderzoek niet in het kader van beoordeling van dit risico gekoppeld aan toepassing van artikel 64 van de Vw 2000.
9.1.
De rechtbank is, anders dan eiser, van oordeel dat de staatssecretaris de medische situatie van de dochter van eiser niet hoefde te betrekken bij de beoordeling of bij terugkeer naar Venezuela sprake zal zijn van een reëel risico op ernstige schade en dreigende schending van artikel 3 van het EVRM. Uit vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie [17] en van de Afdeling [18] , volgt dat medische omstandigheden niet tot verlening van een asielvergunning kunnen leiden. Verder volgt hieruit dat in een asielprocedure bij een beroep op medische omstandigheden ook niet ambtshalve wordt beoordeeld of een ernstig zieke vreemdeling bij uitzetting een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling, maar alleen of die vreemdeling in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit die laatste beoordeling bij eiser ook verricht, overeenkomstig artikel 6.1e, eerste lid, van het Vb [19] 2000. Dit heeft ertoe geleid dat aan eiser voorlopig uitstel van vertrek is verleend in afwachting van de beslissing op de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000. De beroepsgrond kan niet slagen.
9.2.
Bij het voorgaande overweegt de rechtbank dat de staatssecretaris naar aanleiding van de adviesnota van BMA van 6 april 2023 met het besluit van 11 april 2023 aan de dochter van eiser uitstel van vertrek heeft verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000 voor de periode van 3 februari 2023 tot en met 3 februari 2024. In het BMA-advies staat dat bij uitblijven van de medische behandeling een medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht, dat de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst onbekend is en dat sinds april 2019 geen betrouwbare informatie te verkrijgen is over behandeling en medicatie in Venezuela. Hierdoor is volgens het BMA sprake van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM om medische redenen op grond van paragraaf A3/7.1.3 van de Vc 2000. De rechtbank acht bij het voorgaande van belang dat uit de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2023 [20] volgt dat het verlenen van uitstel van vertrek bedoeld is om schending van artikel 3 van het EVRM te voorkomen. Met het verlenen van uitstel aan de dochter van eiser wordt daaraan voldaan.
De afdoening van de asielaanvraag in de algemene asielprocedure
10. Eiser voert aan dat de staatssecretaris ten onrechte zijn aanvraag heeft afgedaan in de algemene asielprocedure. Daartoe stelt hij dat het bestreden besluit berust op onvoldoende en onzorgvuldig onderzoek en ook berust op ontoereikende, veel verouderde, informatie over de algemene humanitaire situatie in Venezuela.
10.1.
De rechtbank is, anders dan eiser stelt, van oordeel dat de staatssecretaris de aanvraag terecht heeft afgedaan in de algemene procedure. De staatssecretaris heeft aan de hand van het asielrelaas en de verklaringen van eiseres een individuele beoordeling gemaakt en daarbij de beschikbare landeninformatie over de veiligheids- en humanitaire situatie in Venezuela betrokken. Ook heeft de staatssecretaris de door eiser in de zienswijze aangehaalde rapporten van EASO, HRC en UNHCR over de algemene situatie in Venezuela bij de beoordeling betrokken. Daarmee berust het bestreden besluit van de staatssecretaris op voldoende en zorgvuldig onderzoek en, anders dan eiser stelt, niet op verouderde informatie over de situatie in Venezuela. De beroepsgrond kan niet slagen.

Conclusie en gevolgen

11. Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat sprake is van een gebrekkig bestreden besluit. Het beroep is daarom ongegrond. Dit betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag als ongegrond in stand blijft. Ook blijft het bestreden besluit in stand voor zover de staatssecretaris daarbij geen verblijfsvergunning regulier aan eiser heeft verleend. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Richtlijn 2011/95/EU.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Informatie over de algemene veiligheids- en mensenrechtensituatie in Venezuela, de terugkeer naar Venezuela, de Carnet de la Patria, de colectivos in Venezuela en de gezondheidszorg in Venezuela van januari/februari 2023.
5.ECLI:NL:RVS:2023:1054, onder 2 tot en met 3.3.
6.Informatiebrief van 1 februari 2023.
7.ECLI:NL:RVS:2023:1055, onder 3.1 tot en met 3.3.
8.Pagina 9 van het rapport van nader gehoor
9.Guidance note on international protection consideration for Venezuelans, UNHCR, mei 2019.
10.Vreemdelingencirculaire.
11.Staatscourant 2020, 47808.
12.Paragraaf C7/36.3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
13.In de Guidance Note on International Protection Considerations for Venezuelans van mei 2019.
14.Pagina 10 van het rapport van nader gehoor, pagina 10.
15.Pagina 11 van het rapport aanmeldgehoor en pagina 10 van het rapport van nader gehoor.
16.Informatiebrief van 1 februari 2023.
17.Arrest van 18 december 2014, inzake M'Bodj, ECLI:EU:C:2014:2452; punten 31-46
18.Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 24 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2815, van 8 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2397, en van 7 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:13.
19.Vreemdelingenbesluit.