Overwegingen
1. Eisers zijn op 12 december 2019 Nederland ingereisd en hebben op dezelfde dag een asielaanvraag ingediend. Zij hebben aan hun asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij niet kunnen terugkeren naar het land van herkomst, omdat zij vrezen voor de Guardia Nacional, specifiek naar aanleiding van drie incidenten. Op 26 mei 2016 heeft eiseres deelgenomen aan een protestactie tegen de regering. Eiseres stapte in een bus om de chaos te ontsnappen, maar de bus werd tegengehouden door de Guardia Nacional en iedereen moest uit de bus
stappen. Mensen werden uitgescholden, mishandeld en bedreigd te worden meegenomen door de Guardia Nacional. Eiseres heeft aan dit incident weten te ontkomen, omdat er niet genoeg transport was om alle mensen mee te nemen. Het tweede incident vond plaats op 7 februari 2018, waarbij twee personen van de gemeente naar aanleiding van een aangifte eisers beval om hun winkel te sluiten. Twee leden van de Guardia Nacional droegen eisers op om in een voertuig te stappen, maar zij weigerden dit. De chauffeur van het voertuig stapte uit en richtte zijn pistool op eiser. Door bemiddeling van een andere politiechef, wisten eisers hieraan te ontkomen. Vervolgens moest eiser zich bij de commandant van de Guardia Nacional melden en werd aan eisers opgelegd om vijf procent van hun winst af te dragen. De afpersing duurde ongeveer een jaar, waarbij goederen zonder betaling werden meegenomen. Het derde incident vond plaats in februari 2019 toen eiser werd bedreigd door leden van de Guardia Nacional, omdat eisers niet aan hun betalingsverplichting hadden voldaan. Volgens de Guardia Nacional moesten eisers zich aan de opdracht houden en samenwerken met de Guardia Nacional, anders zouden zij worden gezien als verraders van het vaderland. In augustus 2019 voelden eisers zich genoodzaakt de winkel te sluiten en hebben zij 25% van hun aandelen verkocht.
2. Het asielrelaas van eisers bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Afpersing en bedreiging door Guardia Nacional;
3. Deelname van eiseres aan protestactie.
Verweerder acht de drie elementen geloofwaardig. Verweerder heeft de aanvragen van eisers echter afgewezen als ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en heeft daartoe het volgende overwogen. Allereerst worden eisers niet aangemerkt als vluchtelingen in de zin van het Vluchtelingenverdrag, aangezien niet aannemelijk is gemaakt dat zij een gegronde vrees hebben voor vervolging. Eisers behoren namelijk niet tot één van de risicogroepen in de zin van paragraaf C7/34.3.2, gelezen in samenhang met paragraaf C2/3.2, van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), omdat niet is gebleken dat zij significante kritiek hebben geuit op de autoriteiten dan wel dat zij op een andere wijze politiek actief zijn geweest. Het feit dat eisers als ondernemers tot de middenklasse behoren en deze groep over het algemeen geen voorstanders zijn van de overheid, is op zichzelf onvoldoende geïndividualiseerd om aan te nemen dat sprake is van gegronde vrees voor vervolging bij terugkeer. Dat eisers een politieke overtuiging dient te worden toegedicht, wordt niet gevolgd. Verder wordt de deelname van eiseres aan een protestactie in 26 mei 2016 niet aangemerkt als het uiten van significante kritiek op de autoriteiten, omdat eiseres daar geen prominente rol in heeft vervuld. Eiseres heeft bovendien verklaard dat het incident in oktober 2016 waarbij zij is staande gehouden door de Guardia Nacional niet de reden is geweest om Venezuela te verlaten. Een fundamentele politieke overtuiging valt daar niet uit af te leiden. Ten tweede hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer een reëel risico lopen op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en zij bij terugkeer wederom problemen zullen ondervinden met de Guardia Nacional. Verweerder ziet niet in waarom eisers de winkel niet in zijn geheel hebben verkocht, aangezien de problemen van eisers en de vrees voor de Guardia Nacional samenhangen met het bezitten van een winkel. De stelling dat het hebben van een winkel de enige manier is voor hun om in Venezuela in hun levensonderhoud te voorzien is niet nader onderbouwd dan wel geconcretiseerd. Bovendien hebben economische motieven op zichzelf geen raakvlak met vluchtelingschap of met ernstige schade.
3. Eisers voeren aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers niet kunnen worden aangemerkt als vluchtelingen in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Zij behoren namelijk als zelfstandige, private ondernemers tot een risicogroep zodat zij met geringe indicaties aannemelijk kunnen maken dat hun problemen leiden tot een gegronde vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Dat sprake is van een risicogroep is erkend door de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR). Eisers verwijzen naar een brief die naar de gemachtigde van eisers is verstuurd en waarover verweerder ook beschikt. De stelling van verweerder dat eisers geen beschermenswaardige (fundamentele) politieke overtuiging hebben, betwisten eisers eveneens. Verweerder heeft eiseres hier bij het nadere gehoor niet over bevraagd, terwijl zij wel heeft aangegeven deel te hebben genomen aan demonstraties tegen het regime. Als er al geen sprake zou zijn van een fundamentele politieke overtuiging, dan wordt aan hen een dergelijke overtuiging toegedicht vanwege de (geloofwaardig geachte) deelname aan demonstraties door eiseres. Uit het Vluchtelingenverdrag en richtlijn 2011/95/EU volgt dat ook toegedichte overtuigingen dienen te worden beschermd.
4. Verweerder heeft in zijn landgebonden asielbeleid de volgende groepen als risicogroep aangeduid:1
i. transgenders;
ii. oppositieleden die significante kritiek uiten op de autoriteiten en/of gezien hun positie in staat zijn om de bevolking te mobiliseren;
iii. dissidenten en politieke activisten die significante kritiek uiten op de autoriteiten;
iv. personen die actief zijn in de journalistiek of op het gebied van de mensenrechten die significante kritiek uiten op de autoriteiten.
5. Het eerste punt van geschil is of eisers een gegronde vrees voor vervolging hebben vanwege hun politieke overtuiging en/of het behoren tot een van deze risicogroepen vanwege deelname aan protestacties. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de deelname van eiseres aan protestacties niet op zichzelf maakt dat sprake is van een fundamentele politieke overtuiging bij eiseres. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat uit de deelname van eiseres aan protestacties, waaronder die in oktober 2016, niet kan worden afgeleid dat zij significante kritiek heeft geuit op de autoriteiten. Het is niet gebleken dat eiseres een prominente politieke rol heeft vervuld bij de protestactie in 2016. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat het enkel deelnemen aan protesten onvoldoende is om aan te merken als significante kritiek uiten op de autoriteiten. Tevens is het de rechtbank niet gebleken dat eiseres onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om haar politieke overtuiging te onderbouwen. Het argument van verweerder houdt op dit punt daarom stand.
6. Eisers stellen zich verder op het standpunt dat verweerder ten onrechte niet ook de door hen omschreven groep ondernemers en personen uit de middenklasse, die volgens eisers worden beschouwd als vijanden van de socialistische staat, aanmerkt als risicogroep. Eisers betoog komt er op neer dat de hoedanigheid van ondernemer in Venezuela equivalent is aan hebben van een toegedichte politieke overtuiging, waardoor hen bescherming tegen staatsactoren van vervolging (in dit geval met name de Guardia Nacional) toekomt. De
1. Paragraaf C7/34.3.2, gelezen in samenhang met paragraaf C2/3.2, van de Vc.
rechtbank is van oordeel dat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een risicogroep in de zin van het Vluchtelingenverdrag. In de eerste plaats vormt het geloofwaardig geachte asielrelaas een aanknopingspunt ter toetsing van eisers standpunt, doordat eisers hebben verklaard dat de commandant van de Guardia Nacional tijdens een van de bezoeken heeft gezegd dat ondernemers volgens de president van Venezuela een economische oorlog voeren. Eisers moesten gehoorzamen, anders zou de Guardia carte blanche hebben om de maatregelen te nemen die zij gepast vonden. Verder acht de rechtbank van belang dat eisers in de zienswijze en in de beroepsgronden hebben verwezen naar een brief met ‘risk profiles’, in aansluiting op de Guidance Note Venezuela,2 van het UNHCR, waaruit volgens eisers volgt dat de UNHCR als
risk profilesaanduidt:
i. those perceived as opposing the national authorities (including leaders, members and associates of opposition political parties, students, human rights activists, journalists, judges, academies, community leaders, public officials, farmer military, NGO staff, trade unionists or any others perceived as such);
ii. business owners or those susceptible to extortion;
iii. indigenous communities;
iv. those living in areas controlled by non-state actors and perceived as resisting their authority;
v. LGBTI;
vi. women (in relation to trafficking and GBV);
vii. children and adolescents (in relation to recruitment, arbitrary detentions, extrajudicial killings).
Uit onderdeel ii volgt volgens eisers dat ondernemers die zijn onderworpen aan afpersing ook worden aangemerkt als risicogroep. Verweerder heeft daar zowel in het bestreden besluit als in het verweerschrift geen standpunt over ingenomen. Dit leidt tot een motiveringsgebrek. De UNHCR is een erkende vluchtelingenorganisatie van de Verenigde Naties is waar in het vreemdelingenrecht veel waarde aan wordt gehecht. De situatie in een land wordt beoordeeld op basis van een reeks informatiebronnen, waaronder stukken van de UNHCR, om op basis van actuele informatie de situatie in een land te schetsen. Het lag in dit geval daarom op weg van verweerder om in ieder geval nader onderzoek te doen naar de situatie van ondernemers die worden afgeperst in Venezuela en daarover een gemotiveerd standpunt in te nemen.
Daarnaast merkt de rechtbank in dit kader op dat verweerder niet heeft betwist dat uit de bronnen waarnaar eisers in de zienswijze hebben verwezen blijkt dat zij bij terugkeer in de verhoogde aandacht komen te staan van de autoriteiten. Dit in combinatie met de problemen die eisers hebben ondervonden als ondernemers maakt dat niet zonder nader onderzoek kan worden gezegd dat zij geen gegronde vrees hebben voor vervolging. De beroepsgrond slaagt hierom. De rechtbank zal hierna ook de andere beroepsgronden bespreken.
Reëel risico op ernstige schade
7. Eisers voeren verder aan dat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat zij bij terugkeer geen reëel risico lopen op ernstige schade. Niet blijkt uit de besluiten waarop verweerder de verwachting dat eisers hun winkel kunnen verkopen en een nieuwe baan kunnen vinden om problemen met de Guardia Nacional te voorkomen heeft gebaseerd en binnen welke kader verweerder dat heeft getoetst. Uit de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt immers dat geen rechtsregel bepaalt dat van een vreemdeling mag worden verwacht zich terughoudend op te stellen om een gevaar van
2 Guidance note on international protection consideration for Venezuelans, UNHCR, mei 2019.
vervolging uit de weg te gaan.3 Dit levert een inbreuk op de grondrechten van eisers, waaronder het recht op de persoonlijke levenssfeer en het recht op eigendom. Verder heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom de gevolgen hiervan acceptabel zijn in de context van Venezuela. De gevolgen hiervan zijn namelijk niet evenredig en in strijd met artikel 3 van het EVRM, aangezien de problemen van eisers een direct gevolg zijn van hun vrees op basis van het handelen van de autoriteiten.
8. De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat er in Venezuela geen sprake is van een uitzonderlijke situatie waarin betrokkenen enkel door hun aanwezigheid aldaar een reëel risico lopen op ernstige schade. De rechtbank is evenwel van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken dat eisers bij terugkeer een reëel risico lopen op ernstige schade. Het betoog van eisers komt er op neer dat zij vrezen bij terugkeer niet alleen opnieuw bedreigd en afgeperst te zullen worden van staatswege – namelijk door de Guardia Nacional – maar ook dat zij het risico lopen op willekeurige arrestaties of ‘verdwijning’.
9. De rechtbank overweegt verder dat de uitspraken waarnaar eisers hebben verwezen onvoldoende raakvlak hebben met de voorliggende vraag. Dit neemt niet weg dat eisers wel terecht stellen dat verweerders beoordeling van het risico op ernstige schade niet aan de eisen voldoet. Verweerder dient te beoordelen of eisers aannemelijk hebben gemaakt dat zij gegronde redenen hebben om aan te nemen dat zij bij terugkeer een reëel risico lopen op ernstige schade. Daarbij moet gelet op de geloofwaardigheidsbeoordeling worden aangenomen dat eisers in het verleden zijn afgeperst en bedreigd door de Guardia Nacional. Verweerder merkt eerst in het verweerschrift, derhalve tardief en overigens zonder nadere toelichting, op dat het de vraag is of deze feiten voldoende ernstig zijn geweest om een schending van artikel 3 EVRM aan te nemen. De rechtbank neemt aan dat ten aanzien van eisers vanwege de geloofwaardig geachte bedreigingen wel degelijk sprake is geweest van schending(en) van artikel 3 van het EVRM in Venezuela, omdat verweerder hiervan kennelijk in de bestreden besluiten ook is uitgegaan. Die omstandigheid maakt dat er aanwijzingen zijn dat het risico op ernstige schade reëel is.
10. Verweerder diende ingevolge artikel 31, vijfde lid, van de Vw vervolgens te beoordelen of er sterke aanwijzingen zijn dat dit bij terugkeer
nietmeer zal plaatsvinden. Verweerder is er hierbij in de respectievelijke voornemens ten onrechte vanuit gegaan dat de bedreigingen samenhingen met het bezitten van een winkel en dat deze winkel was verkocht. In de bestreden besluiten heeft verweerder weliswaar impliciet overwogen dat de winkel niet verkocht is, maar vervolgens een onjuist toetsingskader gehanteerd door te overwegen dat redelijkerwijs van eisers verlangd kan worden dat zij hun winkel in het geheel verkopen en een nieuwe baan vinden opdat zij geen problemen meer zullen ondervinden van de zijde van de Guardia Nacional. Daarbij heeft verweerder niet uitgelegd wat maakt dat hij verwacht dat de problemen zullen ophouden bij het staken van de onderneming, terwijl eisers stellen dat deze niet enkel gekoppeld zijn aan de onderneming, maar ook aan de persoon van eisers. Uit de bestreden besluiten kan worden afgeleid dat verweerder het een aanwijzing vindt dat eisers bij terugkeer (wel) weer onderworpen kunnen worden aan afpersing en bedreiging door de Guardia Nacional indien zij hun winkel niet verkopen. Aangezien het verhaal van eisers erop duidt dat zij zijn afgeperst en bij terugkeer zullen worden bedreigd en afgeperst door overheidsactoren, de Guardia Nacional en verweerder bovendien niet heeft onderzocht in
3 Eisers verwijzen naar de arresten van 5 september 2012 (C-71/11 en C-99/11) en van 7 november 2013 (C-199/12 tot en met C-201/12).
hoeverre de vrees van eisers voor arrestaties en verdwijning reëel is, ligt het volgens de rechtbank niet in rede dat eisers bij terugkeer bescherming kunnen inroepen bij de staat. Eisers hebben in dit verband gewezen op het algemeen ambtsbericht Venezuela van juni 2020.
11. Er kunnen situaties bestaan waarbij iemand zich kort gezegd aan het risico op ernstige schade kan onttrekken door zich elders in het land van herkomst te vestigen (artikel 3.37d, van het Voorschrift Vreemdelingen). Dit heeft verweerder niet aan eisers tegengeworpen. De rechtbank begrijpt dat verweerder kennelijk in soortgelijke zin heeft beoogd te stellen dat van eisers mag worden verwacht dat zij bij terugkeer onmiddellijk hun bedrijf beëindigen om aan het risico op ernstige schade te ontkomen. Verweerder is hierbij echter onvoldoende ingegaan op de stelling, onder verwijzing naar het Ambtsbericht Venezuela en andere bronnen dat verkoop van de winkel – daargelaten dus of dit mitigerend is voor het risico op herhaling van de schendingen van artikel 3 van het EVRM – gelet op de economische en politieke situatie in Venezuela, waarbij het niet gebruikelijk is om ander werk te vinden, niet van hen mag worden verwacht. Verweerders opmerkingen dat eiseres hoogopgeleid is en dat economische motieven op zichzelf geen raakvlak hebben met ernstige schade, zijn onvoldoende. De rechtbank brengt in herinnering dat de bewijslast voor de vraag of er sterke aanwijzingen dat bij terugkeer de eerdere schendingen niet herhaald zullen worden, op verweerder rust. Het voorgaande levert een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek op.
12. De rechtbank is concluderend van oordeel dat verweerder zich niet, althans zonder nadere motivering, op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres bij terugkeer
naar Venezuela geen reëel risico loopt op ernstige schade. De beroepsgrond slaagt.
13. Tot slot merkt de rechtbank op dat zij een volledig en ex nunc onderzoek doet naar zowel de feitelijke als de juridische gronden. Eisers hebben in hun aanvullende beroepsgronden documenten overgelegd waaruit blijkt dat de kinderen van eiser van Venezuela naar Brazilië zijn gevlucht nadat de Guardia Nacional bij hen hadden geïnformeerd naar eisers. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het verweerschrift niet voldoende gemotiveerd waarom niet geloofwaardig wordt geacht dat de kinderen van eiser uit angst voor de Guardia Nacional zijn gevlucht. Volgens verweerder is het niet aannemelijk dat de Guardia Nacional nog op zoek zouden zijn naar eisers, omdat een deel van hun winkel is verkocht en de goedereninkoop in handen is van [B] . Eiseres heeft echter in haar aanvullende beroepsgronden en ter zitting nader verduidelijkt dat de Guardia Nacional op zoek is naar eiser, omdat hij nog een openstaande ‘schuld’ bij hen heeft. Verweerder heeft daar in het verweerschrift geen standpunt over ingenomen en was niet aanwezig tijdens de zitting. In het nader te nemen besluit dient hij hierop in te gaan.
14. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten vanwege strijd met artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus op grond van artikel 8:51a van de Awb toe te passen of zelf in de zaak te voorzien, omdat het aan verweerder is om opnieuw te beoordelen of eisers kunnen worden aangemerkt als vluchtelingen in de zin van het Vluchtelingenverdrag of dat zij bij terugkeer een reëel risico lopen op ernstige schade. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak en hetgeen overwogen in rechtsoverwegingen 6, 9, 10 en 11. De rechtbank stelt daarvoor een termijn van zes weken.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank merkt de zaken aan als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Bpb.