ECLI:NL:RBDHA:2023:14651

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
29 september 2023
Zaaknummer
622303
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een bestuurder voor betalingsonwil van de vennootschap met betrekking tot VvE-bijdragen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 september 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de vereniging van eigenaren (de VvE) en [gedaagde], die als bestuurder van de vennootschap wordt aangesproken voor het niet voldoen aan verschuldigde VvE-bijdragen. De VvE verwijt [gedaagde] dat zij willens en wetens heeft toegelaten dat de vennootschap haar verplichtingen niet nakwam, ondanks dat de vennootschap in staat was om te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vennootschap tot 30 juni 2023 de VvE-bijdragen niet had voldaan, terwijl zij daartoe wel verplicht was op basis van eerdere vonnissen van de kantonrechter en het hof. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] als bestuurder persoonlijk aansprakelijk is voor de schade die de VvE heeft geleden door het uitblijven van de betalingen. De rechtbank wijst de vordering van de VvE tot vergoeding van proceskosten toe, omdat [gedaagde] als grotendeels in het ongelijk gestelde partij wordt aangemerkt. De totale proceskosten worden vastgesteld op € 7.465,49, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team Handel
Zaaknummer / rolnummer: C/09/622303 / HA ZA 21-1104
Vonnis van 27 september 2023
in de zaak van:
de vereniging [de VvE] TE [plaats],
gevestigd te Den Haag ,
eiseres,
advocaat: mr. V. Kortenbach te Den Haag,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat: mr. S.A.P. van den Berg te Den Haag.
Partijen worden hierna genoemd [de VvE] en [gedaagde] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 1 december 2021 met producties 1 t/m 10,
  • de conclusie van antwoord met producties 1 en 2,
  • het tussenvonnis van 15 juni 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
  • de akte met nadere producties 11 en 12 van [de VvE] ,
  • de mondelinge behandeling van 15 juli 2022, waarbij na afloop is bepaald dat de zaak wordt aangehouden in afwachting van de uitkomst van een procedure bij het gerechtshof Den Haag tussen [de VvE] en [de B.V.] Dit arrest is gewezen op 9 augustus 2022,
  • de akte uitlaten en indiening aanvullende producties 13 en 14 van 24 augustus 2022 van [de VvE] ,
  • de akte uitlaten en vermeerdering van eis van 14 september 2022 van [de VvE] ,
  • de akte uitlaten, tevens antwoord eiswijziging, van 28 september 2022 van [gedaagde] met producties 5 t/m 8,
  • de akte uitlaten en inbrengen beslagstukken van 24 november 2022 van [de VvE] met producties,
  • het proces-verbaal van de voortgezette mondelinge behandeling gehouden op 24 november 2022,
  • de beslissing van de wrakingskamer van 20 maart 2023 waarin is bepaald dat het onderzoek ter zitting door een andere rechter zal worden hervat,
  • de mondelinge behandeling van 15 juni 2023, waarbij is bepaald dat partijen op 16 augustus gelijktijdig akten zullen nemen,
  • de akte uitlaten van [de VvE] , tevens akte vermindering van eis van 16 augustus 2023,
  • de akte uitlating voortzetting procedure van [gedaagde] van 16 augustus 2023.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat vandaag een vonnis zal worden uitgesproken.
1.3
Tijdens de mondelinge behandeling van 15 juli 2022 en 15 juni 2023 zijn aantekeningen gemaakt door de griffier. Deze aantekeningen zijn toegevoegd aan het griffiedossier.

2.De feiten

De kern van de zaak

2.1.
[de VvE] verwijt [gedaagde] dat zij als bestuurder van [de B.V.] (hierna: de vennootschap ) onrechtmatig heeft gehandeld door betalingsonwil te tonen en verschuldigde VvE-bijdragen niet te betalen, terwijl de vennootschap hiertoe wel in staat was. [gedaagde] heeft betwist dat zij als bestuurder onrechtmatig heeft gehandeld. [de VvE] krijgt echter gelijk en [gedaagde] moet de schade van [de VvE] vergoeden die resteert nadat de vennootschap alsnog de achterstallige VvE-bijdragen heeft voldaan. Die schade bestaat uit de proceskosten van [de VvE] .
Wat is er gebeurd?
2.2.
[de VvE] is de vereniging van eigenaren van het complex aan de [adres 1] in [plaats] . [de VvE] is opgericht op 26 februari 2019. Lid van de vereniging van eigenaren zijn de vennootschap en [de Stichting] (hierna: [de Stichting] ).
2.3.
De vennootschap, opgericht op 12 april 2019, is eigenaar van het appartementsrecht [adres 2] te [plaats] , dat de bedrijfsruimte op de begane grond en de kelder omvat. De vennootschap is ook eigenaar van zes appartementsrechten aan de [Straat] die recht geven op het uitsluitend gebruik van parkeerplaatsen. [de Stichting] is eigenaar van de overige appartementsrechten van het complex.
2.4.
[gedaagde] was in de periode 12 april 2019 tot 1 augustus 2022 enig bestuurder van de vennootschap .
2.5.
De (rechtsvoorganger van de) vennootschap heeft voornoemde appartementsrechten bij koopovereenkomst van 28 november 2018 gekocht van [de Stichting] . De levering heeft plaatsgevonden op 26 april 2019.
2.6.
Na het sluiten van de koopovereenkomst, maar vóór de levering, is op 26 februari 2019 de splitsingsakte met betrekking tot het complex aan de [Straat] gewijzigd. Op grond van de gewijzigde splitsingsakte heeft de vennootschap geen meerderheid van stemmen in de algemene ledenvergadering. Op basis van de oude splitsingsakte zou de vennootschap wel een meerderheid van stemmen hebben gehad.
2.7.
Op 27 mei 2019 heeft een algemene ledenvergadering van [de VvE] plaatsgevonden. De vennootschap was op die vergadering vertegenwoordigd. In de notulen is opgenomen dat de begroting is doorgenomen en goedgekeurd en dat de leden hebben besloten om de VvE-bijdragen per 1 mei 2019 te laten ingaan. In de begroting zijn de maandelijkse VvE-bijdragen opgenomen.
2.8.
De notulen van deze algemene ledenvergadering zijn gedeeld met onder meer de heer [Naam 1] , broer van [gedaagde] en betrokken bij de vennootschap . In een e-mail van [Naam 1] van 11 juni 2019 aan onder meer [de Stichting] is geschreven dat de notulen kloppen.
2.9.
Op 9 december 2020 heeft weer een algemene ledenvergadering plaatsgevonden. Ook op die vergadering was de vennootschap vertegenwoordigd. In de notulen is opgenomen dat de begroting 2021 is goedgekeurd en dat de voorgestelde VvE-bijdrage per 1 januari 2021 ingaat.
2.10.
De vennootschap heeft de VvE-bijdragen sinds het begin van haar lidmaatschap van [de VvE] onbetaald gelaten.
2.11.
Bij (uitvoerbaar bij voorraad verklaard) vonnis van de kantonrechter Den Haag van 21 juli 2020 is de vennootschap veroordeeld tot betaling aan [de VvE] van € 16.708,31 (vermeerderd met de wettelijke rente over € 15.636,53 vanaf 12 mei 2020) en tot betaling van de maandelijkse VvE-bijdrage vanaf 1 juni 2020 voor iedere ingegane maand dat de vennootschap lid is van [de VvE] , voor zover dit het bedrag van € 25.000 niet overstijgt. Hiernaast is de vennootschap veroordeeld in de proceskosten van [de VvE] .
2.12.
Tegen dit vonnis is de vennootschap in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof Den Haag (hierna: het hof). Tijdens de mondelinge behandeling op 17 maart 2021 werd de vennootschap vertegenwoordigd door (onder meer) [Naam 1] . Die heeft tijdens de zitting blijkens het proces-verbaal – voor zover voor deze zaak van belang – verklaard:

(…) Wij zijn op zich wel bereid en in staat om de VvE-bijdragen te betalen, maar zeker niet met de buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. Wij hebben dat echter nog niet betaald omdat betaling een erkenning zou betekenen.(…)
2.13.
Bij brief van 1 oktober 2021 heeft [de VvE] [gedaagde] als bestuurder van de vennootschap persoonlijk aansprakelijk gesteld, omdat zij ervoor verantwoordelijk wordt gehouden dat de vennootschap niet de maandelijkse VvE-bijdragen voldoet, terwijl deze daartoe wel in staat is.
2.14.
Op 1 december 2021 is de dagvaarding van [de VvE] in de onderhavige procedure betekend aan [gedaagde] en op 15 juli 2022 heeft de eerste mondelinge behandeling plaatsgevonden.
2.15.
Per 1 augustus 2022 heeft [gedaagde] zich uitgeschreven als bestuurder van de vennootschap .
2.16.
Op 9 augustus 2022 heeft het hof (een uitvoerbaar bij voorraad verklaard) arrest gewezen in de zaak tussen [de VvE] en de vennootschap . Het hof heeft - kort gezegd - de geldigheid van de besluiten tot vaststelling van de VvE-bijdragen van 27 mei 2019 en 9 december 2020 vastgesteld. De vennootschap is veroordeeld tot betaling aan [de VvE] van € 32.475,87 (voor achterstallige VvE-bijdragen tot en met juli 2021) en
€ 1.202,81 voor iedere maand vanaf 1 augustus 2021 dat de vennootschap VvE-bijdragen moet betalen en in verzuim verkeert, tot de datum dat de vennootschap op grond van een VvE-besluit een andere bijdrage moet betalen. Daarnaast is de vennootschap veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over iedere opeisbare termijn en de proceskosten van [de VvE] .
2.17.
Het hof heeft in zijn arrest – voor zover voor deze zaak van belang – onder meer het volgende overwogen:

Vaststelling van de maandelijkse bedragen
6.4
In de notulen van de VvE-vergadering van 27 mei 2019, waarin als aanwezig staan vermeld [de Stichting] , [de vennootschap](opmerking rechtbank: de vennootschap )
en [Naam 2] (werkzaam bij [de vennootschap] ), is neergelegd dat de begroting van 2019 is "'doorgenomen" en daarna is "goedgekeurd" en dat de maandelijkse VvE-bijdrage per l mei 2019 zal ingaan. In de begroting is een overzicht van de maandelijkse bijdragen opgenomen. Het ligt weinig voor de hand dat op de vergadering is gestemd over een niet bekende begroting (die volgens de notulen bovendien is “doorgenomen”). De stelling van [de vennootschap] dat zij niet heeft ingestemd met de begroting en de maandelijkse bijdrage (…) is in zoverre niet relevant dat, gelet op de stemverhouding, die maandelijkse bijdrage ook zonder haar instemming kon worden vastgesteld. (…)
6.5
Bovendien heeft de heer [Naam 1] , (…) eveneens verbonden aan [de vennootschap] , in zijn e-mail van 11 juni 2019 aangegeven dat de notulen kloppen. Ook daarmee is niet te rijmen de stelling van [de vennootschap] dat zij de begroting niet kende en daarmee niet heeft ingestemd. Dat (…) in die e-mail geen uitdrukkelijk akkoord met de VvE-bijdrage is opgenomen klopt op zichzelf, maar is niet relevant omdat het besluit al op de vergadering was genomen.
(…)
Nietig of vernietigbaar besluit?
6.7
[de vennootschap] heeft gesteld dat de besluiten tot vaststelling van de VvE-bijdragen van 27 mei 2019 en 9 december 2020 nietig en vernietigbaar zijn. (…)
6.8
Zoals hiervoor al is vastgesteld, stelt [de vennootschap] niet dat de akte van splitsing van 26 februari 2019 niet geldig is. Uit haar stellingen kan niet worden afgeleid dat het besluit tot vaststelling van de VvE-bijdragen in strijd is met die splitsingsakte. Omdat ook niet blijkt van een met de wet strijdig besluit is van een nietig besluit dus geen sprake.
6.9 (…)
[de vennootschap] heeft niet gesteld dat zij (met succes en binnen de daarvoor geldende termijn van een maand) een vordering tot vernietiging heeft ingesteld, zodat het hof reeds daarom uitgaat van de geldigheid van de besluiten.
2.18.
Lopende de onderhavige procedure heeft [de VvE] conservatoir beslag gelegd op door [gedaagde] in [de Holding] gehouden aandelen en executoriaal beslag op de appartementsrechten van de vennootschap .

3.Het geschil

Wat vordert [de VvE] ?

3.1.
[de VvE] vordert - na vermeerdering en wijziging van eis - vergoeding van schade tot een bedrag van € 59.479,56 + PM. Zij legt daaraan ten grondslag dat - kort gezegd - [gedaagde] als bestuurder jegens [de VvE] onrechtmatig heeft gehandeld en uit dien hoofde persoonlijk aansprakelijk is voor de schade van [de VvE] . Volgens [de VvE] kon en kan de vennootschap de VvE-bijdrage wel betalen, maar weigert zij dat. Daarom is sprake van betalingsonwil c.q. van het willens en wetens bewerkstelligen of toelaten dat de vennootschap haar wettelijke en contractuele verplichtingen jegens [de VvE] niet nakomt, waardoor [de VvE] schade lijdt.
3.2.
Na de derde mondelinge behandeling in deze zaak op 15 juni 2023 heeft de vennootschap op 30 juni 2023 een bedrag van € 44.541,93 en de verschuldigde VvE-bijdragen vanaf 1 december 2021 betaald aan [de VvE] . [de VvE] heeft hierop haar eis verminderd en vordert nu nog uitsluitend de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente, die zij heeft moeten maken doordat [gedaagde] willens en wetens bewerkstelligde of toeliet dat de vennootschap haar verplichtingen jegens [de VvE] lange tijd niet nakwam, en de vennootschap ook na veroordeling door de kantonrechter en het hof niet overging tot betaling van de (achterstallige) VvE-bijdragen.
3.3.
De vordering van [de VvE] is als volgt opgebouwd:
- explootkosten € 122,39
- griffierecht € 2.071,00
- kosten beslaglegging € 457,34
- salaris gemachtigde
€ 5.915,00(5 punten x tarief € 1.183,00)
In totaal € 8.565,73
Het verweer van [gedaagde]
3.4.
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vordering en neemt - samengevat - de volgende standpunten in:
  • de vennootschap is niet gehouden tot betaling van de VvE-bijdragen, onder meer omdat de besluiten tot vaststelling van de bijdragen niet geldig zijn en de vennootschap met de hoogte daarvan geen rekening hoefde te houden;
  • de vennootschap was niet in staat om de VvE-bijdragen te voldoen (betalingsonmacht);
  • als bestuurder was [gedaagde] op grond van de statuten niet bevoegd te besluiten over bedragen boven de € 5.000,- zonder voorafgaande toestemming van de aandeelhouders en aannemelijk was dat die goedkeuring niet gegeven zou worden;
  • [gedaagde] was niet (altijd) betrokken bij en op de hoogte van wat er binnen de vennootschap gebeurde;
  • na haar aftreden als bestuurder op 1 augustus 2022 is [gedaagde] niet aansprakelijk te houden voor uitblijvende betalingen van na die datum.
3.5.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling

Wat staat al vast?

4.1.
[gedaagde] voert als meest verstrekkende verweer aan dat de vennootschap niet gehouden is de vastgestelde VvE-bijdragen te voldoen, omdat zij geen rekening hoefde te houden met de hoogte daarvan. Dit omdat de besluiten van 27 mei 2019 en 9 december 2020, waarbij de hoogte van de VvE-bijdragen is vastgesteld (hierna: de besluiten), nietig of vernietigbaar zijn. De rechtbank constateert evenwel dat het hof in het (inmiddels onherroepelijke) arrest van 9 augustus 2022 heeft geoordeeld dat de besluiten niet nietig zijn en dat het hof uitgaat van de geldigheid van de besluiten. De rechtbank acht zich in de onderhavige procedure aan deze beslissingen van het hof gebonden, zodat ook de rechtbank uitgaat van de geldigheid van de door [de VvE] vastgestelde VvE-bijdragen. De vennootschap is dus de bij de besluiten vastgestelde VvE-bijdragen verschuldigd aan [de VvE] .
4.2.
Het voorgaande betekent dat [de VvE] een opeisbare vordering had op de vennootschap . Pas op 30 juni 2023 heeft de vennootschap de vordering voldaan.
Maatstaf bestuurdersaansprakelijkheid
4.3.
Wanneer een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is het uitgangspunt dat alleen die vennootschap aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is echter ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap , in dit geval [gedaagde] . Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat de bestuurder van de schade, mede gelet op de verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in artikel 2:9 Burgerlijk Wetboek, persoonlijk een voldoende ernstig verwijt gemaakt kan worden. Van persoonlijke ernstige verwijtbaarheid van de bestuurder kan onder meer sprake zijn als die bestuurder willens en wetens heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt, met schade voor de wederpartij als voorzienbaar gevolg. [1]
Aan de vereisten voor bestuurdersaansprakelijkheid is voldaan
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vennootschap tot 30 juni 2023, dus na de derde mondelinge behandeling in deze procedure, de vastgestelde VvE-bijdragen niet had voldaan, terwijl zij op grond van het (uitvoerbaar bij voorraad verklaarde) vonnis van de kantonrechter en het (inmiddels onherroepelijk geworden) arrest van het hof wel daartoe gehouden was.
4.5.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat sprake is van betalingsonmacht en niet van betalingsonwil. Dat [gedaagde] dit verweer voor het eerst heeft gevoerd na de eerste mondelinge behandeling is in dit geval niet in strijd met de beginselen van goede procesorde, zoals [de VvE] heeft aangevoerd. [de VvE] heeft na de eerste mondelinge behandeling namelijk nog ruim de gelegenheid gehad om op dit verweer te reageren en heeft dit, zowel bij akte als tijdens de mondelinge behandeling op 24 november 2022 en op 15 juni 2023, ook gedaan.
4.6.
Dat sprake is van betalingsonmacht van de vennootschap rijmt, naar het oordeel van de rechtbank, niet met de hiervoor onder 2.12 aangehaalde verklaring van [Naam 1] , die hij in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van de vennootschap op 17 maart 2021 bij het hof heeft afgelegd. Dit standpunt heeft [gedaagde] zelf ook herhaald in haar conclusie van antwoord, waarin zij aangeeft dat de vennootschap de VvE-bijdragen niet heeft betaald, omdat de vennootschap het niet eens is met de hoogte van de vastgestelde VvE-bijdragen. De rechtbank leidt uit deze verklaring en de stellingname in de conclusie van antwoord af dat het niet-voldoen van de VvE-bijdragen een bewuste keuze was. Zoals het hof in zijn arrest ook heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de discussie over de wijziging van de splitsingsakte en de vaststelling en hoogte van de VvE-bijdragen moet worden gevoerd tussen de vennootschap en [de Stichting] . Wat er ook zij van het conflict tussen de vennootschap en [de Stichting] , dit is geen grond voor de vennootschap om niet aan haar betalingsverplichtingen jegens [de VvE] te voldoen. Het verweer van [gedaagde] dat de vennootschap de VvE-bijdragen onbetaald heeft gelaten vanwege betalingsonmacht faalt dan ook.
4.7.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat de betalingsonmacht later is ontstaan. [gedaagde] heeft echter onvoldoende onderbouwd dat de (huur)inkomsten van de vennootschap niet voldoende waren om de VvE-bijdragen aan [de VvE] te kunnen betalen. Bovendien wordt het onroerend goed van de vennootschap gebruikt/gehuurd door diverse aan de vennootschap gelieerde (recht)personen. [gedaagde] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de vennootschap (genoeg) inspanningen heeft verricht om meer huurinkomsten te verkrijgen door het vinden van andere huurders tegen een marktconforme huurprijs. De rechtbank concludeert dan ook dat, voor zover op enig moment in de periode tussen mei 2019 en juni 2023 betalingsonmacht van de vennootschap is ontstaan, dit door toedoen is geweest van keuzes die (het bestuur van) de vennootschap heeft gemaakt met betrekking tot de verhuur van de appartementsrechten en door een groeiende schuld aan [de VvE] te laten ontstaan door ten onrechte de VvE-bijdragen niet te voldoen.
4.8.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat [gedaagde] heeft toegelaten dan wel bewerkstelligd dat de vennootschap haar verplichting om de VvE-bijdragen te betalen niet nakwam en dat voorzienbaar was dat [de VvE] daardoor schade zou lijden. [de VvE] was immers afhankelijk van de bijdragen van haar twee leden, waarvan de vennootschap er één was. Zij werd door het uitblijven van de VvE-bijdragen van de vennootschap beperkt in de uitvoering van het noodzakelijke onderhoud en beheer van het complex aan de [Straat] . En ondanks pogingen daartoe, heeft [de VvE] tot 30 juni 2023 niets weten te incasseren van de vennootschap , ook niet na veroordelende vonnissen jegens de vennootschap van de kantonrechter en het hof, de aansprakelijkheidstelling van [gedaagde] , het aanspannen van de onderhavige procedure en het leggen van beslag op door [gedaagde] gehouden aandelen en op de appartementsrechten van de vennootschap . [gedaagde] is daarom als bestuurder op grond van artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek aansprakelijk voor de schade van [de VvE] . Daarbij geldt wel dat [gedaagde] alleen aansprakelijk is voor de schade die [de VvE] heeft geleden in de periode dat [gedaagde] bestuurder was van de vennootschap , te weten van 12 april 2019 tot en 1 augustus 2022.
4.9.
De rechtbank verwerpt het verweer van [gedaagde] dat zij op grond van artikel 8 van de statuten van de vennootschap voor het voldoen aan de veroordeling tot betaling aan [de VvE] goedkeuring nodig had (en vermoedelijk niet zou krijgen) van de algemene vergadering van aandeelhouders, omdat het ging om bedragen die een belang van € 5.000 te boven gingen. De toegewezen vordering van [de VvE] ziet immers niet op nieuwe verplichtingen van de vennootschap , maar op niet-betaalde vastgestelde maandelijkse VvE-bijdragen. Vanaf de verkrijging van het appartementsrecht trad de vennootschap toe tot de vereniging van eigenaren en was zij gehouden om de VvE-bijdragen te voldoen, ongeacht interne goedkeuring van de aandeelhoudersvergadering. Voor de nakoming van (een veroordeling tot het voldoen van) bestaande betalingsverplichtingen had [gedaagde] op basis van artikel 8 van de statuten (of op enige andere grond) geen goedkeuring van de algemene vergadering van aandeelhouders nodig.
4.10.
[gedaagde] heeft verder aangevoerd dat zij niet persoonlijk aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade die [de VvE] heeft geleden, omdat zij niet nauw betrokken was bij bestuurstaken en niet altijd op de hoogte was van wat er zich binnen de vennootschap afspeelde. Dit moet echter voor rekening van [gedaagde] komen. Door zich te laten benoemen tot en in het handelsregister van de Kamer van Koophandel te laten inschrijven als enig bestuurder van de vennootschap heeft zij bepaalde rechten en ook verplichtingen en risico’s op zich genomen. Dat sprake zou zijn van een familiebedrijf waarin [gedaagde] achter de schermen niet optrad als bestuurder kan zij [de VvE] niet tegenwerpen. Van degene die de functie van (enig) bestuurder op zich neemt, mogen immers – ook in het kader van de beoordeling van zogenoemde externe bestuurdersaansprakelijkheid zoals hier aan de orde - het inzicht en de zorgvuldigheid worden verwacht van een bestuurder die voor zijn of haar taak berekend is en deze nauwgezet vervult. [2]
[gedaagde] moet de proceskosten van [de VvE] betalen
4.11.
De slotsom is dat [gedaagde] gehouden is om de door [de VvE] geleden schade te vergoeden. [de VvE] begroot haar schade, nu de vennootschap de verschuldigde VvE-bijdragen alsnog heeft voldaan, op de kosten van deze procedure en van het op de door [gedaagde] gehouden aandelen gelegde beslag. Dat de vennootschap na de derde mondelinge behandeling in deze zaak, en nadat zij daartoe al op 9 augustus 2022 door het hof was veroordeeld, op 30 juni 2023 alsnog de verschuldigde VvE-bijdragen heeft voldaan, neemt niet weg dat [de VvE] met recht de onderhavige procedure tegen [gedaagde] is gestart. [gedaagde] moet in deze zaak als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij worden aangemerkt en is daarom gehouden de proceskosten (inclusief nakosten) van [de VvE] te betalen. De vordering om [gedaagde] hiertoe te veroordelen zal dan ook worden toegewezen.
4.12.
De kosten worden als volgt vastgesteld. In deze zaak heeft op drie momenten een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij de tweede is onderbroken door een wrakingsverzoek zijdens [gedaagde] . De rechtbank zal de kosten van de mondelinge behandeling(en) aan de zijde van [de VvE] begroten op 2 punten van het toepasselijke liquidatietarief. Daarnaast worden voor het beslagrekest 1 punt en voor de akten zijdens [de VvE] van 14 september 2022 en 16 augustus 2023 ieder 0,5 punt toegekend. De rechtbank begroot de totale proceskosten aan de zijde van [de VvE] op:
- explootkosten € 122,39
- griffierecht € 2.076,00
- kosten beslaglegging € 362,10 (exploot)
- salaris gemachtigde € 4.732,00 (4 punten x tarief € 1.183,00)
- nakosten
€ 173,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
In totaal € 7.465,49
4.13.
De wettelijke rente zal worden toegewezen op de in de beslissing te vermelden manier.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten van [de VvE] van € 7.465,49, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [gedaagde] € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening. Deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek vanaf de datum van betekening van dit vonnis tot de dag dat [gedaagde] het gehele bedrag heeft betaald;
5.2.
verklaart de uitspraak tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Kelkensberg en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2023.

Voetnoten

1.Hoge Raad 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758 (Ontvanger/Roelofsen) en Hoge Raad 26 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK9654 (Zandvliet/ING).
2.Hoge Raad 10 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2243, (Staleman/Van de Ven) en Hoge Raad 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758 (Ontvanger/Roelofsen).