ECLI:NL:RBDHA:2023:14560

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
NL23.28919
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlengingsbesluit van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 september 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verlengingsbesluit van de maatregel van bewaring van een vreemdeling. De eiser, van Marokkaanse nationaliteit, was op 27 februari 2023 in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 24 augustus 2023 besloten de maatregel van bewaring met maximaal twaalf maanden te verlengen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de maatregel tijdig heeft verlengd en dat eiser voldoende zorgvuldig is gehoord voorafgaand aan het verlengingsbesluit. De rechtbank oordeelt dat er voldaan is aan de voorwaarden voor de verlenging van de maatregel van bewaring en dat er geen aanleiding is voor een lichter middel. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.28919

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 27 februari 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eerdere beroepen tegen het opleggen dan wel voortduren van deze maatregel zijn ongegrond verklaard.
Bij besluit van 24 augustus 2023 heeft de staatssecretaris de maatregel van bewaring met ten hoogste twaalf maanden verlengd (verlengingsbesluit) op grond van artikel 56, zesde lid, van de Vw 2000.
Eiser heeft tegen het verlengingsbesluit beroep ingesteld. Daarbij heeft hij ook verzocht om schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De staatssecretaris heeft op 20 september 2023 de maatregel van bewaring opgeheven, vanwege strafrechtelijke detentie van eiser.
De rechtbank heeft het beroep op 22 september 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. Via artikel 94, zevende lid, eerste volzin, van die wet geldt hetzelfde voor het verlengingsbesluit. Voor de verlenging van de maatregel van bewaring geldt verder op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000 dat deze maatregel na afloop van zes maanden met maximaal nog eens twaalf maanden kan worden verlengd indien de verwijdering, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, omdat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn verwijdering of de daarvoor benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
1.1
De staatssecretaris moet in het verlengingsbesluit conform het beleid van paragraaf A5/6.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) nagaan of er voldaan is aan de voorwaarden voor verlenging, of er nog voldoende gronden voor de bewaring zijn, of de bewaring voor de vreemdeling onevenredig bezwarend is en of er zicht op uitzetting bestaat. Als dit voldoende is gemotiveerd, wordt hiermee voldaan aan alle uit de Terugkeerrichtlijn en het arrest Mahdi [1] voortvloeiende vereisten voor het nemen van een verlengingsbesluit.
1.2.
Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling van de bewaring zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2. In het verlengingsbesluit staat dat eiser op 27 februari 2023 in bewaring is gesteld, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en/of omdat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Daarnaast staat in het verlengingsbesluit dat de volgende gronden voor bewaring uit artikel 5.1b van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) ten grondslag liggen aan het besluit tot verlenging van de bewaringstermijn:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. heeft te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer of aan zijn verplichting tot vertrek naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek.
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Tijdigheid verlengingsbesluit
3. Eiser voert aan dat het verlengingsbesluit te laat is genomen nu hij al vanaf 22 februari 2023 in bewaring zit.
3.1.
De rechtbank overweegt dat iedere bewaringsmaatregel waarin andere vereisten worden gesteld dan de daaraan voorafgaande bewaringsmaatregel geldt als een nieuwe maatregel tot inbewaringstelling. Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [2] maakt dit dat voor de nieuwe inbewaringstelling ook weer een nieuwe termijn begint te lopen. De duur van de maatregel van bewaring wordt daarom berekend vanaf het moment van de oplegging van de nieuwe maatregel op 27 februari 2023. Bij een verlengingsbesluit als bedoeld in artikel 59, zesde lid, Vw 2000 wordt bovendien conform paragraaf A5/6.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) de periode van inbewaringstelling op grond van artikel 59a of artikel 59b Vw buiten beschouwing gelaten. De periode van inbewaringstelling op grond van artikel 59a of artikel 59b Vw 2000 telt niet mee, omdat deze inbewaringstelling niet de uitzetting als doel heeft. Nu de staatssecretaris op 24 augustus 2023 het verlengingsbesluit heeft genomen, is dit besluit tijdig genomen en heeft de belangenafweging dus tijdig plaatsgevonden.
Horen voorafgaand aan het verlengingsbesluit
4. Eiser voert verder aan dat hij onvoldoende volledig en zorgvuldig is gehoord voorafgaand aan het verlengingsbesluit. Eiser heeft enkel een aanzegging van de verlenging ontvangen.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser tijdens het vertrekgesprek van 17 augustus 2023 op de hoogte is gesteld van het voornemen tot verlenging van de bewaring. Uit het verslag van dit gesprek blijkt dat de staatssecretaris eiser op de hoogte heeft gebracht van de redenen waarop het voornemen is gebaseerd en eiser in de gelegenheid is gesteld om omstandigheden aan te voeren die maken dat de verlenging van de bewaring niet rechtmatig zou zijn. Daarnaast is de gemachtigde van eiser in de gelegenheid gesteld om als reactie op het voornemen een zienswijze in te dienen. De gemachtigde van eiser heeft hier ook gebruik van gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris eiser hiermee voldoende in de gelegenheid heeft gesteld om zijn persoonlijke omstandigheden en belangen naar voren te brengen.
Grondslag en gronden
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat het gezien het tijdsverloop van de detentie niet proportioneel is om de gronden nog op dezelfde wijze en intensiteit tegen te werpen.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser nog steeds valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland en hem is op 14 februari 2022 een terugkeerbesluit uitgereikt en een inreisverbod opgelegd. . De rechtbank overweegt verder dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3c, 4c en 4d feitelijk juist zijn en, in samenhang gezien met de in de maatregel gegeven motivering, voldoende grond vormen voor het standpunt dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken dan wel dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure belemmert. Nu voornoemde gronden voldoende motivering geven voor het risico op onttrekking, laat de rechtbank de overige gronden onbesproken. Verder ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de gronden gezien het tijdsverloop niet langer aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd.
Voorwaarden voor de verlenging
6. Eiser voert verder aan dat de maximale termijn van twaalf maanden waarmee de maatregel van bewaring is verlengd niet proportioneel en redelijk is.
6.1.
Volgens artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000 mag de maatregel van bewaring met twaalf maanden worden verlengd, indien de uitzetting, alle redelijke inspanningen ter spijt, wellicht meer tijd zal vergen, op grond dat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting of de daartoe benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat in het geval van eiser is voldaan aan de voorwaarden voor de verlenging zoals neergelegd in artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000. De rechtbank ziet geen reden om de verlenging met de maximale termijn van 12 maanden disproportioneel en onredelijk te achten. Het is niet in geschil dat een geldig grensoverschrijdingsdocument in het geval van eiser ontbreekt. Verder blijkt uit het voortgangsrapport dat de staatssecretaris op 2 maart 2023 een lp-aanvraag naar de Marokkaanse autoriteiten heeft verzonden en daar inmiddels negenmaal op heeft gerappelleerd. Ook blijkt uit het voortgangsrapport dat de autoriteiten van Marokko hebben toegezegd dat niet voor alle lp-aanvragen meer een presentatie in persoon is vereist en dat zij ook op basis van een vastgestelde identiteit en nationaliteit kunnen overgaan tot lp-afgifte. Daarom is tweemaal, namelijk op 5 juli 2023 door de DT&V en op 12 juli door DIA, extra aandacht gevraagd voor deze zaak bij de Marokkaanse ambassade. Verder blijkt uit de vertrekgesprekken dat eiser steeds heeft aangegeven zelf geen handelingen te hebben verricht die zijn uitzetting kunnen bespoedigen. Ook heeft eiser aangegeven niet terug te willen naar Marokko, maar naar Duitsland of Spanje te willen vertrekken. Daarnaast heeft eiser tijdens een vertrekgesprek aangegeven de Algerijnse nationaliteit te hebben in plaats van de Marokkaanse nationaliteit. De rechtbank is van oordeel dat uit voorgaande blijkt dat eiser niet meewerkt aan zijn uitzetting naar Marokko.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
7. Eiser voert aan dat als gevolg van de zware aardbeving in Marokko mogelijk geen zicht op uitzetting naar Marokko meer bestaat omdat het hierdoor de vraag is of er nog wel lp’s worden afgegeven. Verder meent eiser dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt en dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. De staatssecretaris voert regelmatig vertrekgesprekken met eiser en heeft ook regelmatige gerappelleerd op de lp-aanvraag. Daarnaast is de zaak tweemaal extra aandacht gevraagd voor de zaak bij de Marokkaanse autoriteiten. De rechtbank acht deze gang van zaken voldoende voortvarend. Verder bestaat er naar het oordeel van de rechtbank in zijn algemeenheid ten aanzien van Marokko een reëel zicht op uitzetting. De rechtbank ziet geen reden dat dit voor eiser in het bijzonder anders zou zijn. Er is (nog) geen aanleiding voor het oordeel dat de aardbeving die heeft plaatsgevonden in Marokko van invloed is op de afgifte van lp’s door de Marokkaanse autoriteiten. Eiser heeft dit verder ook niet met stukken onderbouwd. Verder is van belang dat eiser niet actief en volledig meewerkt aan zijn terugkeer naar Marokko. Zoals volgt uit de Afdelingsuitspraken van 13 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:85) en van 2 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2210) mag van eiser wel worden verwacht dat hij actief en volledig meewerkt aan zijn uitzetting
Lichter middel
8. Eiser voert verder aan dat zijn persoonlijke omstandigheden onvoldoende zijn meegewogen bij de verlenging van de maatregel. Eiser heeft een vrouw en kinderen. Verder meent eiser dat de zorgmogelijkheden in het detentiecentrum onvoldoende zijn. Eiser wordt niet geholpen en er wordt niet gereageerd op de briefjes die hij inlevert bij de medische dienst. Verder voert eiser aan dat hij meestal opgesloten zit in zijn cel en maar één uur per dag mag luchten.
8.1.
De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris een lichter middel dan bewaring had moeten opleggen en om de belangenafweging in dit kader in het voordeel van eiser te laten uitvallen. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zien eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen. De staatssecretaris heeft eisers persoonlijke omstandigheden, te weten een zwangere vrouw en kind in Duitsland en zijn medische omstandigheden, voldoende bij de afweging omtrent een mogelijk lichter middel betrokken. Verder is niet gebleken dat de medische zorg in het detentiecentrum in het algemeen of in het geval van eiser niet toereikend is. Eiser heeft geen stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt. Voor zover het betoog van eiser over de detentieomstandigheden moet worden opgevat als een klacht over de toepassing van het regime binnen het detentiecentrum, overweegt de rechtbank dat voor dergelijke klachten een andere rechtsgang openstaat.
Conclusie
9. De beroepsgronden van eiser slagen niet. De rechtbank ziet ook ambtshalve geen aanleiding voor het oordeel dat het verlengingsbesluit niet rechtmatig is. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr.V. Vegter, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Voetnoten

1.Arrest van het Hof van Justitie Ali Mahdi van 5 juni 2014, ECLI:EC:C:2014:1320.
2.Zie uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2248.