ECLI:NL:RBDHA:2023:14370

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 september 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
SGR 22/2737 en SGR 22/3928
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepen tegen planschadebesluiten n.a.v. Provinciaal Inpassingsplan Windpark Spui

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers over de toekenning van een planschadevergoeding aan eisers 1. Bij besluit van 20 juli 2021 heeft het college aan eisers 1 een tegemoetkoming in planschade als gevolg van het provinciaal inpassingsplan "Windpark Spui" toegekend van € 28.460,89, inclusief de wettelijke rente en het drempelbedrag van € 300,-. Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift. De rechtbank heeft de beroepen gevoegd en op 22 juni 2023 op zitting behandeld. De rechtbank heeft de zaak met zaaknummer 22/2737 gelijktijdig behandeld met de zaak met zaaknummer SGR 22/2735. Eisers 1 en hun gemachtigde zijn verschenen. Namens eiseres 2 waren aanwezig de gemachtigde en [naam 1]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. N.J.K. Eijpe en mr. R. Surie. De rechtbank concludeert dat het college voor wat betreft het aspect ‘geluidhinder’ niet op het rapport van Thorbecke heeft kunnen afgaan. Het bestreden besluit is op dat punt onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank draagt het college op om bij de nieuw te nemen beslissing op bezwaar een normaal maatschappelijk risico toe te passen van 3%. De rechtbank veroordeelt het college in de door eisers gemaakte proceskosten. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen mogelijkheden om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaken te voorzien.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 22/2737 en SGR 22/3028

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 september 2023 in de zaken tussen

[eiser] en [eiseres 1], uit [woonplaats], eisers 1 (SGR 22/3028)

(gemachtigde: J. Schep),

[eiseres 2] B.V., uit [vestigingsplaats], eiseres 2 (SGR 22/2737)

(gemachtigde: mr. M.S. van der Hoek),
samen: eisers
en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (het college)

(gemachtigde: mr. L.A. Jager).
Eisers 1 hebben als derde-partij deelgenomen aan het beroep van eiseres 2. Eiseres 2 heeft als derde-partij deelgenomen aan het beroep van eisers 1.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers over de toekenning van een planschadevergoeding aan eisers 1.
1.1
Bij besluit van 20 juli 2021 (het primaire besluit) heeft het college aan eisers 1 een tegemoetkoming in planschade als gevolg van het provinciaal inpassingsplan “Windpark Spui” toegekend van € 28.460,89, inclusief de wettelijke rente en het drempelbedrag van € 300,-. Met het besluit van 30 maart 2022 (het bestreden besluit) op de bezwaren van eisers heeft het college het primaire besluit in stand gelaten.
1.2
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft de beroepen gevoegd en op 22 juni 2023 op zitting behandeld. De rechtbank heeft de zaak met zaaknummer 22/2737 gelijktijdig behandeld met de zaak met zaaknummer SGR 22/2735. Eisers 1 en hun gemachtigde zijn verschenen. Namens eiseres 2 waren aanwezig de gemachtigde en [naam 1]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. N.J.K. Eijpe en mr. R. Surie. Namens adviesbureau Thorbecke B.V. (Thorbecke) waren aanwezig mr. [naam 2] en mr. [naam 3], adviseurs, en [naam 4] en [naam 5], taxateurs.

Totstandkoming van het besluit

2. Bij besluit van 14 september 2016 hebben provinciale staten het inpassingsplan “Windpark Spui” (het inpassingsplan) vastgesteld. Het inpassingsplan maakt het mogelijk om in de gemeente Korendijk langs de rivier het Spui tussen de plaatsen Nieuw-Beijerland en Piershil in één lijn vijf windturbines met bijbehorende voorzieningen op te richten met een bouwhoogte van maximaal 140 m (rotordiameter maximaal 136 m). Het inpassingsplan is op 7 november 2016 in werking getreden. Met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 17 januari 2018 is het inpassingsplan onherroepelijk geworden. [1]
3. Eiseres 2 is de initiatiefnemer van de bouw van de windturbines. Zij is op grond van een planschadeverhaalsovereenkomst gehouden om eventueel uit te keren tegemoetkomingen in planschade te vergoeden.
4. Eisers 1 wonen aan de Oudendijk 13 in Nieuw-Beijerland. Van de in lijn opgestelde windturbines staat de dichtstbijzijnde op een afstand van circa 398 meter van de woning van eisers 1. Op 2 december 2020 hebben eisers 1 bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoeksche Waard een aanvraag gedaan voor tegemoetkoming in planschade die bestaat uit een waardedaling van hun woning als gevolg van het inpassingsplan. Dit verzoek is doorgestuurd naar het college op 9 december 2020, omdat de komst van het windpark mogelijk wordt gemaakt door het inpassingsplan.
5. Het college heeft de aanvraag van eisers 1 ter advisering voorgelegd aan Thorbecke. Het definitieve advies dateert van 2 juli 2021. Volgens Thorbecke bestaan de voor het onroerend goed van eisers 1 nadelige ruimtelijke effecten als gevolg van de planologische wijziging uit een aantasting van het karakter van het uitzicht en de situering. Daarnaast wordt een toename van geluidhinder en in beperkte mate slagschaduwhinder aannemelijk geacht. Thorbecke concludeert dat sprake is van zwaar planologisch nadeel. Om de omvang van het planologisch nadeel te kunnen bepalen, heeft een taxateur van Thorbecke de woning van eisers 1 opgenomen en gewaardeerd. Onder het oude planologische regime is de woning van eisers 1 per de peildatum van 7 november 2016 getaxeerd op een bedrag van € 360.000,-. De waarde van de woning onder het nieuwe planologische regime is per diezelfde datum vastgesteld op € 325.000,-, hetgeen overeenkomt met een waardevermindering van € 35.000,-, oftewel een waardedaling van 9,7%. Thorbecke adviseert om aan eisers 1 een tegemoetkoming in planschade toe te kennen tot een bedrag van € 27.800,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag tot aan de dag van uitkering van de tegemoetkoming en onder restitutie van het drempelbedrag. Hierbij heeft Thorbecke voor het normaal maatschappelijk risico een drempel van 2% gehanteerd.
6. Het college heeft overeenkomstig het advies van Thorbecke beslist en
aan eisers 1 een tegemoetkoming in planschade toegekend van € 28.460,89, inclusief de wettelijke rente en het drempelbedrag van € 300,-.
7. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Het college heeft de bezwaren ongegrond verklaard in het bestreden besluit.

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank beoordeelt de beroepen aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
9. De voor de beoordeling van de beroepen relevante wetgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Onafhankelijkheid en deskundigheid Thorbecke
10. Eisers 1 betogen dat Thorbecke niet onafhankelijk is. Thorbecke presenteert zich als een gespecialiseerd adviesbureau voor publieke organisaties. In die hoedanigheid bemoeit zij zich met overheidsorganisaties, maar neemt zij ook het management en de bedrijfsvoering daarvan over. Daar komt bij dat Thorbecke zich volgens de inschrijving in de Kamer van Koophandel ook met andere activiteiten bezighoudt, zoals bemiddeling bij handel, huur of verhuur van onroerend goed. Ook de door Thorbecke ingeschakelde taxateur is niet onafhankelijk, omdat hij in dienst is van Thorbecke en als zodanig met Thorbecke is verstrengeld. Eisers 1 betogen verder dat de taxateur van Thorbecke ook niet deskundig is, omdat hij niet beschikt over lokale kennis van Nieuw-Beijerland. Zijn kantoor ligt op meer dan 170 kilometer van Nieuw-Beijerland.
10.1.
De rechtbank stelt voorop dat indien in een advies van een door een bestuursorgaan benoemde onafhankelijke en onpartijdige deskundige op objectieve wijze verslag is gedaan van het door deze deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, dat bestuursorgaan bij het nemen van een besluit op een verzoek om tegemoetkoming in planschade van dat advies mag uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht. [2]
10.2.
In het advies is vermeld dat het college Thorbecke de opdracht heeft gekregen om als onafhankelijke deskundige een advies uit te brengen over de door eisers 1 ingediende aanvraag om tegemoetkoming in planschade. Het advies is namens Thorbecke opgesteld door mr. [naam 3], mr. [naam 2], juristen, en [naam 5], register taxateur.
10.3.
De rechtbank overweegt dat de Afdeling eerder heeft geoordeeld dat Thorbecke is aan te merken als onafhankelijke deskundige op het gebied van planschade. [3] De rechtbank ziet geen aanleiding daarover in dit geval anders te oordelen. Het feit dat Thorbecke in opdracht en voor rekening van overheden, waaronder het college, adviseert doet niet af aan haar onafhankelijkheid. De betrokken medewerkers, waaronder de taxateur, zijn in dienst van Thorbecke en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van het college. Thorbecke heeft verder weersproken dat zij handelt of bemiddelt in onroerend goed. Weliswaar is dit als werkgebied in de inschrijving van de Kamer van Koophandel opgenomen, maar het valt niet onder haar feitelijke bedrijfsactiviteiten. Eisers 1 hebben dit niet onderbouwd bestreden.
10.4.
De rechtbank ziet ook geen aanleiding om te twijfelen aan de deskundigheid van de taxateur van Thorbecke. De enkele omstandigheid dat het kantoor van de taxateur niet is gevestigd in de buurt van het te taxeren object, betekent niet dat de taxateur niet over de benodigde deskundigheid beschikt om de planschadetaxatie uit te voeren. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat een taxateur zich op de hoogte kan stellen van lokale ontwikkelingen in een bepaalde periode, bijvoorbeeld door het raadplegen van (openbare) bronnen. In het onderhavige geval is de taxateur bovendien ter plaatse geweest en heeft hij een inpandige opname verricht. Het betoog van eisers 1 slaagt dus niet.
10.5.
Aangezien Thorbecke, waaronder haar taxateur, is aan te merken als een onafhankelijke deskundige op het gebied van planschade, mag het college in beginsel op een door deze deskundige uitgebracht advies afgaan. De rechtbank zal beoordelen of de gronden die eisers aanvoeren reden geven tot twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies van Thorbecke.
Planvergelijking en schadefactoren
11. Eisers 1 betogen dat Thorbecke het planologische nadeel niet heeft onderbouwd. De rechtbank volgt eisers 1 hierin niet. In zijn definitieve rapport heeft Thorbecke uiteengezet welke schadefactoren een rol spelen en of die tot een planologisch nadeel leiden voor eisers onroerende zaak. Volgens Thorbecke bestaan de voor het onroerend goed van eisers nadelige ruimtelijke effecten als gevolg van de planologische wijziging uit een aantasting van het karakter van het uitzicht en de situering. Daarnaast wordt een toename van geluidhinder en in beperkte mate slagschaduwhinder aannemelijk geacht.
Geluidhinder
12. Eisers 1 stellen dat Thorbecke geen reële prognose heeft gemaakt van de toename van de geluidhinder. Volgens eisers 1 heeft Thorbecke het planologische nadeel te laag ingeschat. De wettelijke geluidsnormen voor windturbines gaan uit van maximale jaargemiddelde geluidniveaus, maar deze zijn oncontroleerbaar en in de praktijk worden deze vaak overschreden. Bij de beoordeling van de planschade heeft Thorbecke daar ten onrechte geen rekening mee gehouden. Eisers 1 wijzen voorts op het “Rapport Geluidsonderzoek windpark Spui ten behoeve van de omgevingsdialoog” van M+P van 3 mei 2023. Uit dit rapport blijkt volgens eisers 1 dat de vijf in lijn opgestelde windturbines voor extra geluidsoverlast zorgen. Er is daarom sprake van een grotere mate van geluidhinder dan waarvan Thorbecke is uitgegaan.
12.1.
Wanneer de door de aanvrager gestelde schade is te herleiden tot een gestelde toename van de geluidbelasting onder het nieuwe planologische regime, dient bij de planvergelijking in het kader van het onderzoek naar hetgeen op grond van het nieuwe planologische regime op de peildatum maximaal kan worden gerealiseerd een reële prognose te worden gemaakt van het gebruik van de bewuste gronden met de daaruit voortvloeiende redelijkerwijs te verwachten geluidbelasting. Dit onderzoek zal moeten uitwijzen of de geluidbelasting van dien aard is dat het nieuwe planologische regime een nadeliger positie van aanvrager, met daaruit voortvloeiende schade in de vorm van waardevermindering van zijn onroerende zaak, tot gevolg heeft gehad. [4]
12.2.
In het advies van 2 juli 2021 heeft Thorbecke ten aanzien van de geluidbelasting onder het nieuwe planologische regime toegelicht dat in het Activiteitenbesluit milieubeheer normen zijn gesteld aan de hoeveelheid geluid die windturbines mogen veroorzaken. Het jaargemiddelde geluidniveau Lden veroorzaakt door een windturbine of windpark mag bij een geluidgevoelig object (zoals een woning) niet meer bedragen dan 47 dB. Daarnaast geldt een ten hoogste toelaatbare waarde van 41 dB voor het jaargemiddelde geluidniveau in de nachtperiode (Lnight). Verder blijkt uit het advies van Thorbecke dat voor het windpark een geluidsonderzoek is uitgevoerd en dat zich bij alle inrichtingsalternatieven woningen binnen de 47 dB Lden en 41 dB Lnight contouren bevinden, waaronder die van eisers 1. Na het nemen van geluidsreducerende maatregelen wordt volgens Thorbecke voldaan aan de voormelde normen uit het Activiteitenbesluit.
12.3.
De rechtbank overweegt dat de Afdeling in verschillende uitspraken [5] een oordeel heeft gegeven over de vraag of het bevoegde gezag bij het vaststellen van een bestemmingsplan of inpassingsplan bij de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van een windpark mag aansluiten bij de in artikel 3.14a, eerste lid, van het Activiteitenbesluit neergelegde geluidnormen. Die vraag is daarin bevestigend beantwoord. Daarbij is tevens ingegaan op hetgeen eisers 1 hebben aangevoerd over het hinderlijke karakter van windturbines en de jaargemiddelden. Daarnaast heeft de Afdeling in de uitspraak van 14 november 2018 [6] geoordeeld dat piekgeluiden bij windturbines niet relevant zijn. De Afdeling heeft ook reeds geoordeeld dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat de geluidnormen voor windturbines uit het Activiteitenbesluit niet controleerbaar en handhaafbaar zijn. [7] Het betoog van eisers 1 biedt geen grond om daar in het kader van een verzoek om een tegemoetkoming in planschade anders over te oordelen. [8] Naar het oordeel van de rechtbank heeft Thorbecke bij het bepalen van het planologisch nadeel ervan kunnen uitgaan dat zal worden voldaan aan de geluidnormen die gelden voor windturbines op grond van het Activiteitenbesluit. Het betoog van eisers 1 faalt in zoverre.
12.4.
In het Thorbecke-advies staat verder dat ondanks het voldoen aan de wettelijke normen ten aanzien van geluid nog wel planologisch nadeel kan ontstaan. Thorbecke is van oordeel dat, mede gelet op de korte afstand tot de dichtstbijzijnde windturbines, sprake is van een toename van geluidsoverlast ten opzichte van het oude planologische regime. Volgens het advies moet er wel rekening mee worden gehouden dat eisers 1 onder het oude planologische regime ook met enige geluidshinder konden worden geconfronteerd vanuit de omgeving en door de ligging naast agrarische bedrijvigheid. Voor een deel zal het geluid van de windturbines dan ook wegvallen onder de achtergrond van de bestaande geluidsbronnen. Daar staat tegenover dat het geluid van windturbines permanenter van aard is in vergelijking tot de bestaande geluidbronnen in de omgeving. Daar komt bij dat de hinder van de windturbines zich met name in de nacht manifesteert, wanneer het basis-geluidsniveau – zeker in een overwegend agrarisch buitengebied – aanzienlijk lager is.
12.5.
De rechtbank overweegt dat de planvergelijking op het onderdeel geluid door Thorbecke onvoldoende inzichtelijk is gemaakt. Het college had dit advies dan ook niet aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. De rechtbank overweegt daartoe als eerste dat Thorbecke de bestaande geluidsbelasting onder het oude planologische regime niet heeft gekwantificeerd of anderszins inzichtelijk heeft gemaakt. Het Thorbecke-advies merkt op dat de woning van eisers 1 onder het oude planologische regime ook al te maken had met geluidbelasting in de omgeving, waaronder van agrarische bedrijvigheid, maar biedt geen inzicht in wat deze belasting zou kunnen inhouden. Het Thorbecke-advies benoemt slechts de ligging van de woning naast een agrarisch perceel, waarop landbouwmachines en pompen kunnen worden gebruikt, maar maakt geen inschatting van de geluidbelasting die deze bronnen kunnen veroorzaken op de woning van eisers 1. Dit had naar het oordeel van de rechtbank wel van Thorbecke mogen worden verwacht. Om de toename van de geluidshinder onder het nieuwe planologisch regime te kunnen bepalen, moet immers tot op zekere hoogte inzichtelijk zijn wat de geluidsbelasting onder het oude planologische regime was. De rechtbank overweegt verder dat Thorbecke voor het geluidniveau in het nieuwe planologische regime alleen kijkt naar de geluidhinder afkomstig van de windturbines. Thorbecke geeft hiermee geen inzicht in wat de totale gecumuleerde geluidbelasting is vanwege de windturbines en de andere reeds bestaande (planologisch maximaal mogelijke) geluidbronnen op de woning van eisers 1. Dat volgens Thorbecke de geluidstoename niet als “zwaar” kan worden gekwalificeerd omdat een geluidsbelasting van 40 dB gelijk staat aan zeer zachte spraak in een rustige kamer, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank overweegt dat Thorbecke daarmee nog steeds het planologisch nadeel niet inzichtelijk heeft gemaakt. De rechtbank acht in dit kader relevant dat Thorbecke ter zitting heeft verklaard dat ook bij een geluidbelasting van 40 dB sprake zou kunnen zijn van meer dan beperkt planologisch nadeel als sprake is van een grote toename van geluid ten opzichte van het oude planologisch regime. Bij het bepalen van de omvang van het planologisch nadeel is dus niet de geluidbelasting in de nieuwe situatie doorslaggevend, maar gaat het om het verschil met de oude situatie. Voor zover Thorbecke zich op het standpunt stelt dat uit het rapport “Akoestisch onderzoek 2018/2019 bepaling referentieniveau in nieuw-Beijerland omgeving Oudendijk” van 4 november 2019 blijkt dat er in het woongebied omgeving Voorstraat geen significant verschil is gemeten na de aanleg van het windpark, overweegt de rechtbank dat dit – net als het onderzoek waar eisers 1 naar verwijzen – een onderzoek naar de feitelijke situatie op een specifiek moment betreft dat niet uitgaat van de maximale planologische mogelijkheden. De beroepsgrond slaagt.
Gezondheid
13. Eisers 1 stellen dat bij het bepalen van het planologische nadeel ten onrechte geen rekening is gehouden met de invloed van het geluid van de windturbines op de gezondheid. Dat geluid kan wel degelijk tot gezondheidsproblemen leiden. Daarover is inmiddels veel meer bekend. Eisers 1 wijzen onder meer op een document van chirurg-traumatoloog P.F. Hulstaert.
13.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [9] moet een geobjectiveerde vergelijking worden gemaakt tussen de planologische maatregel waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt en het voordien geldende planologische regime. Subjectieve elementen spelen daarbij geen rol.
13.2.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 12 april 2023 overweegt de rechtbank dat er op basis van de huidige wetenschappelijke inzichten weliswaar voldoende bewijs is voor hinder, maar dat er tot nu toe geen eenduidig bewijs is voor andere gezondheidseffecten als gevolg van windturbinegeluid. [10] Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de klachtenbeleving van eisers 1 en hen daarin serieus neemt, heeft het college gelet op het in overweging 13.1 geschetste kader, de door eisers gestelde gezondheidseffecten niet bij de beoordeling behoeven te betrekken. De beroepsgrond van eisers 1 slaagt niet.
Rapport TNO
14. Eisers 1 wijzen op een rapport van TNO van 30 maart 2022 waarin gerapporteerd is over een onderzoek naar de beleving van windenergie op land. In dat onderzoek zijn vier windparken onderzocht, waaronder Windpark Spui. Laatstgenoemd windpark scoort slecht op alle onderzochte factoren, zoals geluid, slagschaduw, gezondheid, horizonvervuiling en veiligheid. Ook uit dit onderzoek blijkt volgens eisers 1 dat Thorbecke het nadeel dat zij ondervinden van de windturbines heeft onderschat.
14.1.
De rechtbank stelt vast dat in het door eisers 1 aangehaalde onderzoek van TNO onderzoek is gedaan naar de vraag welke factoren bepalen hoe omwonenden (de ontwikkeling van) een windpark in hun directe leefomgeving ervaren. Aanvullend daarop, heeft TNO met het onderzoek inzicht willen geven in project-specifieke contextfactoren die de beleving beïnvloeden.
14.2.
Naar het oordeel van de rechtbank kan aan het rapport van TNO niet de waarde worden toegekend die eisers 1 daaraan toegekend zouden willen zien, omdat daarin geen planvergelijking is gemaakt op grond waarvan het planologisch nadeel als gevolg van het inpassingsplan bepaald kan worden. Het rapport van TNO is opgesteld met een ander doel dan het rapport van Thorbecke. De feitelijke beleving van omwonenden is niet maatgevend voor het planologisch nadeel. De rechtbank ziet in het rapport van TNO dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat Thorbecke de schadefactoren en het planologische nadeel verkeerd heeft ingeschat.
14.3.
Onder verwijzing naar het rapport van TNO hebben eisers 1 ook nog aangevoerd dat omwonenden onvoldoende zijn betrokken bij de besluitvorming van het inpassingsplan. Bij de vaststelling van dat besluit is volgens eisers 1 ook onvoldoende rekening gehouden met hun belangen. De rechtbank overweegt dat deze gronden zich tegen de totstandkoming van het inpassingsplan richten. Het besluit tot vaststelling van het inpassingsplan ligt hier niet ter beoordeling voor. Deze beroepsgronden, wat hiervan verder ook zij, kunnen daarom niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
Conclusie schadefactoren
15. De rechtbank concludeert dat het college voor wat betreft het aspect ‘geluidhinder’ niet op het rapport van Thorbecke heeft kunnen afgaan. Het bestreden besluit is op dat punt onvoldoende gemotiveerd.
Berekening van de schade
Marktwaarde en referentieobjecten
16. Eisers 1 stellen dat het college niet van het taxatierapport van Thorbecke heeft kunnen uitgaan, omdat daarin niet wordt onderbouwd hoe de marktwaarde van hun woning per de peildatum onder het nieuwe planologische regime is bepaald. In de taxatie is bij het bepalen van die waarde ook ten onrechte geen rekening gehouden met referentieobjecten. Eisers 1 wijzen in dit verband op een aantal referentiewoningen dat na de peildatum is verkocht (Oudendijk 1, 2, 3, 7 en Oosthoek 11 te Piershil). Ook is niet duidelijk welk indexcijfer is gebruikt bij het bepalen van de waarde van de woning per de peildatum onder het oude planologische regime.
16.1.
De rechtbank stelt vast dat eisers 1 niet betwisten dat hun woning onder het oude planologische regime per de peildatum van 7 november 2016 een marktwaarde heeft van € 360.000,-. Zij betwisten de getaxeerde marktwaarde per de peildatum onder het nieuwe planologische regime.
16.2.
De rechtbank stelt voorop dat bij de waardering van onroerende zaken niet alleen de taxatiemethode, maar ook de kennis en ervaring van de deskundige een rol spelen. De bestuursrechter beoordeelt daarom slechts of het bestuursorgaan de taxatie in redelijkheid aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Verder moet de besluitvorming voldoen aan de eisen die het recht aan de zorgvuldigheid en de motivering stelt en moet de rechter toetsen of de besluitvorming aan die eisen voldoet. [11]
16.3.
Ten aanzien van het betoog van eisers 1 over het gehanteerde indexcijfer overweegt de rechtbank dat dit ziet op de getaxeerde waarde onder het oude planologische regime. Nu eisers 1 die waarde niet betwisten, treft de beroepsgrond van eisers 1 geen doel.
16.4.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de door de taxateur van Thorbecke verrichte waardering van de woning onder het nieuwe planologische regime. Uit het advies van Thorbecke blijkt dat de waarde van de woning per de peildatum is vastgesteld met bijstand van een taxateur die de situatie ter plaatse heeft opgenomen. De inzichten van een taxateur zijn gebaseerd op zijn kennis en ervaring en een nadere toelichting op deze inzichten kan daarom niet in alle gevallen worden verlangd. Naar het oordeel van de rechtbank kan in dit geval van de taxatie worden uitgegaan, nu daarin inzichtelijk is gemaakt welke feiten en omstandigheden daaraan ten grondslag zijn gelegd. De taxatie bevat verder geen tegenstrijdigheden en is voldoende duidelijk.
16.5.
De rechtbank volgt eisers 1 voorts niet in hun betoog dat de taxateur van Thorbecke ten onrechte geen referentiewoningen heeft gebruikt voor het bepalen van de waarde van de woning per de peildatum onder het nieuwe planologische regime. Volgens de taxateur zijn recent na de peildatum geen referentiewoningen met een vergelijkbare situering ten aanzien van het windpark verkocht. De door eisers 1 aangedragen referentiewoningen zijn volgens de taxateur niet geschikt voor de waardering, omdat deze te ver na de peildatum zijn verkocht. Verkoopcijfers die buiten een redelijke termijn van de peildatum zijn gelegen kunnen wellicht een indicatie geven van wat een redelijk denkend en handelend koper bereid zou zijn geweest te betalen op de peildatum, maar in de tussenliggende periode kunnen er andere variabelen zijn geweest die de verkoopcijfers hebben beïnvloed. Eisers 1 hebben onvoldoende gemotiveerd bestreden dat de door hen genoemde referentiewoningen toch bruikbaar zijn voor de waardering van de woning per de peildatum onder het nieuwe planologische regime. Het betoog van eisers 1 faalt.
16.6.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de juistheid of volledigheid van de door Thorbecke verrichte taxatie.
Taxatierapporten Van der Mark
17. Eisers 1 stellen dat de taxateur van Thorbecke de waarde van de woning per de peildatum onder het nieuwe planologische regime veel te laag heeft ingeschat. Zij wijzen op twee taxaties die zijn verricht door taxateur Van der Mark. De getaxeerde waarde van de woning per de peildatum na inwerkingtreding van het inpassingsplan bedraagt volgens Van der Mark € 254.710,- dan wel € 265.000,-. Volgens eisers 1 wordt de waarde per de peildatum volgens de door Van der Mark gehanteerde methodes zo goed mogelijk benaderd. Deze zijn beter dan die van de taxateur van Thorbecke, omdat die alleen van zijn praxis uitgaat.
17.1.
Eisers 1 hebben twee taxatierapporten laten uitvoeren door Van der Mark. Het eerste taxatierapport is van 14 oktober 2021. In dit taxatierapport heeft Van der Mark de marktwaarde van de woning per 7 oktober 2021 op € 365.000,- bepaald. Ter onderbouwing van die marktwaarde heeft Van der Mark gebruik gemaakt van drie referentieobjecten. Rekening houdend met de huizenprijzenontwikkeling hebben eisers 1 de waarde van de woning vervolgens per 7 november 2016 berekend op € 254.710,-. In beroep hebben eisers 1 een tweede taxatie laten uitvoeren door Van der Mark. Het taxatierapport dateert van 22 maart 2023. Blijkens dit taxatierapport heeft Van der Mark de waarde van de woning per de peildatum van 7 november 2016 op € 265.000,- getaxeerd. Omdat er geen referenties met een vergelijkbare ligging en een transactiedatum van vóór de peildatum zijn, heeft Van der Mark drie woningen aan de Oudendijk [12] in Piershil die in de periode 2019 tot en met 2020 zijn verkocht en een vergelijkbare ligging hebben als de woning van eisers 1, vergeleken met drie woningen die in dezelfde periode zijn verkocht die niet grenzen aan het windturbinepark. De uitkomst van de vergelijking is dat de waarde van de woningen aan de Oudendijk nabij het windpark gemiddeld 28,15% lager is dan vergelijkbare woningen op een locatie zonder windturbinepark in de omgeving.
17.2.
De rechtbank is van oordeel dat de door Van der Mark in zijn taxatierapport van 14 oktober 2021 gebezigde methode minder geschikt en betrouwbaar is voor de waardebepaling dan de methode die de taxateur van Thorbecke heeft gebruikt. Daarbij betrekt de rechtbank dat de taxateur van Thorbecke in zijn reactie van 5 november 2021 heeft toegelicht dat het niet wenselijk en niet gebruikelijk is om voor de vaststelling van de vermogensschade uit te gaan van de waarde van de onroerende zaak op 7 oktober 2021, omdat deze datum bijna vijf jaar na de peildatum ligt en indexatie in dat geval over een lange periode moet plaatsvinden, waarbinnen veel ontwikkelingen in het vastgoed zijn geweest. Andere variabelen kunnen dus van invloed zijn geweest op de prijs. Bovendien bestaan er volgens de taxateur van Thorbecke verschillende indexcijfers en is onduidelijk van welk indexcijfer zou moeten worden uitgegaan. Eisers 1 hebben niet gemotiveerd betwist dat de door Van der Mark in het taxatierapport van 14 oktober 2021 gebezigde methode om die redenen minder geschikt is. Gelet hierop hecht de rechtbank voor de waardebepaling meer waarde aan de taxatie van Thorbecke dan aan die van Van der Mark van 14 oktober 2021. Het betoog van eisers 1 faalt in zoverre.
17.3.
Ook ten aanzien van de door Van der Mark in zijn taxatierapport van 22 maart 2023 gebezigde methode is de rechtbank van oordeel dat die minder geschikt en betrouwbaar is voor de waardebepaling dan de methode die de taxateur van Thorbecke heeft gebruikt. Daarbij neemt de rechtbank de reactie van de taxateur van Thorbecke van 24 mei 2023 in aanmerking. Hierin staat dat Van der Mark de woningen aan de Oudendijk met maar één andere woning heeft vergeleken, terwijl het bij een vergelijkingsmethode wenselijk en gebruikelijk is om met meerdere woningen te vergelijken om eventuele ‘extremen’ minder van invloed te laten zijn. Eisers 1 hebben dit niet bestreden. Daarnaast wijst de taxateur van Thorbecke erop dat in de taxatie van Van der Mark wordt aangegeven dat voor de drie woningen aan de Oudendijk vanwege een verschil in afwerking in vergelijking met de referentieobjecten een correctie op de prijs per m² moet worden toegepast, maar dat die correctie bij de rekenkundige uitwerking niet is doorgevoerd. Indien de correctie wel zou zijn toegepast, zou het gemiddelde waardeverschil lager uitkomen. Weliswaar hebben eisers 1 ter zitting te kennen gegeven dat Van der Mark geen aanleiding heeft gezien om de taxatie van 22 maart 2023 naar aanleiding van de reactie van de taxateur van Thorbecke van 24 mei 2023 aan te passen, omdat deze geen onvolkomenheden zou bevatten, maar de rechtbank stelt ook zelf vast dat bij de berekening geen rekening is gehouden met genoemde correctie voor het verschil in afwerking. In de berekening is immers te zien dat Van der Mark het verschil in afwerking weliswaar noemt, maar de hogere prijs per m² vervolgens niet meeneemt in de berekening. Ten slotte heeft de taxateur van Thorbecke onweersproken naar voren gebracht dat niet goed is vast te stellen wat de waarde-invloed van de windturbines is geweest, omdat meerdere factoren van invloed zijn op het verschil in waarde tussen de woningen aan de Oudendijk en de referentieobjecten. Gelet op de geconstateerde correctiefout en de kwetsbare methodiek die Van der Mark heeft toegepast, hecht de rechtbank voor de waardebepaling meer waarde aan de taxatie van Thorbecke dan aan die van Van der Mark van 22 maart 2023. Het betoog van eisers 1 faalt daarom ook voor het overige.
17.4.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat het college voor de waardebepaling van de woning van eisers 1 op de peildatum onder het nieuwe planologische regime van de taxatie van Thorbecke heeft kunnen uitgaan.
Normaal maatschappelijk risico
18. Eiseres 2 stelt dat het normaal maatschappelijk risico te laag is vastgesteld. Volgens eiseres 2 is de ontwikkeling en realisatie van het windpark aan te merken als een normale maatschappelijke ontwikkeling, reeds omdat windparken als de onderhavige frequent worden gerealiseerd, ook op locaties en op afstanden tot woonkernen zoals in het onderhavige geval. Eiseres 2 wijst in dit verband op rapporten van SAOZ van 28 april 2021 en 20 augustus 2021, die op haar verzoek in een andere planschadeprocedure met betrekking tot Windpark Spui zijn uitgebracht. De ontwikkeling lag bovendien in de lijn der verwachtingen, omdat die past binnen een reeks van jaren gevoerd beleid. Volgens eiseres 2 is het verdedigbaar dat de windturbines ook naar hun aard binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving passen. Hoewel windturbines door hun hoogte en verschijningsvorm af lijken te wijken van de structuur van het agrarische gebied, is juist de open en overwegend onbebouwde structuur van het gebied bij uitstek geschikt voor ‘wind op land’. Volgens eiseres 2 is het daarom gerechtvaardigd een normaal maatschappelijk risico van ten minste 3% te hanteren.
18.1.
De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat de vaststelling van de omvang van het normale maatschappelijke risico in de eerste plaats aan het bestuursorgaan is. [13] Daarbij komt het bestuursorgaan beoordelingsruimte toe. Het bestuursorgaan dient deze vaststelling naar behoren te motiveren. Daarbij geldt dat naarmate een bestuursorgaan een hoger percentage als normaal maatschappelijk risico hanteert, zwaardere eisen aan de motivering worden gesteld. Indien de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, toetst de rechter deze motivering en kan hij, indien de gegeven motivering niet volstaat, de omvang van het normale maatschappelijke risico zelf vaststellen door in een concreet geval zelf te bepalen welke drempel of korting redelijk is.
18.2.
De vraag of schade als gevolg van een planologische ontwikkeling tot het normaal maatschappelijk risico behoort, moet volgens de Afdeling worden beantwoord met inachtneming van alle van belang zijnde omstandigheden van het geval. Voor het antwoord op de vraag of schade binnen het normale maatschappelijke risico valt, is onder meer van belang of de desbetreffende planologische ontwikkeling als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden beschouwd, waarmee de aanvrager rekening had kunnen houden in die zin dat die ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag, ook al bestond geen concreet zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop deze ontwikkeling zich zou voordoen. De omstandigheid dat een bepaalde planologische ontwikkeling als een normale maatschappelijke ontwikkeling is aan te merken, betekent op zichzelf nog niet dat deze planologische ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag. Of sprake is van een normale maatschappelijke ontwikkeling, wordt namelijk los van de omstandigheden van het geval beoordeeld. Of de ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag wordt beoordeeld met inachtneming van de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van de vraag of de ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag, komt in ieder geval betekenis toe aan de mate waarin de ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en het gedurende een reeks van jaren gevoerde ruimtelijke beleid past. [14]
18.3.
De Afdeling heeft in haar rechtspraak ook handvatten gegeven voor het bepalen van de hoogte van de drempel. [15] Indien de ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en binnen het gedurende een reeks van jaren gevoerde ruimtelijke beleid past, mag het bestuursorgaan een drempel van 5% van de waarde van de onroerende zaak toepassen. Indien aan één van beide indicatoren maar voor een deel wordt voldaan, is het hanteren van een drempel van 4% in beginsel aangewezen. Indien aan één van beide indicatoren in zijn geheel niet wordt voldaan of indien aan beide indicatoren deels wordt voldaan, is het hanteren van een drempel van 3% in beginsel aangewezen. Indien slechts aan één van beide indicatoren voor een deel wordt voldaan, of indien aan beide indicatoren in het geheel niet wordt voldaan, is in beginsel het toepassen van het minimumforfait van 2% aangewezen.
18.4.
In haar definitieve advies heeft Thorbecke zich op het standpunt gesteld dat de bouw van vijf zeer grote windturbines niet als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden gezien. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het realiseren van een windpark op agrarische gronden hedendaags op zichzelf beschouwd te kenschetsen is als een normale niet geheel ongebruikelijke maatschappelijke ontwikkeling. In dit specifieke geval gaat het echter om windturbines in de grootste vorm (140 meter met een ashoogte van 136 meter) zeer dicht tussen twee kleine dorpen in. Thorbecke overweegt verder dat de nieuwe ontwikkeling niet past in de aard en structuur van de directe omgeving, aangezien de bouwaard wezenlijk afwijkt van de bestaande bebouwingsstructuur van de omgeving, dat met name open gebied is. Daarbij liggen in de directe omgeving ook geen hoge windturbines. De planologische ontwikkeling past wel in het provinciaal en rijksbeleid. Thorbecke heeft daarom geen aanleiding gezien om een verhoogd normaal maatschappelijk risico aan te nemen en heeft het wettelijk minimumforfait van 2% toegepast.
18.5.
In het bestreden besluit heeft het college zich, onder verwijzing naar de nadere toelichting van Thorbecke van 5 november 2021, op het standpunt gesteld dat het windpark, gelet op zijn ligging, geen normale maatschappelijke ontwikkeling is. Het windpark ligt zeer dicht tussen twee dorpskernen, zonder nabijheid van zee of industrie en de windturbines hebben forse afmetingen.
18.6.
De rechtbank is van oordeel dat de ontwikkeling en realisatie van een windpark op agrarische gronden op zichzelf is aan te merken als een normale maatschappelijke ontwikkeling. De beoordeling of sprake is van een normale maatschappelijke ontwikkeling dient plaats te vinden los van de omstandigheden van het geval. De specifieke kenmerken van de ontwikkeling, zoals de grootte van de windturbines en de afstand tot woonkernen, dienen bij die beoordeling buiten beschouwing te worden gelaten. Deze omstandigheden spelen een rol bij het antwoord op de vraag of de ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag, in het bijzonder bij de mate waarin de ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving past. De rechtbank ziet zich gesteund in haar oordeel door recente rechtspraak. Zij verwijst in dit verband naar de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 13 januari 2023 [16] en die van de rechtbank Gelderland van 29 maart 2022 [17] waarin wordt geoordeeld dat windparken op land in het algemeen als een normale maatschappelijke ontwikkeling zijn aan te merken. De rechtbank wijst ook op de planschadezaak waarover de Afdeling op 8 maart 2023 [18] uitspraak heeft gedaan en waarin partijen het erover eens waren dat de plaatsing van vier windturbines in agrarisch gebied in beginsel als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden beschouwd. Het betoog van eiseres 2 slaagt.
18.7.
Om te kunnen beoordelen of het college heeft kunnen aansluiten bij het minimumforfait van 2%, ook nu sprake is van een normale maatschappelijke ontwikkeling, zal de rechtbank beoordelen of de ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag. Zoals hiervoor is overwogen wordt die vraag beoordeeld met inachtneming van de omstandigheden van het geval en komt daarbij in ieder geval betekenis toe aan de mate waarin de ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en het gedurende een reeks van jaren gevoerde ruimtelijke beleid past.
18.8.
Met het college is de rechtbank van oordeel dat de ontwikkeling naar haar aard en omvang niet binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving past. Dat het open agrarische landschap zich goed leent voor het opwekken van windenergie, betekent niet dat de ontwikkeling ook binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving past. Juist het open agrarische landschap zonder noemenswaardige bouwmogelijkheden maakt dat de ontwikkeling naar haar aard en omvang niet in de structuur van de omgeving past. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat niet alleen het college, in navolging van Thorbecke, maar ook SAOZ, de door eiseres 2 ingeschakelde deskundige, vindt dat de ontwikkeling naar haar aard en omvang niet binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving past.
18.9.
Naar het oordeel van de rechtbank past de ontwikkeling wel in een gedurende een reeks van jaren gevoerd ruimtelijk beleid. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het gebied van Windpark Spui reeds als gewenste locatie voor windturbines is aangemerkt in het door het college in 2010 vastgestelde en bekendgemaakte ontwerp van de Nota Wervelender 2010, en dat die locatie als zodanig is gehandhaafd in de definitieve Nota Wervelender 2010.
18.10.
De rechtbank concludeert dat de ontwikkeling van het windpark kan worden gezien als een normale maatschappelijke ontwikkeling die past binnen het gedurende een reeks van jaren gevoerde ruimtelijke beleid. De ontwikkeling past echter niet binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving. Omdat daarmee aan één van de indicatoren in het geheel niet wordt voldaan, is de rechtbank van oordeel dat het daarom in dit geval redelijk is om een drempel te hanteren van 3% van de waarde van de woning van eisers 1 onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van het inpassingsplan.
18.11.
Het college heeft naar voren gebracht dat het vaststellen van een hogere drempel dan 2% vanwege het normaal maatschappelijk risico strijd oplevert met het gelijkheidsbeginsel, omdat in andere, ook deels onherroepelijke planschadebesluiten met betrekking tot het Windpark Spui is uitgegaan van het wettelijk minimumforfait van 2%. De rechtbank volgt het college niet in dit verweer. Van gelijke gevallen is immers geen sprake, reeds omdat eiseres 2 in die andere zaken de toegepaste drempel voor het normaal maatschappelijk risico niet ter discussie heeft gesteld. Het feit dat eiseres 2 die drempel niet eerder ter discussie heeft gesteld, maakt niet dat zij daartegen in de onderhavige zaak niet meer mag opkomen, dan wel dat de rechtbank de omvang van het normale maatschappelijke risico niet zelf mag vaststellen.
Conclusie en gevolgen
19. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen mogelijkheden om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaken te voorzien. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om een tussenuitspraak te doen en een bestuurlijke lus toe te passen. In dat kader is het volgende van belang. Op de zitting van 22 juni 2023 heeft de rechtbank een cluster van tien planschade-zaken behandeld die allen betrekking hebben op het inpassingsplan. In uitspraken van heden over vier zaken waarin aan eisers voorzienbaarheid van de schade werd tegengeworpen, heeft de rechtbank gemotiveerd waarom deze zaken zich niet lenen voor het toepassen van een bestuurlijke lus. Gelet op de samenhang tussen de tien beroepen, verdient het gelet op een efficiënte rechtspleging de voorkeur dat eventuele hogerberoepsprocedures van alle partijen gelijktijdig kunnen worden gevoerd. Tegen een tussenuitspraak kan nog geen hoger beroep worden ingesteld. Dit kan pas bij een einduitspraak. Daarom doet de rechtbank geen tussenuitspraak. De rechtbank zal het college opdragen een nieuw besluit op de bezwaren van eisers te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Dat betekent dat het college de planvergelijking met betrekking tot geluidhinder beter zal moeten motiveren in het nieuwe besluit. De rechtbank draagt het college ten slotte op om bij de nieuw te nemen beslissing op bezwaar een normaal maatschappelijk risico toe te passen van 3%.
Proces- en deskundigenkosten
20. De rechtbank veroordeelt het college in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1). Ook moet het college het door eisers betaalde griffierecht vergoeden.
21. Eisers 1 verzoeken ook om vergoeding van de kosten die zij hebben gemaakt voor het laten opstellen van twee taxatierapporten door Van der Mark. Eisers 1 hebben een urenspecificatie overgelegd waaruit volgt dat de totale kosten hiervan € 1.933,63 bedragen.
21.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [19] komen de kosten van een deskundige op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en ook de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Hieruit vloeit voort dat in het algemeen niet is vereist dat een deskundigenrapport over een voor de uitkomst van dat geschil mogelijk relevante vraag uiteindelijk heeft bijgedragen aan de rechterlijke beslissing. Onder bepaalde omstandigheden bestaat er echter aanleiding hierop een uitzondering te maken.
21.2.
Omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor het maken van een uitzondering doen zich in het bijzonder voor in zaken in het omgevingsrecht. [20] In die zaken kan het voorkomen dat beroepsgronden zijn gericht tegen zeer verschillende aspecten van hetzelfde besluit. Wanneer ter onderbouwing van een specifieke beroepsgrond over bijvoorbeeld, zoals in deze zaak, de getaxeerde marktwaarde per de peildatum onder het nieuwe planologische regime, een rapport door een deskundige wordt opgesteld en de rechtbank komt na een inhoudelijke bespreking tot de slotsom dat die beroepsgrond niet slaagt, dan komen de kosten in verband met dat rapport doorgaans niet voor vergoeding in aanmerking, ook niet in het geval het bestreden besluit om andere redenen voor vernietiging in aanmerking komt, zoals in dit geval vanwege het aspect geluid.
21.3.
De beroepsgrond van eisers 1 die wel slaagt en aanleiding is voor de proceskostenveroordeling ziet op het aspect geluid. Nu dit geen verband houdt met de taxatierapporten, oordeelt de rechtbank dat de kosten van het inschakelen van taxateur Van der Mark niet voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van eisers met
inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college aan eisers 1 het door hen betaalde griffierecht van € 184,- vergoedt;
- bepaalt dat het college aan eiseres 2 het door haar betaalde griffierecht van € 365,- vergoedt;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers 1 tot een bedrag van € 1.674,-;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres 2 tot een bedrag van
€ 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, voorzitter, en mr. A.J. van der Ven en
mr. A. Drahmann, leden, in aanwezigheid van mr. L.F.A. Bouwens-Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 september 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak relevante wetgeving

Wet ruimtelijke ordening

Artikel 6.1

1. Burgemeester en wethouders kennen degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
2. Een oorzaak als bedoeld in het eerste lid is:
a. een bepaling van een bestemmingsplan, beheersverordening of inpassingsplan, niet zijnde een bepaling als bedoeld in artikel 3.3, artikel 3.6, eerste lid, of artikel 3.38, derde of vierde lid;
(…).

Artikel 6.2

1. Binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade blijft voor rekening van de aanvrager.
2. In ieder geval blijft voor rekening van de aanvrager:
(…)
b. van schade in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak: een gedeelte gelijk aan twee procent van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade (…).

Artikel 6.3

Met betrekking tot de voor tegemoetkoming in aanmerking komende schade betrekken burgemeester en wethouders bij hun beslissing op de aanvraag in ieder geval:
a. de voorzienbaarheid van de schadeoorzaak;
b. de mogelijkheden van de aanvrager om de schade te voorkomen of te beperken.

Artikel 6.6

1. Indien provinciale staten met toepassing van artikel 3.26, eerste lid, een inpassingsplan vaststellen (…), treden gedeputeerde staten voor de toepassing van de bij of krachtens deze afdeling gestelde regels in de plaats van burgemeester en wethouders.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1200.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 1 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:390, en de overzichtsuitspraak van 28 september 2016 ECLI:NL:RVS:2016:2582.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3504.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3504, r.o.20.2.
8.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 12 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:437, r.o. 4.5.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:495.
11.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 12 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:437.
12.Oudendijk 1, 3 en 7.
13.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582.
14.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 3 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2402, en 15 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2829.
15.Zie de uitspraak van 3 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2402.
19.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:380.
20.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2208.