ECLI:NL:RBDHA:2023:14326

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
NL23.17899 en NL23.17903
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van Moldavische gezinnen en de verantwoordelijkheid van België onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 september 2023 uitspraak gedaan in de asielzaken van een Moldavisch gezin, bestaande uit een eiser, eiseres en hun twee minderjarige kinderen. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was verweerder. De rechtbank behandelde de beroepen van eisers tegen besluiten van de Staatssecretaris, die hun aanvragen voor verblijfsvergunningen asiel niet in behandeling had genomen, met als argument dat België verantwoordelijk was voor de behandeling van deze aanvragen op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de asielaanvragen van eisers op 12 januari 2023 zijn ingediend en dat er eerder asielaanvragen zijn gedaan in Frankrijk, Duitsland en België. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht had aangenomen dat België verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvragen, omdat België het terugnameverzoek van Nederland had aanvaard. Eisers betwistten deze verantwoordelijkheid en stelden dat Duitsland verantwoordelijk was, maar de rechtbank oordeelde dat er geen concrete aanknopingspunten waren die deze stelling onderbouwden. Daarnaast voerden eisers aan dat zij bij overdracht aan België een reëel risico liepen op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling, vanwege tekortkomingen in de Belgische asielprocedure en opvangvoorzieningen. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat er geen bewijs was dat de Belgische autoriteiten hun verantwoordelijkheden niet zouden nakomen. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.17899 en NL23.17903

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam 1], eiser

V-nummer: [nummer 1]
[naam 2], eiseres
V-nummer: [nummer 2]
hierna samen te noemen: eisers
mede ten behoeve van hun twee minderjarige kinderen:
[naam 3]en
[naam 4]
V-nummers: [nummer 3] en [nummer 4]
(gemachtigde: mr. M.R. van der Pol),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E.G. Angela).

Procesverloop

Bij besluiten van 20 juni 2023 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd (hierna: asielaanvragen) niet in behandeling genomen op de grond dat België verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de beroepen, tezamen met de verzoeken om voorlopige voorzieningen met zaaknummers NL23.17900 en NL23.17904, op 17 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiser is geboren op [geboortedatum 1] en heeft de Moldavische nationaliteit. Eiseres is geboren op [geboortedatum 2] en heeft ook de Moldavische nationaliteit. Hun minderjarige kinderen zijn geboren op [geboortedatum 3] 2017 en [geboortedatum 4] 2023. De oudste (minderjarige) zoon heeft eveneens de Moldavische nationaliteit en de jongste (minderjarige) zoon heeft een onbekende nationaliteit.
1.2
Eisers hebben op 12 januari 2023 hun asielaanvragen in Nederland ingediend.
1.3.
Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 3 maart 2020 asiel heeft aangevraagd in Frankrijk, op 29 maart 2022 in Duitsland en op 29 augustus 2022 in België. Uit Eurodac is verder gebleken dat eiseres op 15 januari 2019 asiel heeft aangevraagd in Duitsland, op 6 april 2019 in Nederland, op 2 oktober 2019 (opnieuw) in Duitsland en op
29 augustus 2022 in België. Naar aanleiding van deze informatie heeft Nederland op
10 maart 2023 aan België verzocht om eisers (en hun kinderen) terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening). België heeft dit terugnameverzoek op 22 maart 2023 aanvaard, op grond van 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening.
Het bestreden besluit
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvragen van eisers met toepassing van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet in behandeling genomen, omdat België op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Dat het eerste land van binnenkomst Duitsland is, betekent niet dat Duitsland op dit moment verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen. België heeft het terugnameverzoek uitdrukkelijk geaccepteerd. Verweerder stelt verder dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij overdracht aan België een reëel risico lopen op een met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) strijdige behandeling.
Beoordeling van de beroepsgronden
De verantwoordelijke lidstaat
3.1.
Eisers betwisten dat België verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielaanvragen. Zij stellen dat Duitsland verantwoordelijk is daarvoor, omdat Duitsland de eerste lidstaat is waar zowel eiseres als eiser (nadat hij een tijd uit de Europese Unie (EU) was weggeweest) een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Bovendien zijn er in het geval van eiseres 18 maanden verstreken sinds haar eerste asielaanvraag in Duitsland, hetgeen nog een aanknopingspunt is dat Duitsland verantwoordelijk is. Verweerder had volgens eisers nader onderzoek dienen te doen bij de Duitse autoriteiten. Nu dit niet is gebeurd, zijn de bestreden besluiten volgens eisers ondeugdelijk gemotiveerd.
3.2.
De rechtbank overweegt dat verweerder op basis van de Eurodac-gegevens België heeft verzocht om eisers terug te nemen. In de terugnameverzoeken van
10 maart 2023 heeft verweerder de Belgische autoriteiten er uitdrukkelijk van op de hoogte gesteld dat eisers vóór hun verzoeken om internationale bescherming in België eerder in Duitsland ook verzoeken om internationale bescherming hebben ingediend. Zo heeft verweerder België er uitdrukkelijk op gewezen dat eiser op 29 maart 2022 asiel heeft aangevraagd in Duitsland en dat eiseres op 2 oktober 2019 en, naar haar eigen zeggen, op 30 maart 2022 asiel heeft aangevraagd in Duitsland. Op 22 maart 2023 hebben de autoriteiten van België uitdrukkelijk met de terugnameverzoeken ingestemd (onder wijziging van de claimgrondslag).
3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank, die hierbij mede heeft gelet op artikelen 24, vijfde lid, en 25, eerste lid, van de Dublinverordening en op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1401, mag verweerder er in beginsel van uitgaan dat de autoriteiten van een aangezochte lidstaat die uitdrukkelijk met een terugnameverzoek hebben ingestemd, hebben onderzocht of zij verantwoordelijk zijn voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming en juist hebben vastgesteld dat zij dat zijn. Dat wordt anders als de vreemdeling concrete aanknopingspunten aandraagt waaruit blijkt dat de autoriteiten van de aangezochte lidstaat hun verantwoordelijkheid ten onrechte hebben vastgesteld. In dit geval hebben de autoriteiten van België dus uitdrukkelijk met de terugnameverzoeken ingestemd. Eisers hebben, op hun beurt, naar het oordeel van de rechtbank geen concrete aanknopingspunten aangedragen die erop wijzen dat België zijn verantwoordelijkheid voor de behandeling ten onrechte heeft vastgesteld. De enkele stellingen dat eisers hun eerste asielaanvragen in Duitsland hebben ingediend en dat er in het geval van eiseres
18 maanden zijn verstreken sinds haar eerste aanvraag in Duitsland, leveren geen concrete aanknopingspunten op als hiervoor bedoeld. Er zijn immers diverse redenen denkbaar op grond waarvan België, ondanks het voorgaande, de verantwoordelijke lidstaat kan zijn geworden (zoals het onverplicht aan zich trekken van de asielaanvragen of het ongebruikt laten verstrijken van de claim- of overdrachtstermijn ten opzichte van Duitsland).
3.4.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder geen navraag heeft hoeven doen bij de Duitse autoriteiten en terecht heeft aangenomen dat België daadwerkelijk op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen van eisers. De onder 3.1. weergegeven beroepsgrond slaagt niet.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel
4.1.
Eisers hebben verder aangevoerd dat zij bij overdacht aan België een reëel risico lopen op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Volgens eisers kan ten aanzien van België niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan, omdat er in België sprake is van tekortkomingen in de asielprocedure en vooral de opvangvoorzieningen. Eisers verwijzen in dit verband naar het AIDA landenrapport van 21 april 2023. Uit dit rapport blijkt dat België sinds half oktober 2021 kampt met een opvangcrisis. Aan het einde van 2022 waren er dagen waarop niet alle gezinnen met kinderen toegang kregen tot het opvangnetwerk. Eisers zijn bang dat zij in eenzelfde situatie terecht zullen komen of niet eens toegang krijgen tot het opvangnetwerk. Verweerder zou aan eisers garanties moeten geven dat zij in geval van overdracht naar België in ieder geval zullen worden opgevangen. Verder stellen eisers dat verweerder ten onrechte heeft tegengeworpen dat zij bij problemen moeten gaan klagen bij de (hogere) Belgische autoriteiten. Dit is niet realistisch en is bij voorbaat kansloos. Bij een poging tot het doen van beklag wordt geen medewerking verleend of wordt hieraan geen gehoor gegeven door de Belgische autoriteiten, zo stellen eisers.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat uitgangspunt is dat verweerder mag uitgaan van het vermoeden dat andere lidstaten bij de behandeling van asielzoekers hun internationale verplichtingen zullen nakomen (het interstatelijk vertrouwensbeginsel).
4.3.
In de uitspraak van 20 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1853, heeft deze rechtbank en zittingsplaats geoordeeld dat verweerder, vanwege de door het EHRM getroffen interim measures in verband met het gebrek aan opvang in België, nader moest motiveren waarom ten aanzien van België nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
4.4.
Na(ar aanleiding van) deze uitspraak heeft verweerder informatie over de opvangsituatie ten aanzien van Dublinterugkeerders opgevraagd bij de Belgische autoriteiten. Bij brieven van 9 maart 2023 en 28 maart 2023 hebben de Belgische autoriteiten verweerder geïnformeerd over de opvangsituatie voor Dublinterugkeerders in België. Uit deze brieven volgt dat families (waaronder wordt verstaan: koppels met of zonder minderjarige kinderen of alleenstaanden met minderjarige kinderen), kinderen, vrouwen en andere kwetsbare personen die terugkeren op grond van de Dublinverordening voorrang krijgen bij de opvang en na registratie van hun verzoek om internationale bescherming onmiddellijk een opvangplaats krijgen toegewezen. Verder volgt uit deze brieven dat asielzoekers in België voor de hele duur van de behandeling van hun verzoek om internationale bescherming recht hebben op medische en psychologische ondersteuning.
4.5.
Naar aanleiding van voormelde informatie van de Belgische autoriteiten mag verweerder er, in het licht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, van uitgaan dat gezinnen met minderjarige kinderen die terugkeren op grond van de Dublinverordening, zoals eisers, in België direct na registratie opvang krijgen en ook toegang hebben tot medische zorg. Als eisers, in weerwil van voormelde Belgische informatie, menen dat zij toch geen opvang in België zullen krijgen, ligt het op hun weg om hiervoor concrete aanknopingspunten naar voren te brengen (zie bijvoorbeeld de Afdelingsuitspraak van 26 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1654, voor de bewijslastverdeling in Dublinzaken). Eisers hebben dergelijke aanknopingspunten niet naar voren gebracht. Zo hebben zij geen landeninformatie overgelegd waaruit blijkt dat de door verweerder verkregen informatie van de Belgische autoriteiten onjuist dan wel niet meer actueel is en waaruit blijkt dat gezinnen met minderjarige kinderen (inmiddels) toch geen opvang meer krijgen in België. Evenmin hebben zij tijdens hun gehoren dergelijke aanknopingspunten aangedragen. Integendeel, eiser en eiseres hebben beiden verklaard in België opvang te hebben gehad.
4.6.
In het geval eisers na hun overdracht aan België, onverhoopt, problemen zouden ondervinden bij het verkrijgen van opvang (of anderszins), dienen zij zich, zoals verweerder terecht heeft gesteld, hierover te belagen bij de Belgische (desnoods hogere of rechterlijke) autoriteiten (vergelijk het arrest van het EHRM van 2 december 2008, ECLI:CE:ECHR:2008:1202DEC003273308, in de zaak K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk). Eisers hebben niet aan de hand van objectieve informatie aannemelijk gemaakt dat de Belgische autoriteiten niet willen helpen indien zij verstoken zouden blijven van opvang en gelet op de onder 4.4. vermelde informatie, waaruit dus blijkt dat uitgangspunt is dat gezinnen direct opvang krijgen, valt naar het oordeel van de rechtbank ook niet in te zien dat klagen hierover bij voorbaat zinloos is.
4.7.
De verwijzing van eisers naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 1 augustus 2023, NL23.17636, leidt niet tot andere oordelen dan hiervoor (in het bijzonder onder 4.5.) weergegeven. In die uitspraak ging het om een alleenstaande, meerderjarige mannelijke asielzoeker die al eerder geen opvang in België had gekregen. Uit de onder 4.4. vermelde Belgische informatie volgt dat voor dergelijke asielzoekers, anders dan voor gezinnen met minderjarige kinderen, zoals eisers, geen opvang kan worden gegarandeerd.
4.8.
Gelet op het vorenstaande, in samenhang bezien, heeft verweerder zich terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat hij niet op grond van artikel 3, tweede lid, derde alinea van de Dublinverordening verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvragen van eisers en heeft verweerder evenmin aanleiding hoeven zien om de asielaanvragen van eisers op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in verbinding met paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 aan zich te trekken. Verweerder heeft niet aan de Belgische autoriteiten hoeven vragen of zij in het specifieke geval van eisers kunnen garanderen dat zij opvang krijgen. De onder 4.1. weergegeven beroepsgronden slagen niet.
Conclusie
5. De beroepen zijn gezien het voorgaande ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van
mr.T.M.M. Plukaard, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.