ECLI:NL:RBDHA:2023:14270

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
NL22.24394
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van geloofwaardigheid van homoseksualiteit en eerdere asielrelaas

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 september 2023, werd de asielaanvraag van eiser, een Algerijnse man die stelt homoseksueel te zijn, afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had eerder twee asielaanvragen ingediend, waarvan de eerste in 2020 buiten behandeling werd gesteld en de tweede in 2021 werd ingetrokken. De huidige aanvraag, ingediend op 23 april 2022, werd door de staatssecretaris als ongegrond verklaard op 15 november 2022. De rechtbank behandelde het beroep van eiser op 25 juli 2023, waarbij eiser en zijn gemachtigden aanwezig waren, evenals een getuige.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich terecht had gebaseerd op de verklaringen van eiser tijdens het nader gehoor van 27 juli 2022. Eiser had in zijn asielrelaas summier verklaard over zijn homoseksualiteit en de omstandigheden in Algerije, wat de staatssecretaris als ongeloofwaardig beschouwde. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de eerdere verklaringen van eiser uit 2020 niet in de beoordeling hoefde mee te nemen, gezien de inconsistenties tussen de verschillende relazen. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd om zijn homoseksualiteit geloofwaardig te maken, ondanks het overleggen van verklaringen van derden en bewijs van een relatie.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet gehouden was om de partner van eiser te horen, omdat er geen zodanige twijfel bestond over de geloofwaardigheid van eiser dat dit noodzakelijk was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.24394

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 september 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J.G. Brands),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

ProcesverloopBij besluit van 15 november 2022 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 25 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris. Verder is verschenen [getuige] , als getuige.

Overwegingen

Inleiding, het asielrelaas van eiser en het standpunt van de staatssecretaris
1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op 2 augustus 1996. Eiser heeft in Nederland twee keer eerder een asielaanvraag ingediend. Op 31 januari 2020 is de eerste aanvraag buiten behandeling gesteld omdat eiser met onbekende bestemming was vertrokken. De tweede aanvraag diende eiser in op 20 juli 2020. Deze procedure is beëindigd nadat eiser de aanvraag op 6 januari 2021 heeft ingetrokken. Deze uitspraak gaat over de derde asielaanvraag van eiser, die hij indiende op 23 april 2022. De staatssecretaris heeft deze aanvraag inhoudelijk behandeld als een eerste aanvraag en niet als een opvolgende aanvraag in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
1.1.
Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is en zich in Algerije niet geaccepteerd voelt vanwege zijn seksuele geaardheid.
1.2.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- de homoseksuele geaardheid van eiser.
1.3.
In het besluit van 15 november 2022 heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000. Hij heeft het eerste element geloofwaardig bevonden. Het tweede element heeft hij niet geloofwaardig bevonden.
Toetsingskader2. Bij asielaanvragen waarbij de seksuele gerichtheid als asielmotief wordt aangevoerd, maakt de staatssecretaris bij het onderzoek en de beoordeling gebruik van Werkinstructie 2019/17 (de werkinstructie). Een dergelijk onderzoek vindt plaats aan de hand van vaste thema’s. Deze thema’s zijn privéleven (waaronder familie, vrienden en omgeving), huidige en voorgaande relaties, contacten in het land van herkomst, contacten met of kennis van lhbti-groepen, contacten met lhbti’s in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie en discriminatie, repressie en vervolging in het land van herkomst. Bij de beoordeling geldt in het algemeen dat het zwaartepunt ligt op de antwoorden op vragen over de eigen ervaringen en persoonlijke beleving van de vreemdeling met betrekking tot zijn seksuele gerichtheid, wat dit voor hem en zijn omgeving heeft betekend, wat de situatie is voor personen met die gerichtheid in het land van herkomst en hoe zijn ervaringen, ook volgens zijn asielrelaas, in het algemene beeld passen. Dit geldt temeer als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar het zijn van lhbti maatschappelijk onacceptabel of strafbaar gesteld is. In die situatie is het de vraag of en hoe de vreemdeling zich daaraan heeft aangepast en hoe hij dit heeft beleefd.
2.1.
Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [1] volgt dat het hierbij gaat om het geheel aan verklaringen over de eigen ervaringen, zoals het besef van de vreemdeling dat hij “anders”/lhbti is, de persoonlijke beleving en de betekenis en gevolgen hiervan voor die vreemdeling. De vreemdeling moet hierdoor bijvoorbeeld ook kunnen verklaren over wat hij op belangrijke momenten dacht en voelde, mede in het licht van hoe hij op dat moment zelf, ook gezien zijn achtergrond, aankeek tegen zijn seksuele gerichtheid, hoe zijn omgeving hiertegenover stond en hoe hij hiermee vervolgens, in het licht van de opvattingen in de samenleving, op verschillende momenten in zijn leven is omgegaan.
Heeft de staatssecretaris het bestreden besluit mogen baseren op het asielrelaas uit 2022 en zich op het standpunt mogen stellen dat aan het asielrelaas uit 2020 geen positieve bewijswaarde toekomt?
3. Eiser betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte zijn eerdere asielrelaas dat hij aflegde in het kader van zijn tweede aanvraag in het bestreden besluit buiten beschouwing heeft gelaten. De staatssecretaris heeft zich in het bestreden besluit onder meer op het standpunt gesteld dat eiser in zijn asielrelaas tijdens het nader gehoor van 27 juli 2022 over een aantal thema’s summier heeft verklaard, waaronder de ontdekking van zijn homoseksualiteit, eerdere relaties en de situatie in zijn land van herkomst. Eiser heeft in het asielrelaas tijdens het veilig landengehoor van 21 augustus 2020 veel uitgebreider verklaard. Hij was in de veronderstelling dat dit relaas ook in de behandeling van zijn derde aanvraag zou worden betrokken. De staatssecretaris diende de inhoud van dit relaas dan ook mee te nemen in zijn besluitvorming. Er zijn bovendien vermoedens dat eiser op enig moment in het AZC traumatiserende ervaringen heeft opgelopen die van invloed waren op zijn vermogen om het gehoor in 2022 af te leggen. Eiser kon tijdens dit gehoor waarheid en onwaarheid niet van elkaar onderscheiden. Ten bewijze hiervan heeft eiser [de getuige] , de ex-partner van eiser als getuige meegenomen naar de zitting, waar de rechtbank hem onder ede heeft gehoord.
3.1.
De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat eiser ten tijde van het nader gehoor op 27 juli 2022 niet in staat was om compleet, coherent en consistent te verklaren. Hij baseert zich daarbij op het medisch advies horen en beslissen van MediFirst. De staatssecretaris mocht zich dus baseren op de verklaringen die eiser in het kader van deze aanvraag heeft gedaan en acht deze leidend. Dat eiser ervan uitging dat zijn verklaringen uit het eerdere gehoor bij de besluitvorming zouden worden betrokken, blijkt op geen enkele wijze uit zijn asielrelaas. De inhoud van de verklaringen uit het asielrelaas van 2020 en 2022 bevatten onderling ook dusdanige inconsistenties dat er geen positieve bewijswaarde aan de eerdere verklaringen van eiser kan worden ontleend, aldus de staatssecretaris.
3.2.
Gelet op de vaste jurisprudentie van de Afdeling, mag de staatssecretaris zich in beginsel baseren op de verklaringen die de vreemdeling tijdens de gehoren heeft afgelegd, als hij daarbij het advies van MediFirst in acht neemt en dat advies zorgvuldig tot stand is gekomen. Dit is anders als uit het verslag van gehoor blijkt dat de vreemdeling onmiskenbaar niet in staat was zijn asielrelaas naar voren te brengen en daarover vragen te beantwoorden. [2]
3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris het bestreden besluit terecht (mede) gebaseerd op de verklaringen die eiser heeft afgelegd tijdens het nader gehoor van 27 juli 2022. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. De staatssecretaris heeft voorafgaand aan dit gehoor advies ingewonnen bij MediFirst. In het medisch advies horen en beslissen van 9 juni 2022 concludeert MediFirst dat er bij eiser geen medische beperkingen zijn gebleken die van invloed zijn op het horen.
3.3.1.
Eiser heeft het standpunt dat er wel belemmeringen speelden voor het eerst in de beroepsfase naar voren gebracht. Op de zitting heeft [de getuige] , partijgetuige van eiser, hierover verklaard dat hij in het contact met eiser zelf heeft meegemaakt dat eiser in moeilijke situaties kan dichtklappen of vreemd kan verklaren. [de getuige] is er ook van overtuigd dat dit ermee te maken heeft dat eiser getraumatiseerd is. De rechtbank ziet in deze stelling en de verklaring van [de getuige] onvoldoende aanknopingspunt voor de conclusie dat eiser ten tijde van het nader gehoor in 2022 niet naar behoren heeft kunnen verklaren. Namens eiser is geen contra-expertise overgelegd waarmee de stelling over zijn psychische gesteldheid ten tijde van het gehoor door een medisch deskundige is onderbouwd. Aangezien uit het eerder genoemde onderzoek van MediFirst geen belemmeringen voor eiser naar voren kwamen in de periode van belang, had dit wel op de weg van eiser gelegen. Verder betrekt de rechtbank dat eiser tijdens het nader gehoor zelf heeft bevestigd dat er op dat moment geen sprake was van een medische beperking. Uit het verslag van het nader gehoor blijkt ook niet onmiskenbaar dat eiser is dichtgeklapt of anderszins niet in staat was om zijn asielrelaas naar voren te brengen. Ook in de correcties en aanvullingen die namens eiser zijn ingediend na het afnemen van het nader gehoor is niet naar voren gebracht dat hij niet naar behoren heeft kunnen verklaren.
3.3.2.
De rechtbank betrekt hierbij ook dat namens eiser geen consistente tijdlijn worden gegeven over de vermeende traumatische ervaring in het AZC. Op de zitting heeft [de getuige] verklaard dat dit plaatsvond vlak voordat eiser vanuit Nederland naar Spanje is gevlucht, wat zou duiden op een periode eind 2020 of januari 2021. In de aanvullende beroepsgronden wordt echter verwezen naar de beëindiging van de asielprocedure in 2020 en de vlucht naar Frankrijk, wat duidt op de periode na afloop van de eerste aanvraagprocedure van eiser.
3.3.3.
Naast de gestelde medische belemmeringen blijkt uit het dossier dat eiser de staatssecretaris voorafgaand aan het gehoor wel heeft laten weten dat eiser soms moeite heeft om over bepaalde onderwerpen te praten en dat hij de vragen die aan hem gesteld worden niet altijd begrijpt. Uit het verslag van het nader gehoor blijkt dat hiermee voldoende rekening is gehouden. De gehoormedewerker heeft het eiser gevraagd om aan te geven wanneer hij moeite had met de vragen. Wanneer eiser dit aangaf, is eiser alsnog aangemoedigd om, binnen zijn grenzen, uitgebreider te verklaren. Op momenten waarop bleek dat eiser de vraag niet had begrepen, is deze opnieuw gesteld of op een andere wijze geformuleerd. De rechtbank ziet hierin ook geen aanknopingspunt dat de staatssecretaris zich in het bestreden besluit niet op het nader gehoor kon baseren.
3.4.
De staatssecretaris heeft er voorts terecht op gewezen dat uit de antwoorden die eiser gaf tijdens het nader gehoor in 2022 niet kan worden opgemaakt dat hij in de veronderstelling was dat zijn asielrelaas uit het veilig landengehoor van 2020 bij de beoordeling zouden worden meegenomen. Eiser heeft op geen enkel punt naar zijn eerdere verklaringen verwezen. Eiser is tijdens het nader gehoor in 2022 gevraagd om de gestelde vragen volledig te beantwoorden. De staatssecretaris heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat van eiser verwacht mocht worden dat hij tijdens dit gehoor alle relevante elementen van zijn asielrelaas volledig naar voren zou brengen.
3.5.
De staatssecretaris wijst er voorts terecht op dat tussen het asielrelaas uit 2020 en het asielrelaas uit 2022 grote discrepanties bestaan. Zo verklaart eiser in 2020 dat hij in zijn jeugd in Algerije voor het eerst verliefd werd op een jongen genaamd Nabil. In het nader gehoor van 2022 verklaart hij herhaaldelijk dat hij in Algerije nooit verliefd is geweest. In het nader gehoor van 2022 vertelt eiser over heimelijke homoseksuele ontmoetingen in het park, die in het veilig landengehoor van 2020 volledig ontbreken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat de verklaringen die eiser in 2020 heeft gegeven zodanig afwijken van die uit 2022 dat deze eerder afbreuk doen aan zijn geloofwaardigheid dan dat zij hier in positieve zin aan bijdragen.
3.6.
Uit het voorgaande volgt dat de staatssecretaris de beoordeling van de aanvraag van eiser terecht heeft gebaseerd op diens verklaringen uit het nader gehoor van 27 juli 2022 en zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat aan de eerdere verklaring van eiser, gelet op de grote onderlinge discrepanties, geen positieve bewijswaarde toekomt. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de staatssecretaris de gestelde homoseksualiteit ongeloofwaardig kunnen vinden?
4. Eiser voert aan dat hij overtuigend heeft verklaard over zijn homoseksualiteit. Er wordt hem ten onrechte tegengeworpen dat zijn verklaringen summier zijn. Daarbij heeft de staatssecretaris volgens hem onvoldoende rekening gehouden met zijn referentiekader. Daarnaast zijn er in het kader van zijn asielprocedure stukken en verklaringen van derden overgelegd die de geloofwaardigheid verder ondersteunen. Eiser heeft sinds 2019 een relatie met [de getuige] . In overgelegde verklaringen van [de getuige] en [naam] wordt die relatie bevestigd. Eiser heeft daarnaast foto’s en berichten overgelegd die hun samenzijn bevestigen.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de homoseksualiteit van eiser op basis van diens verklaringen in zijn asielrelaas niet geloofwaardig wordt geacht. De staatssecretaris heeft daartoe zijn standpunt dat eiser geen persoonlijk verhaal vertelt, slechts oppervlakkig en summier verklaart en daarmee geen inzicht geeft in zijn gevoelens en gedachten bij de ontdekking en acceptatie van zijn homoseksualiteit, zijn huidige en voorgaande relaties, en de repressie in zijn land van herkomst, voldoende gemotiveerd en onderbouwd met voorbeelden van verklaringen van eiser. Zo wijst de staatssecretaris er terecht op dat eiser meerdere keren en op verschillende manieren is bevraagd over de hoe hij erachter kwam dat hij op mannen viel, maar zijn de antwoorden steeds kort en komt er geen persoonlijk verhaal op gang. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor de eerste contact met andere homoseksuelen die eiser zou hebben opgedaan in een park.
4.2.
De rechtbank volgt eiser ook niet in de stelling dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn referentiekader. Zoals de staatssecretaris in het bestreden besluit heeft toegelicht en de rechtbank ook is gebleken, is eiser tijdens het gehoor meermaals gevraagd om het aan te geven als hij het lastig vond om ergens over te verklaren en is hij er ook op gewezen dat het van belang is dat hij verklaart over zijn persoonlijke ervaringen en gevoelens en hiertoe middels de vraagstelling uitgenodigd. Verder heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat juist van iemand die met een gestigmatiseerde geaardheid opgroeit in een repressieve cultuur meer persoonlijke beleving mag worden verwacht. Eiser heeft niet onderbouwd waarom niet van dit uitgangspunt mag worden uitgegaan. Ten aanzien van zijn referentiekader voert eiser verder aan dat hem ten onrechte is tegengeworpen dat hij zijn geaardheid koppelt aan lust, wanneer hem wordt gevraagd naar de ontdekking van zijn gevoelens of de vraag of hij eerder verliefd is geweest. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Uit het bestreden besluit volgt niet dat het feit dat eiser zijn geaardheid koppelt aan lust als zodanig volgens de staatssecretaris afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas. In het bestreden besluit benoemt de staatssecretaris ook uitdrukkelijk dat niet van eiser verwacht wordt dat hij in zijn land van herkomst verliefd is geweest. Blijkens de motivering van het bestreden besluit gaat het de staatssecretaris erom dat eiser, wanneer hem gevraagd wordt naar de ontdekking van zijn geaardheid en gevoelens voor anderen, steeds niet met een persoonlijk verhaal komt.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris voorts terecht tegengeworpen dat eiser op een aantal punten tegenstrijdig heeft verklaard. Het gaat daarbij niet alleen om tegenstrijdheden ten opzichte van zijn eerdere relaas uit 2020, zoals besproken onder 3.5, maar ook over tegenstrijdigheden binnen het relaas uit 2022 als zodanig. Zo verklaart eiser wisselend over het moment waarop hij besloot zijn land van herkomst te verlaten en verklaart hij inconsistent over zijn bezoek aan de Gay Pride in Amsterdam.
4.4.
Ten aanzien van de verklaringen van derden geldt het volgende. Volgens vaste rechtspraak laat het uitgangspunt dat een vreemdeling zijn seksuele gerichtheid vooral met zijn eigen verklaringen aannemelijk kan en moet maken, onverlet dat bepaalde stukken, die wat betreft inhoud niet in strijd komen met de grondrechten en menselijke waardigheid, kunnen dienen als ondersteunend bewijs. Dit betekent dat die stukken, afhankelijk van de door een vreemdeling afgelegde verklaringen, het overige bewijs en de daarover geformuleerde tegenwerpingen, ertoe kunnen leiden dat een vreemdeling zijn seksuele gerichtheid ondanks ontoereikende verklaringen toch aannemelijk heeft gemaakt. De staatssecretaris verricht immers een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling, waarbij hij de verklaringen van een vreemdeling over de verschillende in de werkinstructie genoemde thema’s uitdrukkelijk in hun onderlinge samenhang én in het licht van de overige verklaringen en het overgelegd bewijsmateriaal beziet. Overgelegde stukken zijn dus op zichzelf bezien zelden overtuigend bewijs van een gestelde seksuele gerichtheid, maar een vreemdeling kan hiermee wél, onder bepaalde omstandigheden, ondersteunend bewijs leveren van zijn verklaringen over bepaalde thema’s die bij de integrale beoordeling van belang zijn, zoals de activiteiten in Nederland of het hebben van een homoseksuele relatie. Verklaringen kunnen ook een rol spelen, als het gaat om verklaringen van objectieve derden over feitelijk gedrag. [3]
4.5.
De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat de ondersteunende stukken en verklaringen onvoldoende zijn om de homoseksualiteit van eiser geloofwaardig te achten.
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris voldoende inzichtelijk gemaakt hoe hij de ondersteunende stukken en verklaringen van derden in dit geval heeft gewogen. Daarbij heeft de staatssecretaris zich op het standpunt mogen stellen dat deze in het kader van de integrale geloofwaardigheidstoets onvoldoende doorslaggevend zijn om de homoseksualiteit van eiser alsnog geloofwaardig te achten. De overgelegde uitnodiging en reiskostenvergoeding voor het bezoek aan een COC-feest is niet toereikend, nu het bezoeken van dit feest als zodanig niets zegt over de geaardheid van eiser. Hetzelfde geldt voor het feit dat hij een profiel heeft aangemaakt op een datingapp voor homoseksuelen. De staatssecretaris heeft voorts uiteengezet dat de verklaringen van [de getuige] en [naam] en de overgelegde foto’s in zoverre positief bijdragen, dat hieruit volgt dat tussen eiser en [de getuige] een bestendige relatie bestaat. Hiermee is echter niet vastgesteld dat het om een liefdesrelatie gaat. De staatssecretaris stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser op dit punt zelf niet overtuigend heeft verklaard, aangezien hij maar weinig over [de getuige] en zijn relatie met hem kon vertellen. De verklaringen van [de getuige] zijn een stuk uitgebreider. Zoals de staatssecretaris terecht heeft overwogen, bevatten de verklaringen echter elementen die de geloofwaardigheid aantasten. De verklaringen bevatten namelijk tegenstrijdigheden met hetgeen eiser heeft verklaard over zijn ontmoeting met [de getuige] en het moment waarop eiser zijn moeder voor het eerst over zijn homoseksualiteit zou hebben verteld. De staatssecretaris mocht zich op basis van deze motivering op het standpunt stellen dat de foto’s en verklaringen geen doorslag konden geven.
4.7.
Eiser heeft in dit verband nog aangevoerd dat de staatssecretaris in zijn geval gehouden was om, voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit, [de getuige] te horen. In paragraaf 3.2.2 van de werkinstructie wordt uitdrukkelijk de mogelijkheid genoemd om in twijfelgevallen de gestelde partner van de vreemdeling te horen. [de getuige] was hiertoe bereid.
4.8.
Naar het oordeel van de rechtbank mocht de staatssecretaris zich op het standpunt stellen dat hij in het geval van eiser niet gehouden was om [de getuige] te horen. De verwijzing door eiser naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 februari 2023, [4] treft geen doel. In die zaak heeft de rechtbank overwogen dat het, gelet op de twijfel over de gestelde relatie in die procedure, op de weg van de staatssecretaris had gelegen om de gestelde partner te horen. In het geval van eiser heeft de staatssecretaris, onder verwijzing naar de summiere verklaringen van eiser en de tegenstrijdigheden in de verklaringen van eiser en [de getuige] , voldoende gemotiveerd dat er geen sprake is van een zodanige twijfel dat [de getuige] had moeten worden gehoord.
4.9.
De beroepsgrond slaagt niet.
Is de lhbti-coördinator geraadpleegd?
5. Eiser voert aan dat de lhbti-coördinator, zoals bedoeld in de werkinstructie, niet is geraadpleegd, terwijl dit volgens die werkinstructie wel had moeten gebeuren. Het besluit is daarom onzorgvuldig genomen.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft op de zitting toegelicht dat met de lhbti-coördinator, zoals bedoeld in paragraaf 5 van de werkinstructie een besliscoördinator wordt bedoeld. De taak van deze lhbti-coördinator is om te borgen dat de staatssecretaris in de uitvoeringspraktijk op een juiste wijze toepassing geeft aan de werkinstructie. Anders dan eiser meent, wordt hiermee dus niet gedoeld op een lhbti-contactpersoon die aanwezig is binnen het AZC. Op de zitting is namens de staatssecretaris bevestigd dat de lhbti-coördinator in het geval van eiser is geraadpleegd voordat het bestreden besluit is genomen. Eiser heeft dit niet gemotiveerd betwist. De rechtbank ziet hierin dan ook geen aanknopingspunt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is genomen.

Conclusie en gevolgen

6. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Mol, rechter, in aanwezigheid van R. Kloppers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ABRvS 12 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1885.
2.ABRvS 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2085.
3.ABRvS 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1754.