ECLI:NL:RBDHA:2023:14237

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 augustus 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
NL23.2980
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leeftijdsregistratie en het interstatelijk vertrouwensbeginsel in asielprocedures

In deze zaak heeft eiser, een Eritrese asielzoeker, op 20 februari 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt dat hij minderjarig is, geboren op [geboortedatum 1] 2006, maar de Koninklijke Marechaussee concludeert dat hij meerderjarig is, met een geregistreerde geboortedatum van [geboortedatum 2] 2002 in Italië. De rechtbank heeft de vraag of eiser procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep onderzocht, aangezien hij de gevraagde verblijfsvergunning heeft gekregen. De rechtbank concludeert dat er procesbelang is, omdat de geboortedatum van invloed kan zijn op andere voorzieningen voor minderjarige asielzoekers. Eiser heeft aangevoerd dat de leeftijdsregistratie in Italië onjuist is en dat verweerder niet langer kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank overweegt dat de leeftijd van een vreemdeling in eerste instantie wordt bepaald door een geldig identiteitsbewijs en dat het aan de vreemdeling is om aan te tonen dat de geregistreerde geboortedatum onjuist is. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft aangenomen dat eiser meerderjarig is, omdat hij geen bewijs heeft geleverd dat zijn geboortedatum onjuist is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.2980
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.R.J. Maas).
Procesverloop
Bij besluit van 3 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure ingewilligd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.2981, op 20 juni 2023 op een zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Overwegingen
Feiten en omstandigheden
1. Eiser is op 20 februari 2022 in Breda staande gehouden in de internationale trein. Eiser heeft op diezelfde dag een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt van Eritrese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum 1] 2006. Uit onderzoek van de Koninklijke Marechaussee (Kmar) is gebleken dat eisers vingerafdrukken ook in Italië geregistreerd zijn. Blijkens het proces- verbaal Identiteitsgehoor en leeftijdschouw van 20 februari 2022 hebben verbalisanten van de Kmar gesteld dat geconcludeerd kan worden dat eiser minderjarig is. Volgens de gehoormedewerker van de Immigratie en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie en Veiligheid die eiser op 29 april 2022 over zijn asielmotief heeft gehoord, bestaat er twijfel over de opgegeven leeftijd. Omdat de verbalisanten van de Kmar oordelen dat eiser evident minderjarig is en de gehoormedewerker concludeert tot twijfel aan de leeftijd, heeft
verweerder op grond van zijn beleid voor een leeftijdsonderzoek als omschreven in Werkinstructie 2018/19 eerst een onderzoek gedaan in Italië. Dit onderzoek bestond uit het bij de Italiaanse autoriteiten informeren naar de door die autoriteiten geregistreerde geboortedatum van eiser. Uit informatie van de afdeling Burgerlijke vrijheden en immigratie van de Italiaanse autoriteiten van 5 april 2022 blijkt dat eiser in Italië geregistreerd staat als [naam], geboren in Eritrea op [geboortedatum 2] 2002.
Asielaanvraag
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij Eritrea heeft verlaten, omdat hij in militaire dienst moet.
Bestreden besluit
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag ingewilligd en aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarbij is verweerder uitgegaan van de geboortedatum [geboortedatum 2] 2002.
Procesbelang
4. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder zijn geboortedatum ten onrechte heeft vastgesteld op [geboortedatum 2] 2002. Eiser stelt dat hij geboren is op [geboortedatum 1] 2006 en dus minderjarig is.
5. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij beoordeling van het door hem ingestelde beroep. Hij heeft namelijk de door hem gevraagde asielvergunning gekregen, zodat hij in zoverre niet in een gunstigere positie kan komen te verkeren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft in de uitspraak van 17 september 2003 over een vraag naar procesbelang bij een onjuiste registratie van persoonsgegevens het volgende overwogen: “De staatssecretaris is in het inwilligende besluit uitgegaan van andere persoonsgegevens dan die appellant bij de indiening van zijn aanvraag heeft verstrekt. Indien, zoals appellant stelt, de tenaamstelling van de verblijfsvergunning onjuist is, zou dat betekenen dat appellant niet over een verblijfsvergunning beschikt. In dat licht valt niet staande te houden dat appellant geen belang heeft bij het door hem ingestelde beroep.”1 De rechtbank leidt hieruit af dat er procesbelang bestaat bij betwisting van persoonsgegevens en dus ook bij betwisting van de geboortedatum. Daarnaast overweegt de rechtbank dat de leeftijd van eiser van belang kan zijn in verband met andersoortige voorzieningen voor minderjarige asielzoekers, zoals ook door eiser in de gronden voor het verzoek om een voorlopige voorziening is aangevoerd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van procesbelang. Het beroep zal dan ook inhoudelijk beoordeeld worden.

1.ECLI:NL:RVS:2003:AL3294

Gronden
Kan het interstatelijk vertrouwensbeginsel dienen als basis om van de juistheid van leeftijdsregistratie in een andere lidstaat uit te gaan? En geldt dat (nog) voor Italië?
6. Eiser stelt allereerst dat hij zijn minderjarigheid niet met documenten heeft kunnen onderbouwen. Verder was het volgens eiser vaste rechtspraak, dat ten aanzien van leeftijdsregistraties kon worden uitgegaan van de registratie in de betreffende lidstaat (zie ECLI:NL:RVS:2017:780) en dat het tegendeel bewezen moest worden door de vreemdeling door middel van documenten (ECLI:NL:RVS:2021:2659), maar is dat gedateerd gedachtengoed nu het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet kan dienen om een juiste leeftijd te bepalen. Ter toelichting wijst eiser op diverse uitspraken en stukken. In de aanvullende gronden van het beroep stelt eiser dat verweerder niet langer kan uitgaan van de registratie in Italië, omdat (voor dat land) niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser verwijst naar een uitspraak van de ABRvS van 26 april 2023.2
7. De rechtbank overweegt dat eisers standpunt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet kan dienen om een juiste leeftijd te bepalen, eraan voorbij gaat dat het niet het interstatelijk vertrouwensbeginsel is dat de leeftijd van een vreemdeling bepaalt. De leeftijd van een vreemdeling wordt in eerste instantie bepaald door een geldig identiteitsbewijs. Als een vreemdeling geen geldig identiteitsbewijs heeft en een leeftijd opgeeft waarover twijfel bestaat, dan bepaalt verweerder de leeftijd volgens het beleid als opgenomen in paragraaf C1/2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) onder de kop ‘schouw’ en Werkinstructie 2018/19. De ABRvS heeft dat beleid onder meer in de uitspraak van 2 november 2022 niet onredelijk geacht3.
Kort gezegd is de werkwijze als volgt. Een vreemdeling wordt afzonderlijk door de Kmar/AVIM en de gehoormedewerker van de IND geschouwd. Als de AVIM/Kmar en/of de gehoormedewerker bij de IND twijfelen aan de gestelde meerderjarigheid, wordt als eerste onderzoek gedaan in een andere lidstaat. Als uit dit onderzoek blijkt dat de vreemdeling in een andere lidstaat met een meerderjarige leeftijd staat geregistreerd, wordt de geboortedatum door AVIM aangepast naar meerderjarigheid en wordt hiervan een proces
-verbaal van bevindingen opgemaakt en opgenomen in het dossier van de vreemdeling. Het is dan aan de vreemdeling zelf om de gestelde minderjarigheid middels authentieke en identificerende documenten dan wel een leeftijdsonderzoek aan te tonen.
7.1
Uit de uitspraak van de ABRvS van 26 november 2021 volgt dat verweerder er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, van mag uitgaan dat de autoriteiten van een lidstaat de geboortedatum die een vreemdeling aan hen opgeeft zorgvuldig hebben geregistreerd.4
De rechtbank overweegt verder dat uit de uitspraak van de ABRvS van (eveneens) 26 april 2023
(2023:1654)volgt dat ook voor Italië (nog steeds) geldt dat verweerder er gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel van uit mag gaan dat de registratie van de geboortedatum in dat land zorgvuldig heeft plaatsgevonden, en dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat deze registratie onjuist is.5

2.ECLI:NL:RVS:2023:1655

7.2
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat voor de leeftijdsregistratie niet langer op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden vertrouwd verschillende bronnen genoemd. Geen van deze bronnen maken het oordeel van de rechtbank anders.
Zo zijn de genoemde uitspraken over (het belang van) minderjarigen niet zonder meer van toepassing, juist omdat de leeftijd van eiser onderwerp van geschil is en zijn minderjarigheid dus niet vaststaat, en laat eiser na toe te lichten hoe deze uitspraken op zijn situatie van toepassing zijn.
Over het enkele noemen van de noot van mr. B.G. Smouter bij de uitspraak van de ABRvS van 2 november 20226 en een stuk in A&MR van mr. E. Berger; “de vergewisplicht bij informatie uit documenten , Eurodac en leeftijdsonderzoek”, heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat eiser niet heeft toegelicht hoe en waarom deze stukken op zijn situatie kunnen worden toegepast.
De door eiser in dit verband nog genoemde zienswijze van het VN-mensenrechtencomité in de zaak O.Y.K.A. tegen Denemarken betreft een zaak die niet vergelijkbaar is met de zaak van eiser. In die zaak ging het om een minderjarige asielzoeker die wel identificerende documenten had overgelegd. Bovendien kan uit de zienswijze van het VN- mensenrechtencomité niet worden afgeleid dat een lidstaat nooit zou mogen afgaan op de registratie van een leeftijd in een andere lidstaat en dat deze lidstaat reeds bij een enkele betwisting van de leeftijdsregistratie in de andere lidstaat gehouden zou zijn een leeftijdsonderzoek aan de vreemdeling aan te bieden.
Uit het door eiser nog aangehaalde rapport van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) van 20 november 2020 met de titel “Nadeel van de twijfel”, volgt evenmin dat verweerder niet langer mag uitgaan van het interstatelijke vertrouwensbeginsel ten aanzien van leeftijdsregistraties in Italië, te meer omdat de mening hierover van de ACVZ door de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie niet is gevolgd, zoals ook verweerder heeft gesteld.7 De gronden slagen niet.
8. In de aanvullende gronden van beroep heeft eiser zijn standpunt onder verwijzing naar een passage uit het arrest Jawo van 19 maart 2019 als volgt aangevuld.8
Volgens eiser valt de leeftijdsregistratie van een individuele lidstaat niet onder het EU-recht en heeft het niets te maken met gemeenschappelijke waarden die de EU deelt. Registratie van leeftijd in Italië is een geheel ander juridisch bewijsrechtelijk vraagstuk dat niets te maken heeft met het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Eiser wijst erop dat in Eurodac uitsluitend vingerafdrukken, geslacht en data van grensoverschrijding worden geregistreerd (Eurodac Verordening 603/2013, artikel 11 en 14). Details over naam, nationaliteit of geboortedatum worden niet opgenomen in Eurodac. De registratie van die gegevens gebeurt op basis van nationale gegevens. Om die reden is er geen reden om wat betreft de registratie van de geboortedatum van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan. Hiervoor bestaat volgens eiser geen enkele Europese basis. Het Eurodac systeem heeft strikt genomen ook niet als doel om mensen te identificeren.
9. De rechtbank volgt dit betoog van eiser niet. Uit artikel 4, derde lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) volgt dat lidstaten elkaar vertrouwen op het nakomen van Unierechtelijke verplichtingen. Door het Unierechtelijke asielrecht, zoals neergelegd in het Gemeenschappelijk Europees Asiel Systeem (GEAS), uit

6.JV 2022/227

7 Brief van 17 december 2020 “Meewegen onjuist opgegeven leeftijd in asielprocedure”.
8 ECLI:EU:C:2019:218, paragraaf 80.
te voeren zijn lidstaten gehouden de procedures conform het Unierecht in te richten. Buiten iedere twijfel staat dat voor een zorgvuldige asielprocedure is vereist dat deugdelijk onderzoek moet worden gedaan naar de leeftijd van een belanghebbende. Daarvoor is een betrouwbare registratie van belang. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank de registratie van de leeftijd van een vreemdeling uitvoering van Unierecht en valt onder het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat niet iedere lidstaat de registratie op dezelfde wijze uitvoert, maakt niet dat daarvoor niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Zo moet ook Italië zich aan de Procedurerichtlijn (Richtlijn 2013/32/EU) houden, waarin is vastgelegd hoe je je procedure, waaronder de registratie van vreemdelingen, inricht. Die Procedurerichtlijn wordt net als bijvoorbeeld de Dublinverordening (Verordening 604/2013) beheerst door gemeenschappelijke Europese waarden, zoals verweerder ter zitting ook nog heeft toegelicht. De grond slaagt niet. Wat eiser nog over Eurodac noemt, doet daaraan niet af.
Had verweerder nader onderzoek moeten doen naar de door eiser gestelde leeftijd?
10. Eiser voert verder aan dat verweerder nader onderzoek had moeten doen naar eisers leeftijd als bedoeld in zijn beleid, paragraaf C1/2.2 van de Vc, en wijst in dat kader ook op artikel 25 van de Procedurerichtlijn.
Eiser voert ook aan dat de wijze waarop verweerder uitgaat van meerderjarigheid in strijd is met het eigen beleid, de Procedurerichtlijn en de samenwerkingsverplichting van artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn (2011/95/EU). Verder wijst eiser op de uitspraak van de ABRvS van 2 november 2022 waaruit volgt dat als een vreemdeling voldoet aan het vijfde lid van artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn, verweerder hem het voordeel van de twijfel moet geven in het geval de vreemdeling een plausibele verklaring heeft gegeven voor het ontbreken van identificerende documenten.9 Eiser heeft een plausibele verklaring gegeven over het ontbreken van identificerende documenten. Dat is door verweerder ten onrechte een niet plausibele verklaring geacht.
Er bestaat volgens eiser nu de aanmerkelijke kans dat een minderjarige wordt overgedragen aan Italië wat in strijd is met het EU-recht. Verder noemt eiser nog het arrest T.Q.10
11. De rechtbank overweegt dat verweerder, nadat de Kmar en de IND verschillende conclusies trokken over de meerder- of minderjarigheid van eiser, onderzoek heeft gedaan naar de leeftijd van eiser door bij de Italiaanse autoriteiten te informeren naar de aldaar geregistreerde leeftijd. Deze werkwijze is conform WI 2018/19, het beleid als neergelegd in de Vc en vaste jurisprudentie van de ABRvS. Uit vaste jurisprudentie van de ABRvS volgt verder dat verweerder er in beginsel van mag uitgaan dat de autoriteiten de geboortedatum die een vreemdeling aan hen heeft opgegeven zorgvuldig hebben geregistreerd en dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat de geregistreerde geboortedatum onjuist is.11 Verweerder biedt volgens paragraaf C1/2.2 van de Vc alleen leeftijdsonderzoek aan als een vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij in bewijsnood verkeert om zijn gestelde minderjarigheid met officiële documenten aan te tonen of op een andere manier aannemelijk te maken.
11.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder kunnen overwegen dat eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de geregistreerde geboortedatum onjuist is of

9.ECLI:NL:RVS:2022:3147

10 ECLI:EU:C:2019:218
dat de registratie onzorgvuldig heeft plaatsgevonden. In eisers verklaringen dat hij, toen hij bij Italië gered werd op zee nog zo in de war was dat hij niet meer weet wat hij toen gezegd heeft (C&A op het aanmeldgehoor, 13 september 2022), dat hij uit zee is gered en zijn gegevens in grote chaos zijn genoteerd en hij niet precies meer weet of alles in goede orde is genoteerd (aanvullende gronden van beroep), dat hij zelf niet 100% zeker weet wat hij te midden van de chaos heeft doorgegeven (aanvullende gronden van beroep), hoeft verweerder geen (concreet) aanknopingspunt te zien om aan de in Italië geregistreerde geboortedatum te twijfelen.
11.2
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder niet handelt in strijd met zijn eigen beleid, de Procedurerichtlijn of artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn. Eiser heeft geen enkel bewijs over zijn gestelde leeftijd overgelegd en er blijkt ook niet van (een oprechte) inspanning om zijn stelling te staven als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van de Kwalificatierichtlijn. Eisers verklaring dat Eritrea geen identificerende documenten voor jongeren en kinderen heeft, heeft verweerder niet een plausibele verklaring hoeven vinden voor het ontbreken van documenten. Dit geldt te meer, omdat uit andere zaken van Eritrese minderjarigen blijkt dat er wel documenten overgelegd kunnen worden ter onderbouwing van de minderjarigheid. Verder volgt uit de uitspraak van de ABRvS van 26 april 2023 dat een vreemdeling ook met indicatieve documenten aannemelijk kan maken dat een in een andere lidstaat geregistreerde geboortedatum niet juist is.12 Van de gestelde bewijsnood blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet.
11.3
Niet eerder dan wanneer er aanleiding is tot twijfel aan de registratie zou verweerder een nader onderzoek moeten doen naar bijvoorbeeld de totstandkoming van de leeftijdsregistratie in Italië. Eiser heeft echter niets aangevoerd dat verweerder had moeten laten twijfelen aan de leeftijdsregistratie in Italië. Verweerder heeft ter zitting niet ten onrechte gesteld dat als een blote ontkenning door een vreemdeling van een door hem eerder in een andere lidstaat afgelegde verklaring gevolgd zou moeten worden, dit de hele registratieprocedure in de andere lidstaten van de Europese Unie onderuit zou halen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht geen aanleiding heeft gezien om te twijfelen aan de in Italië geregistreerde geboortedatum van eiser en dat hij ook geen aanleiding heeft hoeven zien om aan eiser een leeftijdsonderzoek aan te bieden. Dit betekent dat verweerder eiser terecht op basis van de leeftijdsregistratie in Italië als meerderjarig heeft aangemerkt.
11.4
Artikel 25 van de Procedurerichtlijn gaat over waarborgen voor niet-begeleide minderjarigen en is daarom niet van toepassing. Eiser heeft een verblijfsvergunning gekregen dus van een overdracht naar Italië is geen sprake. Het arrest T.Q. gaat over minderjarige asielzoekers. Dat eiser dat is blijkt (vooralsnog) niet. De gronden slagen niet.
Had verweerder moeten motiveren dat de leeftijdsregistratie in Italië zorgvuldig heeft plaatsgevonden?
12. Eiser voert onder verwijzing naar rechtsoverweging 4 uit de uitspraak van de ABRvS van 2 november 2022 aan, dat verweerder had moeten motiveren dat de registratie in Italië zorgvuldig heeft plaatsgevonden.13 Als een vreemdeling zowel met minder- als met

12.ECLI:NL:RVS:2023:1654

meerderjarige leeftijd geregistreerd staat, moet verweerder navraag doen bij andere lidstaten welke registratie zij als leidend beschouwen. Pas als een vreemdeling een veelheid aan aliassen opgeeft, komt dit voor risico van de vreemdeling.
13.
De rechtbank volgt eiser hierin niet. In de aangehaalde uitspraak ging het om een vreemdeling die in verschillende andere lidstaten als meerderjarige stond geregistreerd en in één andere lidstaat zowel als minderjarige als meerderjarige was geregistreerd. In rechtsoverweging 3 tot en met 3.2 van de uitspraak is het beleid van verweerder toegelicht. Als een vreemdeling in een lidstaat staat geregistreerd als meerder- en minderjarig, doet de staatssecretaris navraag welke registratie die lidstaat als leidend beschouwt, dus of de desbetreffende vreemdeling in die lidstaat wordt beschouwd als meerder- of minderjarig. Verder doet verweerder in de situatie als geschetst navraag bij de diverse lidstaten of er brondocumenten aan de registratie ten grondslag liggen. De ABRvS overweegt onder 4 dat dat beleid niet onredelijk is. Uit de uitspraak van de ABRvS valt de lezing van eiser niet af te leiden. Deze grond slaagt niet.
Is de schouw voldoende gemotiveerd en inzichtelijk?
14. Eiser voert aan dat hij de conclusie van verweerder over de meerderjarigheid van eiser verder ook niet inzichtelijk en niet voldoende gemotiveerd vindt en dat er evident iets mis gaat bij het inschatten van de leeftijd van eiser. Niet is duidelijk waarom de beschreven uiterlijke kenmerken en gedragingen te relateren zijn aan een meerderjarige leeftijd en waarom de verklaringen van eiser, waar geen wetenschap over zijn eigen leeftijd uit blijkt, toch geen twijfel aan de door hem gestelde geboortedatum opleveren. Eiser heeft verklaard dat hij langere tijd voor zijn moeder heeft gezorgd wat een zware taak is die veel indruk maakt op een jong brein. Dat hij dientengevolge als rustig, beleefd, vriendelijk en meewerkend overkomt, betekent niet zonder meer dat hier sprake is van meerderjarigheid. In die zin zou er ook met een referentiekader gewerkt moeten worden.
Ook de beschreven uiterlijke kenmerken (te weten de duidelijk zichtbare adamsappel genoteerd door zowel verweerder als de KMar en de duidelijk zichtbare groeven rond de mondhoeken genoteerd door enkel verweerder), betekenen niet zonder meer dat gesproken kan worden van een meerderjarige. Eiser heeft immers gesteld ten tijde van het aanmeldgehoor en de schouw 16 jaar te zijn. Dat hij een zichtbare adamsappel heeft, is dan niet bevreemdend. Verweerder is zelf de enige die stelt dat er duidelijk zichtbare groeven zijn en heeft niet gemotiveerd waarom dat van de waarnemingen van de Kmar verschilt.
15. De rechtbank overweegt dat de gehoormedewerker bij de IND en de Kmar als uiterlijke kenmerken genoteerd hebben dat eiser een duidelijk zichtbare adamsappel heeft. Verder heeft de gehoormedewerker van de IND nog waargenomen dat eiser duidelijk zichtbare groeven rond de mond heeft en een vierkante, hoekige kaaklijn en littekens op zijn voorhoofd. De rechtbank vindt dit feitelijke waarnemingen die geen nadere motivering behoeven.
De rechtbank overweegt verder dat de Kmar naast de uiterlijke kenmerken heeft opgemerkt dat het gedrag rustig, beleefd en terughoudend was en dat de Eurodac gegevens niet afwijkend waren.
De IND medewerker heeft naast de uiterlijke kenmerken het volgende opgemerkt:
Gedrag betrokkene:
  • Betrokkene kijkt mij voortdurend aan, overweegt zijn antwoorden goed en geeft mij daarmee de indruk dat hij goed meewerkt.
  • Betrokkene heeft een actieve luisterhouding.
  • Betrokkene raakt geëmotioneerd over de dood van zijn moeder, maar blijft hierbij rustig. Hij huilt niet, geeft mij het gevoel zijn emoties voor zich te willen houden.
  • Betrokkene komt op mij over als rustig en vriendelijk.
  • Betrokkene zit rustig met zijn vingers in elkaar gevlochten, beweegt weinig.
Verklaringen betrokkene:
Betrokkene geeft vaak korte antwoorden op vragen, weet weinig te noemen qua details over zijn leeftijd. Zijn verhalen zijn vaak wel samenhangend, alleen niet echt gedetailleerd.
Schouw
Op basis van bovenstaande verklaringen en signalen oordeel ik dat geconcludeerd kan worden dat er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd. Er zal verder onderzoek naar de leeftijd plaatsvinden.
Gebleken is dat KMar heeft geoordeeld dat geconcludeerd kan worden dat de vreemdeling evident minderjarig is.
Het vorenstaande betekent dat geconcludeerd kan worden dat er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd en er verder onderzoek zal plaatsvinden naar zijn leeftijd, tenzij er alsnog echt bevonden identificerende documenten worden overgelegd.
De rechtbank overweegt als eerste dat de expertise voor een schouw bij de (medewerkers van) de IND en de Kmar ligt. Zij hebben een opleiding leeftijdsbepalen gevolgd en zij hebben de vreemdeling ook persoonlijk gezien en gesproken. De rechtbank is van oordeel dat de IND medewerker voldoende heeft gemotiveerd en inzichtelijk gemaakt waarom hij of zij op grond van de genoemde waarnemingen tot de conclusie is gekomen dat er twijfel is over de door eiser gestelde minderjarigheid. Verder merkt de rechtbank nog op dat de schouw niet is gebruikt als onderbouwing voor de door verweerder gevolgde leeftijd, maar als aanknopingspunt om verder leeftijdsonderzoek te doen. Eiser heeft geen identificerende documenten overgelegd en bij de gehoren is bij de gehoormedewerker van de IND twijfel ontstaan over de opgegeven leeftijd. Omdat de gehoormedewerker van de IND twijfel had aan eisers gestelde minderjarigheid heeft verweerder verder onderzoek gedaan. Dit heeft hij gedaan door, conform Werkinstructie 2018/19, onderzoek te doen naar de registratie in Italië. Uit dat onderzoek is gebleken dat eiser daar geregistreerd staat als meerderjarige.
Zoals hiervoor uitvoerig uiteen is gezet is het vervolgens aan eiser om aannemelijk te maken dat die registratie niet juist is. Eiser heeft dit niet gedaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Moet de rechtbank Prejudiciële vragen stellen?
16. Eiser voert aan dat de procedurele autonomie van de lidstaten wordt beperkt door het beginsel van effectiviteit en doeltreffendheid. Als de Nederlandse praktijk het praktisch onmogelijk maakt voor een minderjarige asielzoeker om zijn minderjarigheid aan te tonen, leidt dat tot de (prejudiciële) vraag of de leeftijdsregistratieregistratie in een andere lidstaat alsmede het uitgaan van die registratie door een andere lidstaat wel in lijn is met het Unierecht. Dit klemt te meer nu indicatief bewijs en verklaringen buiten beschouwing worden gelaten. Dat doet af aan de effectiviteit van de rechtsbescherming, zo meent eiser. Eiser verzoekt de rechtbank daarom om prejudiciële vragen te stellen aan het Europese Hof
zaaknummer: NL23.2980
9
van justitie.
17. De rechtbank ziet geen aanleiding om prejudiciële vragen aan het Hof voor te leggen. De reden daarvoor is dat het uitgangspunt is dat uitgegaan mag worden van een registratie in een andere lidstaat en dat het vervolgens aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat de registratie onjuist is of dat deze onzorgvuldig heeft plaatsgevonden. Dit kan de vreemdeling doen door concrete aanknopingspunten aan te voeren in de vorm van identificerende documenten en indicatieve documenten.14 Omdat anders dan eiser stelt een registratie in een andere lidstaat weerlegbaar is met documenten, ziet de rechtbank geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen over de vraag of de manier waarop Nederland de meerderjarigheid vaststelt als sprake is van een registratie in een andere lidstaat afbreuk doet aan een effectieve en doeltreffende rechtsbescherming.
conclusie
18. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens - Kleijn, griffier.

14.RVS:2023:1654

zaaknummer: NL23.2980
10
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
02 augustus 2023
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.