ECLI:NL:CRVB:2010:BL0100

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-6319 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Bolt
  • T. Hoogenboom
  • C.P.M. van de Kerkhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en medische grondslag voor arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die eerder was toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. De Centrale Raad van Beroep heeft op 20 januari 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij de rechtbank Utrecht in haar eerdere uitspraak op 26 september 2008 werd bevestigd. Appellante had zich in 1997 ziek gemeld en ontving sindsdien een WAO-uitkering. In 2007 heeft het Uwv haar arbeidsongeschiktheid herbeoordeeld en geconcludeerd dat deze was afgenomen naar minder dan 15%, wat leidde tot de intrekking van de uitkering per 19 juni 2007. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De Raad oordeelt dat appellante onvoldoende medische gegevens heeft overgelegd die haar stelling onderbouwen dat zij op de relevante datum meer of anders beperkt was dan door het Uwv is aangenomen. De Raad bevestigt dat de door het Uwv gehanteerde functies actueel waren en dat appellante in staat was deze functies te vervullen, ondanks haar psychische klachten. De Raad wijst erop dat de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit juist is en dat er geen aanleiding is om een deskundige te benoemen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

08/6319 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 26 september 2008, 07/3146 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 januari 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N.A. Pasveer, advocaat te Baarn, hoger beroep ingesteld. Mr. D. Gürses, advocaat te Utrecht, heeft nadien namens appellante de gronden van het hoger beroep aangevoerd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben bericht ontvangen dat de Raad vooralsnog geen aanleiding heeft gevonden om tegemoet te komen aan het verzoek van mr. Gürses om een deskundige te benoemen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Gürses. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F. Snatager.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is werkzaam geweest als productiemedewerkster bij een wasserij voor 36 uur per week. In 1997 heeft zij zich ziek gemeld wegens spanningsklachten. Na afloop van de wettelijke wachttijd van 52 weken is haar een uitkering toegekend op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, welke uitkering sedertdien ongewijzigd is voortgezet.
1.2. In 2007 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante herbeoordeeld op grond van het aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheids-wetten (aSB), zoals dit per 1 oktober 2004 is komen te luiden. Op basis van de conclusies van een medisch en een arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 18 april 2007 de WAO-uitkering van appellante per 19 juni 2007 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per deze datum was afgenomen naar minder dan 15%.
1.3. Bij besluit van 6 september 2007 is het bezwaar van appellante tegen dat besluit ongegrond verklaard. Daaraan ligt een rapport van bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal van 3 augustus 2007 ten grondslag. In dit rapport is vermeld dat er geen objectief medische redenen zijn om verdergaande beperkingen te aanvaarden vanwege haar psychische klachten en dat er gelet op de in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen beperkingen, anders dan voorheen, geen reden bestaat om daarnaast een urenbeperking in acht te nemen. Wel heeft Admiraal aanleiding gezien om aanvullende beperkingen in de FML op te nemen voor lopen, lopen tijdens het werk, traplopen en klimmen. Bezwaararbeidsdeskundige R. Stroband heeft blijkens zijn in de bezwaarfase uitgebrachte rapport van 16 augustus 2007 nieuwe functies geselecteerd met een lager opleidingsvereiste, omdat appellante slechts enkele jaren basisonderwijs heeft gevolgd in Turkije voordat zij naar Nederland kwam. Hij heeft toegelicht waarom hij appellante, uitgaande van de aangepaste FML en het overleg dat hij daarover met Admiraal heeft gepleegd, geschikt acht voor deze functies. Zijn herberekening van de mate van arbeidsongeschiktheid heeft vervolgens niet geleid tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 15% of meer.
2.1. Appellante heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Tijdens de procedure in beroep heeft het Uwv een nader besluit van 17 juni 2008 genomen. Hierin is het bezwaar van appellante alsnog gegrond verklaard en is, behalve op grond van de genoemde rapporten, tevens op grond van aanvullende rapporten van Admiraal en Stroband de ingangsdatum van de intrekking van de WAO-uitkering gewijzigd in 18 augustus 2007. Het beroep van appellante is door de rechtbank onder toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht geacht tegen dat besluit (hierna: het bestreden besluit). Nadien, bij brief van 8 juli 2008, heeft het Uwv de datum van 18 augustus 2007 gecorrigeerd in 7 november 2007.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak is, voor zover thans van belang, het beroep tegen het bestreden besluit, zoals gewijzigd, gegrond verklaard. De rechtbank heeft dit besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat zij de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit juist acht.
3.1. Het hoger beroep richt zich ten eerste tegen het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit. Appellante meent dat te weinig rekening is gehouden met haar ernstige psychische klachten en met haar lichamelijke klachten. Zij heeft de Raad om een psychiatrisch onderzoek door een deskundige verzocht. Tevens acht appellante zich niet in staat de door het Uwv in aanmerking genomen functies uit te oefenen, niet alleen medisch, maar ook wat betreft taalbeheersing, waarbij zij verder heeft gesteld dat onvoldoende aannemelijk is dat deze functies op 7 november 2007 daadwerkelijk in de beschreven vorm voorkwamen op de arbeidsmarkt.
3.2. Het Uwv heeft de Raad reacties van bezwaarverzekeringsarts A. van den Broeke-Spieker en bezwaararbeidsdeskundige Stroband toegezonden. De reactie van Van den Broeke-Spieker houdt in dat er medisch geen aanwijzingen zijn dat appellante ernstiger beperkt is dan is aangenomen. Met name is er volgens deze arts geen onderbouwing voor appellantes stelling dat zij ook beperkt is wat betreft concentreren en herinneren. De reactie van Stroband bevat een overzicht van de data waarop de gehanteerde functies opnieuw zijn geënquêteerd om vast te stellen in hoeverre deze nog bestaan. Voorts is daarin vermeld dat voldoende is gecontroleerd dat de functiebelasting niet te zwaar is voor appellante, zowel wat betreft alle door het zogeheten Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) gesignaleerde aspecten, als wat betreft de eisen die de functies stellen aan taalbeheersing.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. De Raad kan de overwegingen in de aangevallen uitspraak omtrent de medische grondslag van het bestreden besluit onderschrijven. Er zijn van de zijde van appellante onvoldoende medische gegevens in het geding gebracht die haar stelling onderbouwen dat zij op de in geding zijnde datum meer of anders beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Appellante heeft in hoger beroep nog opgemerkt dat zij opnieuw onder behandeling staat van een psychiater en dat - nu deze psychiater niet om informatie is gevraagd - niet zonder meer mag worden uitgegaan van hetgeen de (bezwaar)verzekeringsartsen omtrent haar psychische belastbaarheid hebben vermeld.
De Raad wijst er echter op dat een verzekeringsarts in beginsel op zijn eigen oordeel mag varen en dat dit slechts anders is, indien er een ingezette behandeling is die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid of indien bij de behandelaar een beredeneerd afwijkend oordeel bestaat over de beperkingen van betrokkene. De Raad stelt vast dat een dergelijke situatie zich hier niet voordoet, nu appellante in november 2007 niet onder behandeling was voor haar psychische klachten en zij nadien geen informatie heeft verstrekt, inhoudende een afwijkende visie van een behandelaar op de gestelde klachten ten tijde van de datum die in dit geding van belang is. De Raad verwijst ter informatie van appellante naar zijn jurisprudentie, zoals bijvoorbeeld in zijn uitspraak van 16 september 2003 (LJN AO0093) is neergelegd. Voor het raadplegen van een deskundige ziet de Raad onder de gegeven omstandigheden geen aanleiding.
4.2. Voorts oordeelt de Raad dat de door het Uwv bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid gehanteerde functies voldoende actueel waren. In artikel 9, aanhef en onder a, van het aSB is vastgelegd dat functiegegevens niet ouder dan 24 maanden mogen zijn. Gezien de door bezwaararbeidsdeskundige Stroband genoemde tijdstippen waarop actualisering van de functiesgegevens heeft plaatsgevonden, kan ervan worden uitgegaan dat de desbetreffende functies op 7 november 2007 (dat is binnen een tijdsbestek van 24 maanden) voldoende in overeenstemming met de werkelijkheid waren beschreven en feitelijk in die vorm voorkwamen op de arbeidsmarkt.
4.3. Aangenomen is dat appellante de functies van inpakker (Sbc-code 11190), productiemedewerker metaal en elektro-industrie (Sbc-code 111171), medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (Sbc-code 111010) en huishoudelijk medewerker (Sbc-code 111333) theoretisch zou kunnen vervullen. Ook de Raad is van oordeel dat deze functies in medisch opzicht op 7 november 2007 voor appellante geschikt konden worden geacht, gelet op de vastgestelde functionele beperkingen en de daarbij gegeven arbeidskundige toelichtingen door Stroband. Hierbij merkt de Raad nog op dat het om eenvoudige en fysiek niet zware functies gaat, waarbij geen allergenen voorkomen waarvoor appellante overgevoelig is. Wat betreft de grief dat appellante de Nederlandse taal onvoldoende beheerst en niet verwacht mag worden dat zij zich deze binnen zes maanden voldoende eigen kan maken, overweegt de Raad dat, zo haar taalbeheersing bij de uitoefening van genoemde functies al tekort zou schieten, niet is komen vast te staan dat zij als rechtstreeks en objectief medisch gevolg van ziekte of gebrek niet in staat is zich tijdig een zodanige taalvaardigheid eigen te maken dat zij de functies, waarvoor een opleidingsniveau 1 geldt, kan uitoefenen.
4.4. Het voorgaande leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling van een van de partijen in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en T. Hoogenboom en C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2010.
(get.) H. Bolt.
(get.) D.E.P.M. Bary.
IvR