ECLI:NL:RBDHA:2023:14204

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
21 september 2023
Zaaknummer
10496374 MB VERZ 23-1276
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding in Mulderzaken met toepassing van wegingsfactor 0,25

In deze uitspraak van de kantonrechter in Den Haag, gedateerd 21 september 2023, wordt een belangrijke wijziging in de proceskostenvergoeding in Mulderzaken besproken. De betrokkene had een verkeersboete ontvangen voor het parkeren voor een inrit, maar stelde dat hij niet had geparkeerd, omdat hij zijn kinderen wilde laten uitstappen. Na een administratief beroep dat ongegrond werd verklaard, werd beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 15 september 2023 werd de zaak besproken, waarbij de kantonrechter twijfels had over de bewijsvoering, vooral omdat een aanvullend proces-verbaal niet was ontvangen en de foto in het dossier onleesbaar was. De kantonrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beslissing van de officier van justitie en de verkeersboete, en droeg de officier van justitie op het betaalde bedrag terug te betalen. Tevens werd de officier van justitie veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 642,38.

De kantonrechter introduceert een nieuwe lijn in de beoordeling van proceskostenvergoedingen in Mulderzaken, waarbij voortaan een wegingsfactor van 0,25 wordt toegepast. Dit besluit is ingegeven door de overweging dat Mulderzaken doorgaans van zeer lichte aard zijn en dat de huidige vergoedingen niet in verhouding staan tot de inspanningen van de rechtsbijstandverleners. De kantonrechter wijst op de eenvoud van de procedures en de standaardisatie van de argumenten die in dergelijke zaken worden aangevoerd. De uitspraak benadrukt dat de kantonrechter binnen de kaders van de wet en regelgeving de hoogte van de proceskostenvergoeding kan aanpassen, en dat de nieuwe wegingsfactor een betere balans biedt in het systeem van vergoedingen.

De uitspraak is van belang voor toekomstige Mulderzaken, omdat het de richting aangeeft voor de beoordeling van proceskostenvergoedingen en de toepassing van wegingsfactoren. De kantonrechter concludeert dat de proceskostenvergoeding in deze zaak, met de nieuwe wegingsfactor, recht doet aan de geleverde prestaties van de gemachtigde.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Den Haag
CJIB-nummer: 248464394
Registratienummer team straf: 10496374 MB VERZ 23-1276
Uitspraakdatum : 21 september 2023

Beslissing van de kantonrechter met proces-verbaal van de zitting

in de zaak van
[betrokkene]
adres: [adres]
hierna: betrokkene
gemachtigde: [gemachtigde]
vertegenwoordiger van de officier van justitie: mr. B. van Weele.

Samenvatting

Deze uitspraak gaat over de proceskostenvergoeding in Mulderzaken. De kantonrechter ziet aanleiding om voortaan een lagere vergoeding toe te kennen. Dit heeft te maken met het zeer lichte gewicht van dit soort zaken. De kantonrechter past voortaan voor het administratief en het kantonberoep als uitgangspunt wegingsfactor 0,25 toe. In deze uitspraak legt hij de gedachte hierachter uit.

Het verloop van de procedure

De betrokkene heeft een verkeersboete gekregen. Hiertegen is administratief beroep bij de officier van justitie ingesteld. Dit beroep is ongegrond verklaard. Vervolgens is beroep bij de kantonrechter ingesteld.
De zitting was op 15 september 2023. De gemachtigde en de vertegenwoordiger waren er.

Overwegingen

Verwijt
Aan de betrokkene wordt het verwijt gemaakt dat op 31 maart 2022 met het voertuig met kenteken [kenteken] op de Scheltuslaan te Voorburg is geparkeerd voor een inrit of uitrit, terwijl betrokkene toen de bestuurder van dit voertuig was. Betrokkene is hierop staande gehouden.
De verkeersboete is € 100,- (exclusief € 9,- administratiekosten).
Beroepschrift
De gemachtigde heeft beroep ingesteld en aangevoerd dat geen sprake was van parkeren. De betrokkene zocht namelijk een plaats waar hij zijn kinderen kon laten uitstappen, maar moest uitwijken voor een vrachtwagen en een tegemoetkomende auto. De betrokkene wilde wegrijden toen de situatie weer veilig was en precies op dat moment kwam er een politiebusje aan. Er is een aanvullend proces-verbaal opgevraagd. Daarop is echter geen reactie gekomen.
Verslag van de zitting
De gemachtigde:
Er is een aanvullend proces-verbaal opgevraagd, maar daarop is geen reactie gekomen. Dit leidt tot twijfel of de gedraging is verricht.
De kantonrechter:
In het zaakoverzicht wordt melding gemaakt van een foto en in het dossier zit alleen een zwart A4’tje.
De vertegenwoordiger:
Ik stel voor het beroep gegrond te verklaren. De betrokkene heeft al bij de staandehouding zijn kant van het verhaal verteld. Dit verhaal is behoorlijk specifiek. Daarom is een aanvullend proces-verbaal opgevraagd. Hierop is echter geen reactie gekomen. Verder is er wel een foto, maar daarop is inderdaad niets te zien omdat de betreffende pagina volledig zwart is. Dit alles leidt tot twijfel of de gedraging wel is verricht.
De gemachtigde:
U, kantonrechter, merkt op dat er in den lande discussie is over de proceskostenvergoeding in Mulderzaken. Meer specifiek over de vraag of de hoogte wel in verhouding staat tot de inspanningen van
no cure no pay-bureaus, zoals de onderneming waar ik voor werk. Met name in de jurisprudentie van rechtbanken is een beweging te zien. U wijst op het feit dat steeds standaardgronden worden aangevoerd die niet op de individuele zaak zijn toegespitst. Recent heeft de rechtbank Midden-Nederland mede om die reden in bepaalde zaakstromen de wegingsfactor op 0,25 gezet. U vraagt mij de werkwijze van mijn organisatie toe te lichten. Op kantoor werken ongeveer 70 mensen. We hebben een IT-team. Als een rechtzoekende een verkeersboete wil aanvechten, dan uploadt hij een foto van die boete en geeft hij daarbij een korte verklaring over wat er is gebeurd. Ons IT-systeem genereert de bij de boete behorende feitcode. Op basis daarvan wordt een specifieke vragenlijst aan de rechtzoekende verstuurd. Dan wordt de zaak beoordeeld. Als een rechtzoekende bijvoorbeeld aangeeft dat hij in de file stond of dat hij niet is staande gehouden, dan weten onze juristen meteen welke gronden er geformuleerd moeten worden. We wachten het zaakoverzicht af en dan kijken wij of er inderdaad ten onrechte niet is staande gehouden. Door ons eigen IT-team worden bepaalde handelingen makkelijker gemaakt. De kosten zitten voor ons in het bouwen van de IT-systemen. Die maken het werk erg efficiënt. We zetten niet alle zaken door. Wij procederen niet om te procederen.
Beoordeling
De kantonrechter is het met partijen eens. De betrokkene heeft vrij specifiek en niet ongeloofwaardig verklaard. Daarom is terecht een aanvullend proces-verbaal opgevraagd. Hierop is echter geen reactie gekomen. Verder voegt de foto niets toe, omdat daarop niets is te zien. Dit alles maakt dat de gedraging niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie in het beroep
Het beroep is gegrond. De beslissing van de officier van justitie en de verkeersboete kunnen niet in stand blijven.
Proceskostenvergoeding
Het kader
De kantonrechter stelt het volgende voorop.
De wet bepaalt de voorwaarden waaronder er recht is op een proceskostenvergoeding. Het is aan de kantonrechter om in een concrete zaak te beoordelen of aan die voorwaarden is voldaan. Als dat zo is, dan geeft het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) aan hoe de vergoeding moet worden berekend. Hiervoor geldt de formule: ‘aantal punten voor de proceshandelingen * forfaitair bedrag per punt * wegingsfactor’. De wegingsfactor geeft het gewicht van de zaak aan en kent vijf categorieën: 0,25 (‘zeer licht’), 0,5 (‘licht’), 1 (‘gemiddeld’), 1,5 (‘zwaar’) en 2 (‘zeer zwaar’). Het Bpb kent aan geen van deze categorieën een bijzondere positie toe.
De kantonrechter mag de billijkheid van het Bpb niet beoordelen. Hij mag echter wel gebruikmaken van de bevoegdheden die daarin staan om van de vastgestelde vergoeding af te wijken. De kantonrechter wijst in dit verband op artikel 2, tweede en derde lid, van het Bpb. Hij zal dan aan de hand van de correcte maatstaf moeten beoordelen of hij die bepalingen mag toepassen. Dit kan ertoe leiden dat de vastgestelde vergoeding wordt verminderd of verhoogd. Volgens de Hoge Raad hoeft de omvang van de vermindering niet afzonderlijk te worden gemotiveerd. [1] Verder is het aan de kantonrechter om op grond van een eigen waardering te beoordelen welke wegingsfactor van toepassing is. [2] De uitkomst hiervan moet steeds in overeenstemming zijn met de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van de zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van de rechtsbijstandverlener. [3]
In de toelichting bij het Bpb staat dat het gewicht van een zaak wordt bepaald door het – al dan niet in geld uit te drukken – belang en de ingewikkeldheid. Het werd niet wenselijk geacht om de rechter aan nadere criteria voor de bepaling van het gewicht te binden. Het opnemen van wegingsfactoren berust volgens de toelichting op de overweging dat enerzijds het met een gemachtigde voeren van bagatelprocedures niet moet worden aangemoedigd en anderzijds dat de vergoeding evenredig dient te zijn met de prestatie van de gemachtigde. [4]
Het is dus bij uitstek aan de kantonrechter om binnen de kaders van wet- en regelgeving te beoordelen of en zo in hoeverre beroepsmatig verleende rechtsbijstand moet worden vergoed.
Nieuwe lijn van de kantonrechter
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en de rechtbanken hebben tot nu toe steeds wegingsfactor 0,5 (‘licht’) toegepast bij de berekening van de proceskostenvergoeding in Mulderzaken. De kantonrechter ziet aanleiding voor een nieuwe lijn.
Verkeersboetes variëren van enkele tientjes tot maximaal € 450,-. In 2022 was het gemiddelde boetebedrag € 84,16. [5] Volgens de wetgever gaat het om lichte overtredingen van ethisch neutrale verkeersvoorschriften die als zodanig geen ernstige blaam op de overtreder werpen. [6] De Europese rechter heeft het over
minor traffic offences. Dit alles laat zien dat het belang in Mulderzaken gering is. Zeker als dit soort zaken wordt vergeleken met andere zaken die in het bestuursrecht thuishoren. Denk aan vergunningen, uitkeringen, toeslagen en subsidies. Dit zijn bewerkelijke zaken waar (structurele) bestaanszekerheid op het spel staat.
Verder zijn de meeste Mulderzaken feitelijk en juridisch eenvoudig van aard. Het dossier bestaat uit een aantal pagina’s, waarvan het zaakoverzicht het belangrijkst is. Steeds geldt een vast beoordelingsstramien. Ook komen dezelfde thema’s langs. Bijvoorbeeld door rood rijden, staandehouding, parkeren waar dat niet mag, aanwezigheid van bebording en overmacht. De beoordeling van een Mulderzaak is dan ook meestal overzichtelijk en voorspelbaar. Dit blijkt ook wel uit het werkproces zoals de gemachtigde dat ter zitting heeft toegelicht. Zo wordt gewerkt met IT-systemen en worden bij de officier van justitie en de rechtbanken standaardgronden aangevoerd. Deze gronden zijn niet op de individuele zaak toegespitst, maar zodanig algemeen geformuleerd dat zij met
copy-pastetelkens opnieuw kunnen worden aangevoerd. [7] De toelichting van de rechtzoekende wordt letterlijk overgenomen. Op de zitting wordt weinig nieuws toegevoegd. De kantonrechter weet uit eerdere zaken dat andere
no cure no pay-bureaus op dezelfde of vergelijkbare wijze procederen. Of zij dienen juist beroepschriften met slechts een paar volzinnen in. Voor de goede orde: Hier is op zichzelf niets mis mee. Maar het is juist de geautomatiseerde en gestandaardiseerde werkwijze die de eenvoud van Mulderzaken verklapt.
Al het voorgaande maakt dat de kantonrechter het gewicht van Mulderzaken voortaan bij wijze van uitgangspunt als zeer licht aanmerkt. Dit gewicht komt ook tot uitdrukking in de bestaande zittingsplanning van de rechtbank. Op een dagdeel staan namelijk ongeveer 35 zaken gepland met elk een behandelduur van 5 minuten. De kantonrechter zal daarom in de gevallen waarin hij overgaat tot een proceskostenveroordeling als uitgangspunt voortaan voor het administratief en het kantonberoep wegingsfactor 0,25 toepassen. Dit leidt tot een betere balans in het gedifferentieerde systeem van wegingsfactoren zoals de rechtbank Midden-Nederland dat onlangs uiteen heeft gezet. [8] Daarbij heeft de kantonrechter met een schuin oog gekeken naar het Wetsvoorstel Wet herwaardering proceskostenvergoeding WOZ en bpm.
De uitkomst van dit alles is dat de proceskostenvergoeding nog steeds te hoog is, maar in elk geval aanzienlijk evenrediger met de prestatie van een
no cure no pay-bureau dan het tot nu toe geldende maximale bedrag van € 1.284,75. Het is aan de wet- en/of regelgever om hier verder nog wat aan te doen. Daartoe heeft de kantonrechter op 17 maart 2023 al opgeroepen. [9]
Proceskostenvergoeding in deze zaak
De betrokkene wordt geheel in het gelijk gesteld en de kantonrechter gaat over tot een proceskostenveroordeling. Voor het administratief beroep geldt 1,5 punt en een forfaitair bedrag van € 597,-. Voor het kantonberoep gelden 2 punten en een forfaitair bedrag van € 837,-. De wegingsfactor in deze zaak is 0,25. Daarmee komt de totale vergoeding uit op ((1,5 * € 597,- * 0,25) + (2 * €837,- * 0,25) =) € 642,38.
Beslissing:
De kantonrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing van de officier van justitie;
- verklaart het administratief beroep gegrond;
- vernietigt de verkeersboete;
- draagt de officier van justitie op het aan zekerheid gestelde bedrag aan de betrokkene terug te betalen;
- veroordeelt de officier van justitie tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 642,38.
Dit is de uitspraak van mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, kantonrechter, bijgestaan door mr. K.Z. Zeeman, griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.HR 30 augustus 1996, ECLI:NL:HR:1996:AA2060.
2.HR 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2293. Zie ook HR 7 juli 2023, ECLI:NL:HR:2023:1056.
3.
4.
5.Bron: www.rijksoverheid.nl.
6.
7.Vgl. de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:12059.
8.Zie rechtbank Midden-Nederland 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4481 en 4482.