Uitspraak
Rechtbank Den HAAG
Internationale kinderontvoering
Beschikking op het op 26 juni 2023 ingekomen verzoek van:
[naam 1] ,
[naam 2] ,
Procedure
Verzoek en verweer
Feiten
Beoordeling
De rechtbank baseert haar beoordeling van het gezagsrecht op de informatie uit “Vind Burgerzaken” over het ouderlijk gezag en de voogdij in Algerije. Algerije kent op grond van de Islamitische leer een tweedeling van het gezag over kinderen. Volgens de Islamitische leer is er een onderscheid tussen de wettige voogdij (wilaya) en de zorg voor de kinderen (hadana). De moeder heeft een supplementaire rol naast de vader in geval van urgente zaken ten aanzien van de kinderen als de vader niet aanwezig of verhinderd is. De wettige voogdij komt ten einde (artikel 91 Code de la Familie) door: de onbekwaamheid van de wettige voogd, het overlijden van de wettige voogd of het kind, een wettelijk verbod of ontzetting uit de ouderlijke macht of het bereiken van de meerderjarige leeftijd door het kind. Als een voogd niet in staat blijkt om de voogdij uit te oefenen, om een van de voornoemde redenen, kan de rechter (op verzoek of ambtshalve) een nieuwe voogd benoemen. De hadana, de zorg voor de kinderen, komt eerst toe aan de moeder van het kind, dan aan haar moeder, dan aan de tante van moederszijde, dan aan de vader, dan naar zijn moeder en dan naar de naaste verwanten, in het belang van het kind (artikel 64 Code de la Familie).
Gelet op het voorgaande berust naar Algerijns recht de voogdij, en daarmee het gezagsrecht in de zin van het Verdrag, bij de vader. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de moeder dat de vader ten tijde van de overbrenging en/of achterhouding afwezig was en dat zij daarom eenzijdig kon beslissen over een (langer) verblijf van de kinderen in Nederland. Zoals hierna onder ‘Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub a van het Verdrag’ ook zal worden overwogen, is niet gebleken dat de vader door zijn regelmatige verblijf in verband met zijn werk in Frankrijk niet meer betrokken was bij de opvoeding van de kinderen. Ook is niet gebleken dat hij zijn gezagsrecht niet daadwerkelijk uitoefende als bedoeld in artikel 3 lid 1 sub b van het Verdrag. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de moeder niet (eenzijdig) kon beslissen over het verblijf van de kinderen in Nederland.
7 januari 2023 sprake is van ongeoorloofde vasthouding van de kinderen in Nederland in de zin van artikel 3 van het Verdrag.