ECLI:NL:RBDHA:2023:13886

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
15 september 2023
Zaaknummer
C/09/636880 / FA RK 22-7036
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot terugverhuizing van een ouder met eenhoofdig gezag afgewezen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot terugverhuizing van de moeder naar Nederland, ingediend door de vader van [minderjarige01]. De vader, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. Schoenmakers, verzocht de rechtbank om de moeder te bevelen terug te verhuizen naar [plaats01] en stelde dat zij een dwangsom van € 500,- per dag zou verbeuren indien zij hieraan niet voldeed. De moeder, vertegenwoordigd door mr. N.A. Boelhouwer, woont momenteel in Australië met de kinderen en heeft het contact met de vader sinds augustus 2022 volledig verbroken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet voldoet aan haar verplichting om de omgang tussen de vader en [minderjarige01] te bevorderen, maar oordeelt dat een bevel tot terugverhuizing niet gepast is. De rechtbank overweegt dat de vader sinds 2019 geen rol heeft vervuld in de verzorging en opvoeding van [minderjarige01] en dat er geen structurele omgang heeft plaatsgevonden. Bovendien is de psychische problematiek van de vader een belemmering voor het herstel van contact. De rechtbank wijst het verzoek van de vader af en legt de moeder een informatieverplichting op om de vader op de hoogte te houden van het welzijn van [minderjarige01].

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 22-7036
Zaaknummer: C/09/636880
Datum beschikking: 7 juli 2023

Gezag en omgang c.q. verdeling van de zorg- en opvoedingstaken

Beschikking op het op 7 oktober 2022 ingekomen verzoek van:

[naam01] ,

de vader,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. J.A.M. Schoenmakers te Breda.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[naam02] ,

de moeder,
wonende te Australië,
advocaat: mr. N.A. Boelhouwer te Tilburg.

Procedure

Bij beschikking van 7 maart 2023 van deze rechtbank is de onderhavige zaak in de stand waarin deze zich bevond verwezen naar de meervoudige kamer ter verdere behandeling en beslissing.
De rechtbank heeft opnieuw kennis genomen van de stukken, waaronder nu ook:
  • de brief van 2 juni 2023, met bijlagen, van de zijde van de moeder;
  • het bericht van 5 juni 2023 van de zijde van de vader;
  • het bericht van 6 juni 2023 van de zijde van de vader;
  • het bericht van 7 juni 2023, met bijlage, van de zijde van de moeder;
  • het bericht van 8 juni 2023, met bijlagen, van de zijde van de vader.
Op 9 juni 2023 is de behandeling van de zaak ter zitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij waren aanwezig: de vader en zijn advocaat (beiden via een (gezamenlijke) videoverbinding), de moeder en haar advocaat (beiden via een (aparte) videoverbinding), alsmede mevrouw [naam03] namens de Raad voor de Kinderbescherming.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft alles wat in de vorige beschikking is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
Inleiding
Uit de overgelegde stukken en het besprokene op de zitting is de rechtbank het volgende gebleken.
Partijen hebben in 2016 een relatie gekregen. Kort daarna is de moeder zwanger geraakt van [minderjarige01] , die in [geboortemaand01] 2017 is geboren. Nadat partijen eerst enige tijd in de huurwoning van de moeder hebben samengewoond, hebben zij eind 2017 met [minderjarige01] en [minderjarige02] (de dochter van de moeder uit een eerdere relatie) een gezamenlijke koopwoning betrokken.
Uit de overlegde stukken blijkt dat de vader eind 2018 op aandringen van de moeder professionele hulp is gaan zoeken in verband met woede-uitbarstingen en agressie. Deze problematiek speelt dan al langere tijd. In 2019 erkent vader tegenover de hulpverlening dat hij sinds ongeveer twee jaar de indruk heeft dat hij geen controle meer heeft over zijn agressieve impulsen (verslag neuropsychologisch onderzoek d.d. [datum01] 2019, productie 2 moeder, zie ook hierna). Hij is doorverwezen naar [organisatie01] voor psychodiagnostisch onderzoek. Vanaf [datum02] 2019 heeft de vader zich voor de duur van zes weken vrijwillig laten opnemen bij de [GGZ instelling01] . Tijdens deze opname is door zijn behandelaar bij [organisatie01] een melding bij Veilig Thuis gedaan. In de melding van 16 april 2019 is onder meer het volgende opgenomen:
“Is er sprake van problematiek bij vader, bijvoorbeeld een verstandelijke beperking, psychische problematiek, een belast verleden enzovoorts?
Ja, namelijk: Vader is gediagnosticeerd met een persisterende depressieve stoornis met veel agitatie en impulsdoorbraken. Hij werd begin februari 2019 verwezen door [organisatie02] na intake aldaar vanwege suïcidale uitingen. Somberheid en agitatie zouden al spelen sinds zijn 15e. Vader herkent daarnaast obsessief gedrag om doelen te halen/te presteren waarmee hij zichzelf enorm onder druk zet en welke leiden tot impulsdoorbraken. Deze leiden op hun beurt weer tot relatieproblemen. Onderliggende aanwijzingen voor cluster B persoonlijkheidsproblematiek.”
“Is er sprake geweest van ingrijpende gebeurtenissen voor het gezin in het afgelopen jaar, bijvoorbeeld een scheiding, schulden, overlijden, relatieproblematiek, huiselijk geweld, verhuizing enzovoorts?
Ja, namelijk: Vader is verbaal agressief geweest naar moeder en kinderen. Vader heeft gedreigd om hen wat aan te doen. Vader slaat soms met zijn handen tegen de muur uit onmacht. Kinderen zijn hier getuige van geweest. Kinderen hebben eerder tegen moeder gezegd dat ze bang zijn van vader.”

“Geef een beschrijving van de huidige zorgen:

Vader is op het moment opgenomen en zal de komende weken niet thuis zijn. Mocht vader weer thuis zijn dan is er een kans dat de situatie zich weer herhaald. Kinderen zullen dan wederom getuige zijn van de spanningen en verbale agressie tussen vader en moeder.”

“Wat is de aanleiding om nu te melden?

Voor de opname hadden we de indruk dat vader zijn emoties niet onder controle had. Vader gaf aan regelmatig verbaal agressief te zijn en dat de kinderen hier af en toe getuige van waren. Dit lijkt me schadelijk voor de ontwikkeling van de kinderen en ook voor vader en moeder.”

In augustus 2019 is er in het [ziekenhuis01] een neuropsychologisch onderzoek verricht bij de vader. In het verslag van dit onderzoek is onder meer het volgende vermeld:
“Patiënt geeft aan al langere tijd te worstelen met woede-uitbarstingen en agressie.”
en
“Van zijn vriendin krijgt hij vaak te horen dat hij vaak de indruk wekt alsof hij geen belangstelling heeft voor anderen. Hij herkent bij zich zelf perfectionistische en dwangmatige trekken. Hij is nogal star in zijn opvattingen, vindt het lastig om af te wijken van zijn manier van doen en raakt snel overstuur als hem iets niet aan staat. Sinds ongeveer 2 jaar heeft hij de indruk dat hij geen controle meer heeft over zijn agressieve impulsen.”
en
“Het betreft een (..)-jarige man bekend met stemmingsklachten en agressief gedrag waarvoor recent opname bij de GGZ en psychoactieve medicatie (…), die werd verwezen voor neuropsychologisch onderzoek (…). De (hetero)anamnese rapporteert al lange bestaande agressief gedrag, problemen met impulscontrole, onrust en obsessief gedrag, waarvoor de patiënt sinds begin dit jaar ondersteuning krijgt bij de GGZ ( [organisatie01] , [GGZ instelling02] ).”
en
“De bevindingen van recent psychologisch onderzoek gericht op persoonlijkheid (bij [organisatie01] ) zijn onlangs nabesproken met patiënt en suggereren persoonlijkheidsproblematiek met dwangmatig-obsessieve, borderline en paranoïde trekken. Geheugenklachten en verminderde prestaties op tests van executieve functies bij het huidig onderzoek hangen primair samen met problemen met focussen en over langere periode gericht houden van aandacht (…), energetische factoren, gebrek aan flexibiliteit, dwangmatige trekken, en moeite met het aanbrengen van structuur, waarschijnlijk in het kader van persoonlijkheidsproblematiek. Er zijn o.b.v. de huidige bevindingen geen overtuigende aanwijzingen voor OPS. De onderzoeksresultaten zijn inmiddels besproken met patiënt en zijn schoonmoeder. Ze geven aan zich te herkennen in de uitleg. Patiënt vertelt dat hij inmiddels een intake gesprek heeft gehad bij [GGZ instelling03] , volgende week vindt een gesprek plaats met psychiater. Psychologische behandeling gericht op persoonlijkheids- en gedragsproblemen is m.i. zeker zinvol. Subjectieve klachten van vergeetachtigheid reflecteren m.i. geen problemen met de geheugenfunctie en hoeven geen belemmering te zijn voor psychotherapeutische interventies.”
Op de zitting heeft de vader aangegeven dat hij inderdaad het intakegesprek bij [GGZ instelling03] heeft gehad, alsmede het gesprek bij de psychiater, maar dat er na de eerste gesprekken geen behandelingen hebben plaatsgevonden als geadviseerd gezien de problematiek, noch andere behandelingen.
Naar aanleiding van de melding bij Veilig Thuis is in 2019 het Sociaal Team betrokken geweest bij het gezin. Uit het contactmomentenoverzicht (productie 5 moeder) blijkt dat moeder in november 2020 weer contact heeft opgenomen met het Sociaal Team omdat de vader zou dreigen haar met een stoel te slaan, de kinderen uit zou schelden en woede-uitbarstingen zou hebben in het bijzijn van de kinderen. De vader had een tijd bij zijn vader gelogeerd, maar was op dat moment weer terug in de gezamenlijke woning. Op advies van het Sociaal Team is de moeder met de kinderen naar haar ouders gegaan. De rechtbank begrijpt dat de vader uiteindelijk de gezamenlijke woning weer heeft verlaten en wederom bij zijn vader is gaan wonen, waar hij nu nog steeds verblijft, en dat de moeder met de kinderen is teruggekeerd naar de woning. Op een gegeven moment hebben partijen besloten de gezamenlijke woning te verkopen. Op 5 augustus 2022 is de woning geleverd aan een derde.
Partijen zijn het er niet over eens hoe het contact tussen de vader en [minderjarige01] de afgelopen jaren sinds het uiteengaan van partijen heeft vorm gekregen. Volgens de vader is hij regelmatig bij de moeder en [minderjarige01] op bezoek geweest of gingen zij samen met [minderjarige01] iets ondernemen. Soms speelde de man mee met [minderjarige01] afhankelijk van wat hij op dat moment aan het doen was. De moeder weerspreekt dat de door de vader gestelde contactmomenten allemaal hebben plaatsgevonden. [minderjarige01] was bovendien volgens haar lang niet altijd thuis als de vader langskwam. Verder betoogt de moeder dat de vader tijdens de bezoeken nauwelijks aandacht had voor [minderjarige01] , maar dat hij vooral met haar bezig was of dat hij er was omdat er iets te bespreken viel met betrekking tot de verkoop van de woning. Aansluiting bij [minderjarige01] had de man niet of nauwelijks.
De rechtbank kan niet precies vaststellen hoe vaak er contact tussen de vader en [minderjarige01] is geweest en hoe dat contact er heeft uitgezien. Het door de vader overgelegde overzicht van de contacten komt neer op ongeveer één contactmoment per twee weken. De vader heeft dat overzicht, dat door de moeder gemotiveerd is weersproken, niet verder onderbouwd dan door overlegging van een serie Whatsapp-berichten. Daaruit blijkt wel dat de vader op een aantal door hem genoemde momenten mogelijk zou langskomen, maar uit de berichten blijkt niet dat alle door de vader gestelde bezoeken ook daadwerkelijk zijn doorgegaan en dat de bezoeken waren gericht op contact met [minderjarige01] . Het overgrote deel lijkt te gaan om contacten waarbij de vader vraagt of hij langs kan komen en de moeder dan aanbiedt te zorgen voor het eten en soms een boodschap voor hem doet. De contacten in juli en augustus lijken veelal ingegeven door de verkoop van de woning. Tegen deze achtergrond kan de rechtbank in ieder geval niet vaststellen dat sinds 2019 sprake is geweest van structurele omgang tussen vader en [minderjarige01] en dat die gericht was op het ontwikkelen van een band tussen vader en zoon.
Terugverhuizing
De rechtbank ziet aanleiding om eerst het verzoek tot terugverhuizen te behandelen.
De vader verzoekt te bevelen dat de moeder dient terug te verhuizen naar [plaats01] , waarbij de moeder een dwangsom verbeurt van € 500,- voor elke dag dat zij na betekening van de beschikking niet voldoet aan de veroordeling om met [minderjarige01] terug te verhuizen.
De rechtbank overweegt als volgt. Voorop staat dat de beslissing om te verhuizen met een kind een gezagsbeslissing is, zodat de ouder met eenhoofdig gezag deze beslissing in beginsel zonder toestemming van de andere ouder, dan wel vervangende toestemming van de rechtbank, kan nemen. Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 15 oktober 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1513) volgt daarentegen dat ook bij eenhoofdig gezag een grondslag bestaat om de keuzevrijheid van de met het gezag belaste ouder ten aanzien van de woonplaats van het kind te beperken, namelijk als deze ouder niet voldoet aan de verplichting om de omgang tussen het kind en de andere ouder te bevorderen. Op grond van artikel 1:247, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) in verbinding met artikel 8 EVRM is de rechter in dat geval gehouden alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste ouder ertoe te bewegen alsnog medewerking te verlenen aan omgang tussen het kind en de andere ouder. Een verbod aan de met het gezag belaste ouder om te verhuizen of een bevel aan die ouder om terug te verhuizen, kan een passende maatregel zijn.
De rechtbank moet beoordelen of de moeder voldoet aan haar uit artikel 1:247, derde lid, BW in verbinding met artikel 8 EVRM voortvloeiende verplichting om omgang tussen de vader en [minderjarige01] te bevorderen en zo nee, of een bevel om met [minderjarige01] terug te verhuizen dan een gepaste maatregel is om dit alsnog te bereiken.
Nadat de moeder op 21 augustus 2022 met [minderjarige01] en [minderjarige02] naar Australië is vertrokken, hebben de vader en [minderjarige01] nog een aantal keer met elkaar gebeld via Whatsapp. Begin september 2022 heeft de moeder het contact met de vader volledig verbroken. Zij heeft de vader sindsdien ook niet meer over [minderjarige01] geïnformeerd, ondanks haar wetenschap van haar informatieplicht zoals zij in een toelichting bij de brief van 6 februari 2023 van haar advocaat schrijft. Vaststaat dat er op dit moment geen enkele vorm van omgang en contact is tussen [minderjarige01] en de vader (fysiek dan wel digitaal). De rechtbank is dan ook van oordeel dat de moeder niet voldoet aan de op haar rustende verplichting om de omgang tussen [minderjarige01] en de vader te bevorderen. De volgende te beantwoorden vraag is dan ook of in dit geval een bevel tot terugverhuizen een passende maatregel is. De rechtbank is van oordeel dat dat niet het geval is. Daartoe overweegt zij als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat bij terugkeer van [minderjarige01] naar Nederland een omgangsregeling tussen de vader en zijn zoon, waarbij de vader zelfstandig omgang heeft met [minderjarige01] , niet op korte termijn in de lijn der verwachting ligt.
Daartoe is in de eerste plaats redengevend de omstandigheid dat niet is gebleken dat een dergelijke omgang heeft plaatsgehad sinds het uiteengaan van partijen (in 2019 dan wel 2020), laat staan dat gebleken is dat de vader sindsdien een rol in de verzorging en opvoeding van [minderjarige01] heeft vervuld. Evenmin is gebleken dat de vader daar om heeft gevraagd bij de moeder dan wel de rechtbank. Daarmee is er sprake van een heel andere situatie dan in de uitspraken van de rechtbank Rotterdam (ECLI:NL:RBROT:2023:4056 en ECLI:NL:RBROT:2023:1088) waarnaar door de advocaat van de vader is verwezen.
In de tweede plaats is de rechtbank van oordeel dat de (psychische) problematiek van de vader, waarvoor hij afgezien van een opname van zes weken in 2019 geen behandeling heeft ondergaan, hieraan in de weg staat. De vader heeft weliswaar weersproken dat er sprake is geweest van fysiek en seksueel geweld tegen de moeder, maar uit hetgeen de rechtbank hiervoor onder het kopje
‘Inleiding’heeft overwogen, blijkt dat de problematiek van de vader wel degelijk zijn weerslag heeft gehad op de relatie tussen de vader en de moeder en (daarmee) ook op [minderjarige01] en zijn halfzus. Deze problematiek is uiteindelijk (mede) de oorzaak van de huidige weerstand van de moeder tegen contact tussen de vader en [minderjarige01] . Volgens de moeder is er vanuit de hulpverlening in Australië aangegeven dat zowel [minderjarige01] als zijzelf nu eerst rust nodig hebben en dat als de situatie weer wat meer stabiel is en [minderjarige01] zijn trauma’s heeft verwerkt, het contact met de vader langzaam weer – de rechtbank begrijpt: vanuit Australië – kan worden opgebouwd. De vader heeft er weliswaar terecht op gewezen dat de moeder haar stelling dat [minderjarige01] therapie krijgt gericht op het verwerken van trauma’s niet heeft onderbouwd, maar gelet op het (recente) verleden zoals hiervoor geschetst, komt het de rechtbank niet onaannemelijk voor dat [minderjarige01] de afgelopen jaren trauma’s heeft opgelopen en hiervoor hulp behoeft alvorens het contact tussen de vader en [minderjarige01] opnieuw kan worden opgebouwd.
Teugkeer van [minderjarige01] naar Nederland zou dan ook niet op korte termijn het door de vader gewenste effect, namelijk herstel van het contact, hebben. Een bevel tot terugverhuizen is dan, mede gelet op het volgende, geen gepaste maatregel om dat contact weer te herstellen.
[minderjarige01] woont nu bijna een jaar in Australië. Blijkens de overgelegde stukken gaat het goed met hem op school en op zwemles. De rechtbank heeft geen reden om aan het waarheidsgehalte van die informatie te twijfelen. De moeder is inmiddels getrouwd met een Australische man. Zij heeft nog een dochter van elf jaar oud die dan ook zal moeten terugverhuizen. De moeder heeft onweersproken gesteld dat het ook met haar dochter goed gaat in Australië. Haar eigen ouders, dus de grootouders van [minderjarige01] , verblijven regelmatig bij het gezin in Australië dus met hen is het contact, ondanks het vertrek, goed gebleven. Kortom, moeder en kinderen raken steeds meer verbonden en vertrouwd met de nieuwe omgeving in Australië en lijken daar te gedijen. Zoals op de zitting namens de Raad voor de Kinderbescherming is aangegeven, zal een terugverhuizing naar Nederland dan ook zeer ingrijpend zijn voor [minderjarige01] en de rest van het gezin. Aannemelijk is ook dat de stress en emotie van een terugverhuizing een flinke weerslag zal hebben op moeders rol als opvoeder, wat niet in het belang is van de beide kinderen.
Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek tot terugverhuizen en het daaraan gekoppelde verzoek tot oplegging van een dwangsom afwijzen.
Gezag
De vader verzoekt hem mede te belasten met het gezag over [minderjarige01] .
Uit artikel 1:253c, eerste en tweede lid, BW volgt dat de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank kan verzoeken de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten. Dit verzoek wordt, indien de andere ouder hiermee niet instemt, slechts afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat een reëel en onaanvaardbaar risico bestaat dat [minderjarige01] klem of verloren zal raken tussen de ouders bij uitoefening van het gezamenlijk gezag en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare termijn voldoende verbetering zal komen. De rechtbank zal het verzoek van de vader daarom afwijzen. Zij legt hieronder uit waarom.
Tot het vertrek van de moeder naar Australië hadden partijen wel contact met elkaar, maar niet is gebleken dat partijen ooit constructief overleg met elkaar hebben gevoerd over [minderjarige01] of samen belangrijke beslissingen hebben genomen over zijn leven. De door de vader overgelegde berichten gaan bijvoorbeeld grotendeels over eet- en boodschappenafspraken. Zoals de rechtbank onder het kopje
‘Terugverhuizing’heeft overwogen, bestaat er op dit moment bovendien als gevolg van de relatieproblematiek grote weerstand bij de moeder tegen contact met de vader. Partijen communiceren in het geheel niet (meer) met elkaar. De rechtbank verwacht niet dat dit binnen afzienbare tijd verandert. Verder is van belang dat [minderjarige01] aan de andere kant van de wereld verblijft in een land waar de vader niet bekend mee is. Gezamenlijk gezag zou betekenen dat de vader vanuit Nederland moet meebeslissen over bijvoorbeeld de schoolkeuze van [minderjarige01] , terwijl hij onbekend is met het Australische onderwijssysteem. Daarmee ontstaat het risico dat de ouders het niet eens worden waardoor een dergelijke gezagsbeslissing niet kan worden genomen waar dat wel in het belang van [minderjarige01] is. De rechtbank is daarom ook op praktische gronden van oordeel dat een onaanvaardbaar risico bestaat dat [minderjarige01] klem of verloren raakt tussen de ouders als partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen.
Omgang en informatie
Nu het verzoek tot terugverhuizen zal worden afgewezen, zal ook het verzoek over de zorg- dan wel omgangsregeling worden afgewezen. Het voorgaande neemt niet weg dat de moeder haar best moet doen om het contact tussen [minderjarige01] en de vader te bevorderen en uiteindelijk zich dient in te zetten voor herstel van het contact tussen [minderjarige01] en de vader. Op de zitting heeft de moeder aangegeven dat zij weet dat het belangrijk is voor [minderjarige01] om zijn vader te kennen en dat zij het betreurt dat haar dochter geen contact heeft met háár biologische vader. De rechtbank gaat ervan uit dat voor de moeder, nu zij van deze rechtbank niet hoeft terug te keren naar Nederland, een groot deel van de spanning wegvalt en dat zij hierdoor beter in staat zal zijn om het contact tussen [minderjarige01] en de vader te ondersteunen. Het contact zal kunnen worden opgebouwd door [minderjarige01] en de vader af en toe met elkaar te laten videobellen zodra dit passend is. De rechtbank kan op dit moment niet beoordelen wanneer dat passende moment zich aandient, en zal daarom ook geen beperkte omgangsregeling met videobelmomenten vaststellen, maar gaat ervan uit dat de moeder zich hiertoe zal inspannen. De vader heeft ter zitting aangegeven dat hij op termijn bereid is om naar Australië te reizen om [minderjarige01] te zien. De rechtbank doet dan ook een dringend beroep op de moeder om in dat geval – in het belang van [minderjarige01] – contact tussen [minderjarige01] en de vader te faciliteren, en om [minderjarige01] daarvoor ook emotioneel de ruimte te geven en in te ondersteunen. De rechtbank geeft partijen daarbij in overweging mee om alsnog
cross border mediationop te starten om daarover in onderling overleg afspraken te maken.
De rechtbank zal in deze beschikking wel ambtshalve een informatieverplichting voor de moeder vastleggen. Hoewel de moeder heeft aangegeven het moeilijk te vinden om contact te hebben met de vader, kan desondanks van haar worden verwacht dat zij de vader iedere twee maanden een recente en goed gelijkende foto van [minderjarige01] toestuurt en hem informeert over het welzijn van [minderjarige01] (hieronder valt ook het delen van medische informatie, inclusief alle informatie over de huidige therapie van [minderjarige01] ), zijn educatie en vrijetijdsbesteding. De rechtbank gaat ervan uit dat de moeder de vader zodanige informatie zal verschaffen dat de vader zich ook daadwerkelijk een beeld zal kunnen vormen van hoe het met [minderjarige01] gaat, waar hij mee bezig is en hoe hij zich op allerlei gebieden ontwikkelt. De rechtbank benadrukt dat dit ook van belang is voor een mogelijk toekomstig contactherstel tussen de vader en zijn zoon: als de vader weet wat er speelt in het leven van [minderjarige01] , zal hij makkelijker contact met hem kunnen leggen. Dit is in het belang van [minderjarige01] .

Beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de moeder de vader iedere twee maanden een recente en goed gelijkende foto van [minderjarige01] toestuurt en hem informeert over het welzijn van [minderjarige01] (hieronder valt ook het delen van medische informatie, inclusief alle informatie over de huidige therapie van [minderjarige01] ), educatie en vrijetijdsbesteding;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af de verzoeken van de vader.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Brakel, T.E.F. Reijnders en M.E. Visser, kinderrechters, bijgestaan door mr. C.P.E. van de Fliert-Verburg als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juli 2023.