ECLI:NL:RBROT:2023:4056

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
C/10/631150 / FA RK 21-9754
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot terugverhuizing van een minderjarige naar Nederland na verhuizing naar Frans-Guyana

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 mei 2023 een beschikking gegeven over de terugverhuizing van een minderjarige naar Nederland. De vrouw, die eenhoofdig gezag heeft over de minderjarige, is samen met de minderjarige naar Frans-Guyana verhuisd. De man, de biologische vader van de minderjarige, heeft een aanvullend verzoek ingediend om de vrouw te verplichten met de minderjarige terug te verhuizen naar Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw de verplichting om omgang tussen de man en de minderjarige te bevorderen niet naar behoren heeft ingevuld. De rechtbank oordeelt dat de vrouw de beslissing om te verhuizen in beginsel zonder toestemming van de man kon nemen, maar dat dit niet in het belang van de minderjarige is geweest. De rechtbank heeft de belangen van de betrokken partijen afgewogen en geconcludeerd dat er geen minder ingrijpend middel is om de omgang tussen de man en de minderjarige te bevorderen dan een gebod tot terugverhuizing naar Nederland. De vrouw is verplicht om uiterlijk 15 juli 2023 terug te verhuizen, met een dwangsom van €250,- per dag voor elke dag dat zij niet voldoet aan deze verplichting. Tevens is er een voorlopige regeling van de uitoefening van het omgangsrecht vastgesteld, waarbij de minderjarige bij de man verblijft zodra de vrouw met de minderjarige is terugverhuisd naar Nederland.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/631150 / FA RK 21-9754
Beschikking van 10 mei 2023 over de terugverhuizing en de voorlopige regeling van de uitoefening van het omgangsrecht
in de zaak van:
[naam 1], hierna: de man,
wonende te [woonplaats 1],
advocaat mr. M. Ahmadi te Rotterdam,
t e g e n
[naam 2], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2],
advocaat mr. J.H. Weermeijer-Patist te Leiden.
In deze zaak is als informant aangemerkt:
mr. A.H. van Haga, advocaat te Den Haag, aangesloten bij het Centrum Internationale
Kinderontvoering, hierna: mr. Van Haga.
Deze zaak heeft betrekking op de minderjarige:
[naam kind],
geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats], hierna: de minderjarige.

1..De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 10 oktober 2022;
  • de (tussen)beschikking van deze rechtbank van 20 oktober 2022;
  • het bericht van de man van 14 november 2022;
  • het aanvullend verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op
16 december 2022;
  • het bericht van de vrouw van 27 maart 2023;
  • de berichten (met bijlagen) van de man van 27 maart 2023, 11 april 2023 en
17 april 2023.
1.2.
De voortgezette mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op
20 april 2023. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • mr. Van Haga;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam 3].
De vrouw heeft de mondelinge behandeling telefonisch bijgewoond.
2. De verdere beoordeling
2.1.
Bij (tussen)beschikking van deze rechtbank van 20 oktober 2022 is aan de man vervangende toestemming verleend voor erkenning van de minderjarige en is het ouderlijk gezag over de minderjarige gewijzigd in die zin, dat de man en de vrouw dit gezag over de minderjarige vanaf het tijdstip waarop de man de minderjarige heeft erkend, gezamenlijk uitoefenen. De behandeling van de zaak is ten aanzien van het verzoek van de man over de hoofdverblijfplaats en de subsidiaire verzoeken van de man met betrekking tot de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: de zorgregeling) en de informatieregeling aangehouden in afwachting van de resultaten van de door de man te starten teruggeleidingsprocedure van de minderjarige. Daarnaast is de advocaat van de man verzocht de rechtbank te informeren over het verloop van de teruggeleidingsprocedure.
2.2.
De advocaat van de man heeft de rechtbank door middel van overlegging van een brief van mr. Van Haga van 1 december 2022 geïnformeerd over het verloop van de teruggeleidingsprocedure. Gebleken is dat deze procedure niet mogelijk is omdat de man op het moment van overbrenging van de minderjarige naar Frans-Guyana niet was belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige. De zaak kwalificeert dan niet als een onrechtmatige overbrenging zoals vermeld in het Verdrag betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980, aldus mr. Van Haga.
2.3.
Hoger beroep tegen de (tussen)beschikking van 20 oktober 2022
2.3.1.
Op 19 januari 2023 is door de vrouw hoger beroep ingesteld tegen de (tussen)beschikking van deze rechtbank van 20 oktober 2022, waarbij is gegriefd tegen de vervangende toestemming erkenning en het gezamenlijk gezag. De vrouw heeft om die reden verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling van 20 april 2023, waarmee de man heeft ingestemd.
2.3.2.
Bij gegrondverklaring van het hoger beroep en vernietiging van de beschikking ten aanzien van de vervangende toestemming erkenning en het gezamenlijk gezag, zal de rechtbank geen mogelijkheid hebben om te beslissen op het aangehouden verzoek van de man ten aanzien van de hoofdverblijfplaats, waardoor ook onzeker is of op de subsidiaire verzoeken beslist kan worden. De beslissing in hoger beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank echter geen gevolgen voor het hierna te melden aanvullende verzoek van de man inzake de terugverhuizing. Bovendien heeft de vrouw onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van klemmende redenen zodat het uitstelverzoek van de vrouw niet is ingewilligd. De rechtbank heeft dit aanvullende verzoek van de man daarom behandeld, mede gelet op het feit dat tijdsverloop in deze procedure van belang is.
2.4.
Verzoek tot terugverhuizing en voorlopige omgangsregeling
2.4.1.
De man verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, bij aanvullend verzoek, de vrouw te verplichten met de minderjarige terug te verhuizen naar Nederland binnen vier weken na het geven van de te wijzen beslissing, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat zij niet voldoet aan de veroordeling om met de minderjarige terug te verhuizen, met een maximum van € 50.000,-, teneinde de rechtbank in de gelegenheid te stellen een beslissing te geven ten aanzien van het hoofdverblijf van de minderjarige.
2.4.2.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling, indien zijn aanvullende verzoek tot terugverhuizing wordt toegewezen, tevens verzocht om een voorlopige zorgregeling te bepalen, gelijk aan de zorgregeling zoals verzocht, inhoudende dat de minderjarige bij de man verblijft als volgt:
- ieder weekend van vrijdag uit school tot zondag 19:00 uur, alsmede iedere woensdag uit school tot 19:00 uur en de helft van de vakanties en feestdagen.
2.4.3.
Omdat er op dit moment geen sprake is van gezamenlijk gezag zal de rechtbank hierna spreken over de voorlopige regeling van de uitoefening van het omgangsrecht (hierna: voorlopige omgangsregeling) in plaats van de voorlopige zorgregeling.
2.4.4.
De vrouw voert uitsluitend gemotiveerd verweer tegen het aanvullende verzoek tot terugverhuizing.
2.5.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
2.5.1.
Bij (tussen)beschikking van 20 oktober 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat de minderjarige haar gewone verblijfplaats in Nederland had ten tijde van het indienen van het verzoekschrift op 28 december 2021, zodat de Nederlandse rechter bevoegd is om naar Nederlands recht te beslissen op de verzoeken. Omdat een eventuele wijziging van de gewone verblijfplaats nadat de zaak aanhangig is gemaakt geen invloed heeft op de bevoegdheid van de Nederlandse rechter (het zogeheten perpetuatio fori-beginsel), is naar het oordeel van de rechtbank niet van belang of de gewone verblijfplaats van de minderjarige inmiddels wellicht in Frans-Guyana is komen te liggen.
2.5.2.
De vrouw stelt echter dat het aanvullende verzoek van de man over de terugverhuizing gekwalificeerd moet worden als een nieuw verzoek in plaats van een aanvullend verzoek, zodat de rechtbank niet bevoegd is om te beslissen over de terugverhuizing omdat de gewone verblijfplaats van de minderjarige ten tijde van het indienen van dat nieuwe verzoek (16 december 2022) in Frans-Guyana is komen te liggen. De rechtbank gaat hieraan voorbij. Omdat in deze procedure alleen een tussenbeschikking is gegeven, die een verdere behandeling tot gevolg heeft, stond voor de man de mogelijkheid tot verandering of vermeerdering van zijn verzoek open op grond van artikel 283 Rv in verbinding met artikel 130 Rv. De rechtbank is verder van oordeel dat het verzoek betreffende de terugverhuizing voldoende samenhangt met het aangehouden verzoek van de man betreffende de hoofdverblijfplaats, de subsidiaire verzoeken en het bij voormelde (tussen)beschikking uitvoerig besproken voornemen van de man om een teruggeleidingsprocedure te starten om de minderjarige terug te halen naar Nederland. Het verzoek heeft rechtstreeks betrekking op de minderjarige en houdt verband met de niet mogelijk gebleken teruggeleidingsprocedure, welke procedure terugverhuizing impliceert.
Bovendien is, anders dan de vrouw stelt, naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van strijd met de goede procesorde omdat het aanvullende verzoek is ingekomen op
16 december 2022, zodat de vrouw voldoende gelegenheid heeft gehad om verweer te voeren. De rechtbank zal ook het tijdens de mondelinge behandeling gedane verzoek van de man een voorlopige omgangsregeling te bepalen, behandelen. De rechtbank heeft partijen weliswaar op 13 april 2023 geïnformeerd dat het verzoek tot terugverhuizing op
20 april 2023 behandeld zou worden en de overige verzoeken zouden worden aangehouden totdat in hoger beroep is beslist, maar op grond van de hiervoor al genoemde wetsartikelen mag een verzoek vermeerderd worden zolang er geen eindbeschikking is gewezen tenzij er sprake is van strijd met de eisen van een goede procesorde. De vrouw heeft geen bezwaar gemaakt tegen het aanvullende verzoek een voorlopige omgangsregeling te bepalen. Van strijd met de eisen van een goede procesorde is geen sprake omdat de vrouw al bekend was met het verzoek van de man. De rechtbank oordeelt dat het in het belang van de minderjarige is dat ook beslist wordt op het verzoek om een voorlopige omgangsregeling te bepalen als het verzoek tot terugverhuizing wordt toegewezen.
2.5.3.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het aanvullende verzoek van de man en, bij toewijzing daarvan, het verzoek tot een voorlopige omgangsregeling.
2.6.
Inhoudelijke beoordeling
Terugverhuizing
2.6.1.
De rechtbank zal eerst vaststellen wat het juridisch kader is waaraan het verzoek van de man moet worden getoetst. Voorop staat dat de beslissing om te verhuizen met een kind een gezagsbeslissing is, zodat de ouder met eenhoofdig gezag deze beslissing in beginsel zonder toestemming van de andere ouder, dan wel vervangende toestemming van de rechtbank, kan nemen.
2.6.2.
Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 15 oktober 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1513) volgt dat in geval van gezamenlijk gezag de rechter op grond van artikel 1:253a BW de mogelijkheid heeft om de ouder bij wie het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft, te verbieden op grote afstand van de andere ouder te gaan wonen, dan wel eerstgenoemde ouder te gelasten om terug te verhuizen, of zich te vestigen op zodanige afstand van de andere ouder dat omgang tussen het kind en die ouder kan plaatsvinden. Ook bij eenhoofdig gezag bestaat volgens deze uitspraak een grondslag om de keuzevrijheid van de met het gezag belaste ouder ten aanzien van de woonplaats van het kind te beperken, indien deze ouder niet voldoet aan de verplichting omgang tussen het kind en de andere ouder te bevorderen (artikel 1:247 lid 3 BW). Op grond van artikel 8 EVRM is de rechter in dat geval gehouden alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste ouder ertoe te bewegen alsnog medewerking te verlenen aan omgang tussen het kind en de andere ouder. Een verbod aan de met het gezag belaste ouder om te verhuizen of een bevel aan die ouder om terug te verhuizen, kan een passende maatregel zijn.
2.6.3.
De vrouw stelt dat de uitspraak van de Hoge Raad in onderhavige procedure toepassing mist omdat ten tijde van haar vertrek met de minderjarige – anders dan in de situatie bij de Hoge Raad – geen omgangsregeling was vastgesteld en geen gezagsvoorziening aanhangig was. De rechtbank gaat hieraan voorbij omdat partijen tot aan het vertrek een affectieve relatie hadden waarbij zij in gezinsverband samenleefden en de man feitelijk meebesliste over de minderjarige. Er was voor de man ten tijde van de relatie geen reden om een dergelijke procedure aanhangig te maken.
2.6.4.
De mogelijkheid die de Hoge Raad de rechter biedt om de met het gezag belaste ouder te verbieden te verhuizen met het kind, dan wel te bevelen terug te verhuizen, is naar het oordeel van de rechtbank een instrument om te bewerkstelligen dat het kind contact kan hebben en houden met beide ouders. Andere instrumenten daartoe zijn onder meer het wijzigen van de hoofdverblijfplaats of het belasten van de andere ouder met het eenhoofdig gezag.
2.6.5.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat de vrouw de beslissing om met de minderjarige naar Frans-Guyana te verhuizen in beginsel kon nemen zonder dat daarvoor toestemming van de man nodig was, omdat zij op dat moment met het eenhoofdig gezag over de minderjarige was belast. De criteria die in de jurisprudentie zijn gevormd om verzoeken tot vervangende toestemming voor een verhuizing te beoordelen, waaronder de vraag of de verhuizing noodzakelijk is, of deze is doordacht en zorgvuldig voorbereid en welke compensatie is geboden aan de andere ouder, acht de rechtbank dan ook niet onverkort van toepassing in het onderhavige geval. De rechtbank moet beoordelen of de vrouw voldoet aan haar uit artikel 1:247 lid 3 BW in verbinding met artikel 8 EVRM voortvloeiende verplichting om omgang tussen de man en de minderjarige te bevorderen en zo nee, of het bevel om met de minderjarige terug te verhuizen dan een gepaste maatregel is om dit alsnog te bereiken. Dat in hoger beroep de vervangende toestemming voor erkenning (en derhalve het juridisch vaderschap) ter discussie staat, doet niet ter zake, omdat tussen de man en de minderjarige een nauwe persoonlijke betrekking in de zin van artikel 1:377a lid 1 BW oftewel ‘family life’ als bedoeld in artikel 8 EVRM bestaat aangezien zij tot aan het vertrek van de vrouw met de minderjarige in gezinsverband hebben samengeleefd. Bovendien is tussen partijen niet in geschil dat de man de biologische vader is van de minderjarige. De rechtbank overweegt als volgt.
2.6.6.
De vrouw stelt dat zij in Frans-Gyanaa wil blijven met de minderjarige maar dat zij wel open staat voor contact tussen de man en de minderjarige en dat de man welkom is om de minderjarige te komen bezoeken, maar dat de man deze bal laat liggen. Het is echter aan de vrouw om, als ouder met gezag, de omgang tussen de man en de minderjarige te bevorderen. Het is bovendien de vrouw geweest die de situatie waarin de man op dagelijkse basis contact had met de minderjarige, waarbij de man de helft van de zorgtaken op zich nam door vanuit huis te werken om voor de minderjarige te zorgen, door haar eenzijdig handelen heeft gewijzigd. Hierdoor ligt er naar het oordeel van de rechtbank een extra verantwoordelijkheid bij de vrouw. Deze verantwoordelijkheid heeft de vrouw naar het oordeel van de rechtbank niet naar behoren ingevuld. De vrouw heeft de rechtbank desgevraagd verteld dat zij geen geld heeft om met de minderjarige naar Nederland te komen of om de minderjarige naar Nederland te laten gaan. Ook heeft zij verteld dat zij de man in het geheel niet op de hoogte houdt van ontwikkelingen in de (medische) situatie van de minderjarige. De laatste keer dat de vrouw een videobelcontact tot stand heeft gebracht tussen de man en de minderjarige was in april 2022. Het laatste contact tussen de man en de minderjarige was op 27 juli 2022 toen de minderjarige de man, zonder medeweten van de vrouw, tijdens een kortdurende afwezigheid van de vrouw met de mobiele telefoon van de vrouw heeft gebeld. Contact tussen de man en de minderjarige is daarna, ondanks een verzoek daartoe van de man, door de vrouw niet mogelijk gemaakt of tot stand gebracht. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw de op haar rustende verplichting om de omgang tussen de man en de minderjarige te bevorderen schromelijk heeft veronachtzaamd.
2.6.7.
Dit brengt echter niet zonder meer met zich dat het aanvullende verzoek van de man tot terugverhuizing moet worden toegewezen. De belangen van de betrokken partijen moeten bij de beoordeling van het verzoek worden afgewogen. De rechtbank stelt voorop dat de vrouw niet in het belang van de minderjarige heeft gehandeld door haar abrupt en zonder overleg met de man over te brengen naar Frans-Guyana. Dit moet op zichzelf een grote impact hebben gehad op de minderjarige door het plotselinge verlies van het contact met de man die tot die tijd dagelijks in haar leven was en voor haar zorgde. Bovendien heeft de minderjarige de nodige medische problemen in verband met een chronische aandoening. De man betwijfelt of de minderjarige, die in Nederland naar speciaal onderwijs ging en vanaf haar geboorte intensieve medische zorg nodig heeft gehad, in Frans-Guyana passend onderwijs en passende medische zorg krijgt en of het haar lukt om een nieuwe taal te leren terwijl zij al moeite heeft om zich in de Nederlandse taal uit te drukken. De vrouw betwist weliswaar de zorgen van de man en stelt dat het goed gaat met de minderjarige, maar onderbouwt dit op geen enkele wijze. De vrouw heeft nagelaten inzage te geven in onder andere de medische situatie van de minderjarige of haar ontwikkeling op school, terwijl het op de weg van de vrouw had gelegen hier duidelijkheid over te verschaffen. Wel staat vast dat het medische dossier van de minderjarige ten tijde van het vertrek niet was overgedragen aan de artsen in Frans-Guyana. De vrouw heeft desgevraagd verteld dat het telefonisch consult dat op 30 maart 2022 was gepland bij het Wilhelmina Kinderziekenhuis in Utrecht door haar is aangevraagd om het medische dossier op te vragen. Dit is ruim vier maanden na haar vertrek, terwijl de man onbetwist heeft gesteld dat de minderjarige iedere drie maanden voor controle naar het ziekenhuis moet.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man een zwaarwegend belang bij een situatie waarin hij onbelemmerd in zijn eigen vertrouwde omgeving fysiek contact kan hebben met de minderjarige. Daartegenover staat dat de vrouw haar belang om in Frans-Guyana te blijven, onvoldoende heeft onderbouwd. Door de vrouw zijn, met uitzondering van huisvesting, geen belemmeringen aangevoerd die het voor haar onmogelijk of moeilijk maken om weer met de minderjarige in Nederland te gaan wonen. De man heeft overigens aangeboden zorg te dragen voor huisvesting in Nederland totdat de vrouw een urgentieverklaring heeft ontvangen, zodat huisvesting geen belemmering hoeft te zijn.
2.6.8.
Het aanbod van de vrouw dat de man op bezoek kan komen in Frans-Guyana en kan videobellen is naar het oordeel van de rechtbank – zeker nu de minderjarige slechthorend is, een beperkte woordenschat heeft en gedeeltelijk communiceert middels gebarentaal – volstrekt onvoldoende om tegemoet te komen aan het zwaarwegende belang van de man en de minderjarige om onbelemmerd contact met elkaar te hebben. Het is in ieder geval geenszins een compensatie voor het contactverlies door de verhuizing.
2.6.9.
De vrouw heeft daarnaast geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat een door de rechter opgelegde verhuizing terug naar Nederland zodanige onrust bij de minderjarige teweeg zal brengen dat een dergelijke verhuizing onverantwoord en niet in het belang van de minderjarige is. De vrouw heeft gesteld dat het momenteel heel goed gaat met de minderjarige. Aangenomen moet dan ook worden dat de minderjarige een verhuizing aan kan. De rechtbank realiseert zich dat een terugverhuizing na een verblijf van anderhalf jaar naar alle waarschijnlijkheid enige onrust bij de minderjarige teweeg zal brengen. De rechtbank acht echter een verhuizing terug naar Nederland, een voor de minderjarige bekende omgeving waar zij het overgrote deel van haar leven heeft gewoond en waar zij bekend is bij artsen en school, gelet op het belang bij contact met haar beide ouders, niet bezwaarlijk.
Conclusie
2.6.10.
De rechtbank realiseert zich dat wat de rechtbank ook beslist, de beslissing de nodige impact op de minderjarige zal hebben. Gelet op het voorgaande kan er naar het oordeel van de rechtbank echter geen minder ingrijpend middel worden aangewend om de omgang tussen de man en de minderjarige te bevorderen dan een gebod tot terugverhuizen naar Nederland. De rechtbank acht terugverhuizing naar de vertrouwde omgeving en herstel van het contact met de man van groot belang voor de verdere ontwikkeling van de minderjarige. Het aanvullende verzoek zal daarom worden toegewezen als hierna te vermelden, waarbij de verhuizing uiterlijk 15 juli 2023 moet worden geëffectueerd. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat de schoolvakantie in Frans-Guyana ongeveer gelijk zal lopen met die in Nederland en omstreeks 15 juli 2023 zal starten. De rechtbank acht het in het belang van de minderjarige dat zij de gelegenheid krijgt haar schooljaar af te maken en zich voor te bereiden op de verhuizing. Voorspelbaarheid is namelijk in het belang van de minderjarige, die een lichte vorm van autisme heeft. Daarnaast is er op deze manier voldoende tijd om praktische zaken zoals school, opvang en, indien noodzakelijk, huisvesting voor de vrouw en de minderjarige in Nederland te regelen.
2.6.11.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw desgevraagd laten weten dat zij niet terugverhuist naar Nederland als de rechtbank het verzoek tot terugverhuizing van de man toewijst. De rechtbank is het met de raad eens dat het in het belang van de minderjarige is om beide ouders om haar heen te hebben, en hoopt daarom dat de vrouw het belang ervan inziet om samen met de minderjarige terug naar Nederland te verhuizen. Als de vrouw er desondanks voor kiest in Frans-Guyana te blijven, gaat de rechtbank er vanuit dat de vrouw ermee instemt dat de minderjarige bij de man zal verblijven. De man heeft voor die situatie toegezegd dat hij er alles aan zal doen om omgang tussen de vrouw en de minderjarige te bevorderen.
Voorlopige omgangsregeling
2.6.12.
Indien de vrouw toch besluit om samen met de minderjarige terug te keren naar Nederland, zal het verzoek van de man inhoudende een voorlopige omgangsregeling worden toegewezen. Uitgangspunt van artikel 1:377a BW is namelijk dat een kind recht heeft op omgang met zijn ouders, dan wel degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat. Niet is gebleken dat het belang van de minderjarige zich hiertegen verzet. Bovendien heeft de vrouw dit verzoek niet weersproken.
Dwangsom
2.6.13.
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van de vrouw in combinatie met haar standpunt dat zij niet van plan is om terug te verhuizen en dat de minderjarige bij haar in Frans-Guyana moet blijven, aanleiding geeft voor het verbinden van een dwangsom aan de verplichting om terug te verhuizen. De rechtbank zal een dwangsom opleggen van € 250,- per dag voor iedere dag dat de vrouw na 15 juli 2023 niet voldoet aan de hierna te melden verplichting, met een maximum van € 10.000,-. De rechtbank overweegt dat dit een afdoende financiële prikkel voor de vrouw zal zijn om aan de beschikking te voldoen.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.6.14.
De beschikking zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Het door artikel
8 EVRM beschermde belang van de man bij het kunnen doen effectueren van de terugverhuizing weegt zwaarder dan het belang van de vrouw een beslissing in hoger beroep af te kunnen wachten alvorens de verhuizing te effectueren. Hoe langer de huidige situatie voortduurt, hoe moeilijker het voor de minderjarige zal zijn om terug te komen. Bovendien is uitstel van de verhuizing niet in het belang van de minderjarige gelet op haar medische situatie.
2.7.
Proceskosten
2.7.1.
Omdat ten aanzien van het verzoek met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en de subsidiaire verzoeken met betrekking tot de definitieve zorgregeling en de informatieregeling nog geen eindbeslissing wordt gegeven, wordt nu ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten.

3..De beslissing

De rechtbank:
3.1.
beveelt de vrouw met de minderjarige uiterlijk 15 juli 2023 terug te verhuizen naar Nederland;
3.2.
bepaalt dat de vrouw een dwangsom verbeurt van € 250,- voor elke dag dat zij vanaf 15 juli 2023 niet voldoet aan de verplichting onder 3.1. met een maximum van € 10.000,-;
3.3.
bepaalt een voorlopige regeling van de uitoefening van het omgangsrecht, inhoudende dat zodra de vrouw met de minderjarige is terugverhuisd naar Nederland de minderjarige bij de man verblijft als volgt:
- ieder weekend van vrijdag uit school tot zondag 19:00 uur, alsmede iedere woensdag uit school tot 19:00 uur en de helft van de vakanties en feestdagen;
3.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
en alvorens verder te beslissen:
3.5.
bepaalt dat de behandeling van de zaak ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en de subsidiaire verzoeken met betrekking tot de definitieve regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de informatieregeling wordt aangehouden tot
1 september 2023 PRO FORMAin afwachting van het hoger beroep;
3.6.
verzoekt partijen de rechtbank, in ieder geval voor de voormelde datum, te informeren over de beslissing in hoger beroep, dan wel de voortgang van het hoger beroep;
3.7.
houdt iedere overige beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.I. Hendriks-van Wel, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. M.C. Woudstra en mr. S.L. Raphael, rechters, tevens kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.C. Vogel op 10 mei 2023.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.