ECLI:NL:RBDHA:2023:1387

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
21_3801
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vastgestelde waarde van onroerende zaak en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde waarde van een woning door de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag. De waarde van de woning op de waardepeildatum van 1 januari 2020 was vastgesteld op € 476.000. Eiser, de eigenaar van de woning, betwistte deze waarde en stelde dat de woning een lagere waarde van € 387.000 had. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de waarde aannemelijk had gemaakt en voldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten. De rechtbank wees het verzoek om vergoeding van immateriële schade af, omdat de heffingsambtenaar had ingegaan op een voorstel van eiser tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was om eiser een vergoeding van proceskosten of griffierecht toe te kennen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 21/3801

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. A. Bakker),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking van 11 februari 2020 (de beschikking) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] [nummer] te [plaats] (de woning), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2019 (de waardepeildatum) voor het jaar 2020 vastgesteld op
€ 476.000. Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan eiser opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelasting voor het jaar 2020 (de aanslag).
Eiser heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt. Gelet op artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ wordt dit bezwaar geacht mede te zijn gericht tegen de aanslag.
Bij uitspraak op bezwaar van 19 april 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de waarde van de woning nader vastgesteld op € 450.000, alsmede de aanslag dienovereenkomstig verminderd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2022.
Namens eiser is [naam 1], kantoorgenoot van de gemachtigde, verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 2] en mr. [naam 3].

Overwegingen

Feiten
1. De woning is een geschakelde woning met bouwjaar 2001. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van ongeveer 141 m². Het perceel meet ongeveer 282 m².

Geschil2. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum.

3. Eiser bepleit in zijn nader stuk een waarde van € 387.000. In zijn beroepschrift stelt eiser dat hij betwist dat verweerder de juiste objectkenmerken heeft gehanteerd, dat verweerder bij de verlaging van de waarde voldoende rekening heeft gehouden met de stank-, zichts- en geluidsoverlast van de ondergrondse restafvalcontainers voor zijn huis en dat verweerder rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentieobjecten. In het nader stuk stelt eiser dat de inhoud van de referentieobjecten onjuist is, dat niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn overlegd en dat onvoldoende rekening is gehouden met de ligging. Ook heeft eiser bij het nader stuk de stamkaarten, indexaties en een matrix overgelegd en verzocht om een vergoeding van de immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
4. Verweerder heeft de stellingen van eiser gemotiveerd weersproken.
Beoordeling van het geschil
Nadere stukken van eiser
5. Artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken kunnen indienen. Deze bepaling beoogt een behoorlijk verloop van de procedure te waarborgen. Binnen het kader van de goede procesorde heeft de rechter de mogelijkheid stukken al dan niet in de procedure toe te laten. Een goede procesorde brengt mee dat de rechter de inhoud van de stukken slechts dan aan zijn of haar oordeel ten grondslag legt als de andere partij voldoende in de gelegenheid is geweest daarvan kennis te nemen en daarop te reageren.
6. De gemachtigde van eiser heeft op 12 december 2022 – dus negen dagen vóór de zitting – een nieuw stuk ingediend. Eiser heeft zich daarmee niet aan de in artikel 8:58, eerste lid, van de Awb neergelegde termijn gehouden. De rechtbank is daarom van oordeel dat het stuk wegens strijd met de goede procesorde in beginsel buiten beschouwing moet blijven. Gelet op de reeds met dagtekening 8 juli 2021 ingediende stukken en het met dagtekening 12 augustus 2021 ingediende verweerschrift, valt namelijk niet in te zien waarom de gemachtigde het betreffende stuk niet eerder heeft kunnen indienen. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de stukken toch aan de procedure mogen worden toegevoegd, met uitzondering van de stamkaarten, indexaties en de matrix. Verweerder stelt daarbij onvoldoende in de gelegenheid te zijn gesteld kennis te nemen van deze bijlagen en niet op de bijlagen heeft kunnen reageren. De rechtbank zal daarom, zoals ter zitting ook is besproken, de inhoud van het nader stuk met uitzondering van vorengenoemde bijlagen alsnog behandelen.
De vastgestelde waarde
7. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44).
8. Verweerder dient aannemelijk te maken dat de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, gelet op het overgelegde taxatieverslag en de waardematrix, hierin geslaagd. Zoals volgt uit het taxatieverslag en de waardematrix is de waarde van de woning bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met woningen aan de Spiegelkarpersingel
21 (verkocht op 8 augustus 2018 voor € 385.000), Purperreigerstraat 2 (verkocht op
21 januari 2019 voor € 563.000) en Eendenbrink 33 te Den Haag (verkocht op
22 augustus 2018 voor € 595.000). De referentieobjecten hebben, net als de onderhavige woning, vergelijkbare bouwjaren, zijn van hetzelfde soort en hebben een zelfde uitstraling. Met verschillen in oppervlakte van de woning, oppervlakte van het perceel en de ligging in verschillende wijken is voldoende rekening gehouden. Niet is gebleken dat de prijs per vierkante meter van € 3.192 te hoog is vastgesteld.
9. Hetgeen eiser heeft aangevoerd, doet aan het voorgaande niet af. Verweerder maakt geen gebruik van objectkenmerken, zodat de rechtbank aan deze grond voorbij gaat. Ten aanzien van de stank-, zichts-, en geluidsoverlast die eiser zou ervaren van de ondergrondse restafvalcontainer, heeft eiser ter zitting verklaard dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de gestelde overlast. Ook is de rechtbank niet gebleken dat – zoals ook is overwogen in de voorgaande overweging – verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentieobjecten. Wat betreft de ligging van de woning heeft verweerder ter zitting verklaard dat in Leidschenveen, Ypenburg en Wateringseveld een zelfde soort woningen zijn gelegen en de twee wijken ook voor wat betreft marktpositie inwisselbaar zijn. De woningen zijn immers allemaal geschakelde woningen met een grote tuin, gelegen dichtbij het strand, welke zijn opgetrokken in eenzelfde bouwperiode, en allen gelegen in de nabijheid van een snelweg. Volgens verweerder hebben vorengenoemde wijken vergelijkbare voorzieningen en zoeken kopers bewust in één van deze drie wijken naar dit type woning. Eiser heeft deze verklaring van verweerder onvoldoende weersproken en de rechtbank kan de verklaring van verweerder goed volgen. Daarom acht de rechtbank de ligging van de woning en de referentieobjecten dan ook voldoende vergelijkbaar.
Op de zaak betrekking hebbende stukken
10. Het betoog van eiser dat verweerder niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichting om op grond van artikel 7:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te leggen dan wel om op grond van artikel 8:42, eerste lid, van de Awb de op zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter toe te zenden, kan niet slagen. Deze verplichting betreft niet de informatie waarover verweerder op het betreffende moment zelf niet beschikte. [1] De bouwtekeningen van de referentieobjecten en de iWOZ-gegevens van de referentieobjecten waar eiser in zijn nader stuk naar heeft verwezen, behoren in beginsel niet tot op de zaak betrekking hebbende stukken. Daarvoor dient eiser eerst aannemelijk te maken dat de inhoud van de referentieobjecten niet juist is dan wel, bijvoorbeeld, de staat van onderhoud of de voorzieningen van de vergelijkingsobjecten onjuist zijn bepaald. De algemene stellingen van eiser dat de gegevens omtrent de referentieobjecten onjuist zijn bepaald door verweerder, zijn daartoe onvoldoende. [2]
Vergoeding immateriële schade
11. Een vergoeding van immateriële schade wordt op verzoek toegekend indien een procedure over een belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. In belastingzaken wordt, indien de redelijke termijn is overschreden, verondersteld dat eiser immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd. De termijn hiervoor begint op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt en eindigt op het moment waarop voor eiser duidelijkheid bestaat over het geschil ter zake waarvan het beroep is ingediend. Als die duidelijkheid er is, mag immers verondersteld worden dat er een einde komt aan de door eiser ondervonden spanning en frustratie.
12. Het bezwaarschrift is ontvangen op 24 februari 2020. Op 15 maart 2021 heeft een hoorzitting plaatsgevonden waar eiser een voorstel heeft gedaan de waarde van de woning vast te stellen op € 450.000. Verweerder heeft dit compromisvoorstel, blijkens de uitspraak op bezwaar van 19 april 2021, aanvaard. Op dat moment ontstond er voor eiser duidelijkheid over het geschil waarvan het beroep is ingediend. [3] Hierbij weegt de rechtbank mee dat eiser in het beroepschrift exact dezelfde gronden heeft aangevoerd als in bij de hoorzitting aan de orde zijn gekomen. Het voorgaande heeft tot gevolg dat naar het oordeel van de rechtbank enkel de periode van 24 februari 2020 tot en met 19 april 2021 relevant is voor de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn (van twee jaren) is overschreden. Van overschrijding van de redelijke termijn is dus geen sprake. Er is daarom geen aanleiding een immateriële schadevergoeding aan eiser toe te kennen.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Proceskosten
14. Er is geen aanleiding om eiser een vergoeding van proceskosten of het door hem betaalde griffierecht toe te kennen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Arts, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.C. van Essen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
2 februari 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan uitsluitend door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn.
Verder moet het hogerberoepschrift ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Hoge Raad 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1316.
2.Hoge Raad 21 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1529.
3.Vgl. Hoge Raad van 12 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1128.