ECLI:NL:RBDHA:2023:13774

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2023
Publicatiedatum
13 september 2023
Zaaknummer
NL23.22119
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublin-overeenkomst

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 augustus 2023, met zaaknummer NL23.22119, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, een Russische nationaliteit, heeft op 23 maart 2023 in Nederland internationale bescherming aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 1 augustus 2023 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep aangetekend en verzocht om een voorlopige voorziening.

De rechtbank heeft op 22 augustus 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder. Eiser betwist dat hij bij terugkeer naar Kroatië geen reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandelingen, en verwijst naar de situatie van pushbacks in Kroatië. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, en dat er concrete aanknopingspunten zijn dat ook Dublinclaimanten slachtoffer kunnen worden van pushbacks.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het beroep gegrond is. Verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.511,-. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de situatie in Kroatië met betrekking tot asielzoekers en de toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.22119 (beroep) en NL23.22120 (verzoek)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser/verzoeker], eiser/verzoeker (hierna: eiser),

v-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. B. Snoeij),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Wischhoff).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 1 augustus 2023 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep en verzoek op 22 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, mevrouw E.G. Reinink als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1992 en de Russische nationaliteit te hebben. Hij heeft op 23 maart 2023 in Nederland om internationale bescherming gevraagd. Kroatië is op 29 mei 2023 akkoord gegaan met verweerders verzoek om eiser terug te nemen. [1]
3. Verweerder heeft met het bestreden besluit eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor eisers asielaanvraag. [2] Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij na nader onderzoek te hebben verricht bij Kroatië weer uit kan gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat eiser bij een overdracht aan Kroatië geen reëel risico loopt om onderworpen te worden aan folteringen of aan onmenselijke of vernederde behandelingen of bestraffingen. [3] Verweerder verwijst in dit kader naar de beslisnota van 21 december 2022 en de brief van 20 januari 2023 van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de Tweede Kamer. [4]
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
4. Eiser bestrijdt dat hij bij terugkeer naar Kroatië geen reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandelingen, omdat Kroatië zich structureel schuldig maakt aan pushbacks. De beslisnota van 21 december 2022 is grotendeels gebaseerd op toezeggingen van de Kroatische autoriteiten, terwijl verweerder daar niet van uit kan gaan. Het verleden maakt dat die toezeggingen niet betrouwbaar zijn en met scepsis moet worden bezien. Daar komt bij dat uit openbare informatie blijkt dat er nog steeds sprake is van pushbacks en dat het daarbij ook gaat om Dublinclaimanten. [5] In dit kader doet eiser een beroep op de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 6 juni 2023. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat verweerder ondanks het nader onderzoek bij Kroatië nog steeds niet uit kan gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [6]
Wat is verweerders standpunt in beroep?
5. Verweerder handhaaft in beroep dat hij weer uit kan gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Er zijn geen concrete aanknopingspunten dat pushbacks zien op Dublinclaimanten en hij mag uitgaan van de informatie van en de toezegging gedaan door de Kroatische autoriteiten. [7]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de verwijzing naar de informatie die is verstrekt door de Kroatische autoriteiten naar aanleiding van de opdracht van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken om de situatie aldaar te onderzoeken en de in het bestreden besluit genoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 3 juli 2023, onvoldoende heeft gemotiveerd dat er ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank sluit zich in dit kader aan bij de motivering van de uitspraken van 1 juni 2023 van deze rechtbank en zittingsplaats en 6 juni 2023 van zittingsplaats Amsterdam. [8]
7. In deze uitspraken is onder meer geoordeeld dat de daadwerkelijke situatie in Kroatië voor Dublinclaimanten bepalend is en dat op basis van informatie niet kan worden uitgesloten dat ook Dublinclaimanten slachtoffer kunnen worden van pushbacks. Van doorslaggevend belang daarbij is dat de informatie waar verweerder zich op baseert in tegenspraak is met wat de hoogste bestuursrechter op grond van openbare bronnen heeft geconcludeerd over de feitelijke situatie in Kroatië. Zo stellen de Kroatische autoriteiten in de brief aan verweerder dat zij nog nooit asielzoekers hebben uitgezet naar derde landen zonder dat hun aanvraag is beoordeeld of voordat hun procedure is beëindigd, terwijl de hoogste bestuursrechter heeft geoordeeld dat pushbacks al geruime tijd, op grote schaal en dieper vanuit het Kroatische grondgebied plaatsvinden. Dit maakt dat er getwijfeld moet worden aan of de inhoud van de brief overeenkomt met de feitelijke situatie. [9] Verder is van belang dat uit openbare informatie blijkt dat er ook pushbacks plaatsvinden bij migranten die zich in het grensgebied of verder op het grondgebied van Kroatië bevinden, grenswachters de opdracht hebben om vreemdelingen “vanuit de diepte van het grondgebied” af te schrikken en er voorbeelden zijn van vreemdelingen met een asielzoekers ID-kaart die slachtoffer zijn geworden van pushbacks en zich in Bosnië bevinden. [10] Dit maakt dat er concrete aanknopingspunten zijn dat niet uitgesloten kan worden dat ook Dublinclaimanten slachtoffer kunnen worden van pushbacks. Het door verweerder overgelegde hogerberoepschrift tegen de uitspraak van zittingsplaats Amsterdam neemt deze bezwaren niet weg.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. Verweerder heeft zijn standpunt dat hij in het geval van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan onvoldoende gemotiveerd. De overige beroepsgronden van eiser behoeven geen bespreking. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen en daarbij rekening moeten houden met deze uitspraak.
9. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
10. Omdat het beroep tegen het bestreden besluit gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.511,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder deze vergoeding betalen aan de gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend
binnen één weekna de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening.
2.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.Verweerder verwijst in het bestreden besluit naar de uitspraak van 3 juli 2023 van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen (ECLI:NL:RBDHA:2023:9547).
5.Eiser verwijst naar een artikel in Trouw aangehaald in de Beslisnota van 21 december 2022 en het rapport van Lighthouse Reports van december 2022.
7.Verweerder verwijst daarbij naar de uitspraak van 16 augustus 2023 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2023:3134) en heeft zijn hogerberoepschrift tegen de uitspraak van 6 juni 2023 van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, overgelegd.
9.Zie de uitspraken van deze rechtbank van 1 juni 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:7776, r.o. 3.3) en 6 juni 2023 (zittingsplaats Amsterdam, ECLI:NL:RBDHA:2023:8123, r.o. 6.4).
10.Zie de uitspraken van deze rechtbank van 1 juni 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:7776, r.o. 3.3) en 6 juni 2023 (zittingsplaats Amsterdam, ECLI:NL:RBDHA:2023:8123, r.o. 5.1.-5.4 en 6.3).