ECLI:NL:RBDHA:2023:13769

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
13 september 2023
Zaaknummer
NL23.26066 en NL23.27849
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen inbewaringstelling, terugkeerbesluit en inreisverbod van een Albanese vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 september 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de inbewaringstelling, het terugkeerbesluit en het inreisverbod van een Albanese vreemdeling. De eiser had geen concrete aanknopingspunten aangedragen waaruit kon volgen dat hij rechtmatig in Nederland verbleef. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de terugkeer en inreisverbod rechtmatig had opgelegd, omdat eiser niet voldeed aan de vereisten voor verblijf in Nederland. De rechtbank stelde vast dat eiser niet over de juiste documenten beschikte en zich niet had gemeld bij de autoriteiten. Eiser had ook onvoldoende onderbouwd dat zijn familieleven in Duitsland door het inreisverbod werd aangetast. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico op onttrekking aan toezicht, gerechtvaardigd waren. Eiser was niet verschenen op de zitting omdat hij op de dag van de zitting was uitgezet. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. J.L. Boxum, met mr. V. Vegter als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.26066 en NL23.27849

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Albanese nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Jhingoer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2023 (bestreden besluit 1) heeft de staatssecretaris aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Bij besluit van 28 augustus 2023 (het bestreden besluit 2) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen op 8 september 2023 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is niet verschenen omdat hij op de dag van de zitting is uitgezet. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De gemachtigde van eiser is op het detentiecentrum in Rotterdam verschenen. De gemachtigde van de staatssecretaris is op de rechtbank in Groningen verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Over bestreden besluit 1
1. In het terugkeerbesluit heeft de staatssecretaris overwogen dat eiser niet of niet langer rechtmatig in Nederland verblijft, en bepaald dat hij dient terug te keren naar Albanië en hem een terugkeertermijn wordt onthouden. De staatssecretaris heeft overwogen dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
(lichte gronden)4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. Eiser voert aan dat hij wel rechtmatig in Nederland verbleef omdat hij nog in zijn vrije termijn in Europa verbleef. Verder meent eiser dat zijn familieleven wordt aangetast door het opgelegde inreisverbod. Eiser heeft een vrouw en kind in Duitsland. Eiser wil terug naar Duitsland om daar een Chavez-aanvraag te doen. Eiser stelt dat de aan hem in Duitsland opgelegde ongewenstverklaring inmiddels is beëindigd.
3.1.
De rechtbank overweegt dat eiser geen concrete aanknopingspunten heeft aangedragen waaruit kan volgen dat hij in zijn vrije termijn in Nederland verbleef. De staatssecretaris heeft terecht vastgesteld dat eiser niet rechtmatig in Nederland verbleef. Eiser beschikte slechts over een foto van zijn identiteitsbewijs. Hij heeft bij binnenkomst niet voldaan aan de verplichtingen waaraan hij bij grensoverschrijding is onderworpen, omdat hij niet beschikte over een identiteitsbewijs waarmee zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie kan worden aangetoond, hij heeft zich niet gemeld bij de bevoegde autoriteiten, beschikte niet over voldoende middelen van bestaan en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats. Het terugkeerbesluit, waarbij eiser een vertrektermijn is onthouden, is rechtmatig.
3.2.
De staatssecretaris moet een inreisverbod opleggen als een vreemdeling onrechtmatig in Nederland verblijft en hem een terugkeerbesluit is opgelegd en hem een vertrektermijn is onthouden ingevolge artikel 62, tweede lid, van de Vw 2000. Dat staat in artikel 66a, eerste lid, onder a, van de Vw 2000. Daarbij heeft de staatssecretaris, afgezien van gevallen als genoemd in artikel 66a, achtste lid, van de Vw 2000, geen ruimte voor een nadere beoordeling of afweging van de belangen, zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2539. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat van een dergelijk geval sprake is. Het is immers niet gebleken dat eiser zijn familieleven in Duitsland kan uitoefenen. Eisers wens om bij zijn vrouw en kind in Duitsland te verblijven, is hiervoor onvoldoende. Daarnaast kan eiser, zoals de staatssecretaris ter zitting ook heeft toegelicht, zijn familieleven ook op een andere wijze uitoefenen. Zo kunnen zijn vrouw en kind hem in Albanië opzoeken.
Over bestreden besluit 2
4. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft daaraan dezelfde gronden ten grondslag gelegd als aan het terugkeerbesluit met inreisverbod. Ook heeft de staatssecretaris nader gemotiveerd waarom deze gronden aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
5. Eiser voert aan dat zware grond 3a niet aan de maatregel ten grondslag kan worden gelegd omdat eiser nog in zijn vrije termijn in Europa verblijft. Verder voert eiser aan dat een lichter middel in zijn geval volstaat omdat hij nooit eerder in Nederland is aangetroffen en hem daarom een vertrektermijn had moeten worden gegund. Eiser is uiteindelijk ook zelfstandig met behulp van het IOM naar Albanië vertrokken.
6. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Gronden en grondslag
7. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft op 28 augustus 2023 een terugkeerbesluit en inreisverbod met een onmiddellijk vertrekplicht ontvangen. Verder overweegt de rechtbank dat zware en lichte gronden 3a, 3b, 4c en 4d feitelijk juist zijn en, in samenhang gezien met de in de maatregel gegeven motivering, voldoende grond vormen voor het standpunt dat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Ten aanzien van grond 3a overweegt de rechtbank dat eiser geen geldige grensoverschrijdingsdocumenten heeft overgelegd. Eiser heeft enkel een foto van zijn Albanese paspoort overhandigd. Niet is gebleken dat eiser zich in zijn vrije termijn zou bevinden.
Lichter middel
8. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd ook geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris een lichter middel dan bewaring had moeten opleggen en om de belangenafweging in dit kader in het voordeel van eiser te laten uitvallen. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
9. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is (zie de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:989, onder 2.2.). De staatssecretaris heeft op 30 augustus 2023 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Eiser is vervolgens op 8 september 2023 met behulp van het IOM naar Albanië gevlogen. De rechtbank acht deze gang van zaken voldoende voortvarend. Ook bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat er in algemeen of specifiek in eisers geval geen zicht is op uitzetting naar Albanië.
Conclusie
10. Concluderend is de rechtbank niet gebleken is dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
Over de beroepen
11. Het beroep tegen bestreden besluit 1 is ongegrond. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Vegter, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.