3.2.De staatssecretaris moet een inreisverbod opleggen als een vreemdeling onrechtmatig in Nederland verblijft en hem een terugkeerbesluit is opgelegd en hem een vertrektermijn is onthouden ingevolge artikel 62, tweede lid, van de Vw 2000. Dat staat in artikel 66a, eerste lid, onder a, van de Vw 2000. Daarbij heeft de staatssecretaris, afgezien van gevallen als genoemd in artikel 66a, achtste lid, van de Vw 2000, geen ruimte voor een nadere beoordeling of afweging van de belangen, zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2539. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat van een dergelijk geval sprake is. Het is immers niet gebleken dat eiser zijn familieleven in Duitsland kan uitoefenen. Eisers wens om bij zijn vrouw en kind in Duitsland te verblijven, is hiervoor onvoldoende. Daarnaast kan eiser, zoals de staatssecretaris ter zitting ook heeft toegelicht, zijn familieleven ook op een andere wijze uitoefenen. Zo kunnen zijn vrouw en kind hem in Albanië opzoeken. 4. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft daaraan dezelfde gronden ten grondslag gelegd als aan het terugkeerbesluit met inreisverbod. Ook heeft de staatssecretaris nader gemotiveerd waarom deze gronden aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
5. Eiser voert aan dat zware grond 3a niet aan de maatregel ten grondslag kan worden gelegd omdat eiser nog in zijn vrije termijn in Europa verblijft. Verder voert eiser aan dat een lichter middel in zijn geval volstaat omdat hij nooit eerder in Nederland is aangetroffen en hem daarom een vertrektermijn had moeten worden gegund. Eiser is uiteindelijk ook zelfstandig met behulp van het IOM naar Albanië vertrokken.
6. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
7. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft op 28 augustus 2023 een terugkeerbesluit en inreisverbod met een onmiddellijk vertrekplicht ontvangen. Verder overweegt de rechtbank dat zware en lichte gronden 3a, 3b, 4c en 4d feitelijk juist zijn en, in samenhang gezien met de in de maatregel gegeven motivering, voldoende grond vormen voor het standpunt dat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Ten aanzien van grond 3a overweegt de rechtbank dat eiser geen geldige grensoverschrijdingsdocumenten heeft overgelegd. Eiser heeft enkel een foto van zijn Albanese paspoort overhandigd. Niet is gebleken dat eiser zich in zijn vrije termijn zou bevinden.
8. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd ook geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris een lichter middel dan bewaring had moeten opleggen en om de belangenafweging in dit kader in het voordeel van eiser te laten uitvallen. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
9. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is (zie de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:989, onder 2.2.). De staatssecretaris heeft op 30 augustus 2023 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Eiser is vervolgens op 8 september 2023 met behulp van het IOM naar Albanië gevlogen. De rechtbank acht deze gang van zaken voldoende voortvarend. Ook bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat er in algemeen of specifiek in eisers geval geen zicht is op uitzetting naar Albanië. 10. Concluderend is de rechtbank niet gebleken is dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
11. Het beroep tegen bestreden besluit 1 is ongegrond. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.