ECLI:NL:RBDHA:2023:13717

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
NL23.19378 en NL23.19379
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, een Afghaanse nationaliteit, heeft op 16 februari 2023 in Nederland een asielaanvraag ingediend, maar deze werd door verweerder niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 9 augustus 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de termijn tussen het moment dat eiser zijn asielwens heeft geuit en het indienen van de Dublinclaim te lang is geweest, waardoor verweerder niet overeenkomstig de Dublinverordening heeft gehandeld. De rechtbank oordeelt dat verweerder de asielaanvraag van eiser in behandeling had moeten nemen en vernietigt het bestreden besluit. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, omdat het beroep gegrond is verklaard. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 2.511,- toegewezen, die door verweerder moet worden betaald. De uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt op 23 augustus 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.19378 (beroep)
NL23.19379 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer en voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser/verzoeker], eiser/verzoeker, hierna: eiser

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. C. Chen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. S.F. Franka).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. Daarnaast beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening te treffen. Eiser heeft de voorzieningenrechter verzocht verweerder te verbieden hem uit te zetten totdat is beslist op zijn beroep.
1.1
Eiser heeft op 16 februari 2023 in Nederland een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 3 juli 2023 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 9 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, zijn gemachtigde, [naam] als tolk en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1998 en de Afghaanse nationaliteit te hebben. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 4 maart 2015 in Bulgarije, op 1 april 2015 in Hongarije, op 16 april 2015 in Duitsland, op 12 november 2020 in Frankrijk en 11 november 2021 opnieuw in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Hij heeft op 16 februari 2023 in Nederland een asielaanvraag ingediend.
3. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland op 31 maart 2023 bij de autoriteiten van Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek afgewezen, vanwege de verantwoordelijkheid van Frankrijk. Nederland heeft vervolgens op 5 april 2023 de autoriteiten van Frankrijk verzocht om eiser terug te nemen. Frankrijk is hier op 19 april 2023 mee akkoord gegaan, waardoor de verantwoordelijkheid van Frankrijk vaststaat op grond van artikel 18, eerste lid en onder d, van de Dublinverordening.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte de asielaanvraag van eiser niet in behandeling heeft genomen omdat Frankrijk daarvoor verantwoordelijk zou zijn. De rechtbank legt hieronder, aan de hand van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, uit hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
5. Eiser voert, samengevat en zakelijk weergegeven, het volgende aan.
Verweerder heeft zich niet gehouden aan de termijnen zoals genoemd in de Dublinverordening, waardoor verweerder verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van zijn asielaanvraag.
Verweerders loopbrief van 25 juni 2022 dient aangemerkt te worden als een proces-verbaal in de zin van artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening [2] . Dat betekent dat 25 juni 2022 als datum van indiening van eisers asielaanvraag moet worden aangemerkt. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 26 juli 2023 [3] . Pas op 5 april 2023 (bijna 9,5 maand na de asielaanvraag) heeft verweerder een Dublinclaim op Frankrijk gelegd, dat is te laat.
Ook als de loopbrief niet als proces-verbaal en asielaanvraag kan worden aangemerkt, blijft het zo dat verweerder zich niet aan de termijnen heeft gehouden. De loopbrief moet in ieder geval worden aangemerkt als een intentieverklaring als bedoeld in artikel 20, tweede lid, tweede volzin, van de Dublinverordening. Uit diezelfde volzin blijkt dat de termijn tussen de intentieverklaring en het opstellen van het proces-verbaal zo kort mogelijk moet zijn. De termijn tussen 25 juni 2022 en 16 februari 2023 (de datum waarop eiser in de gelegenheid is gesteld een asielaanvraag in te dienen door middel van het zogenoemde M35-H formulier) is niet een zo kort mogelijke termijn en bijna vier keer zo lang als in de situatie waarop de zaak betrekking heeft waarin deze rechtbank en zittingsplaats op 19 april 2023 [4] uitspraak heeft gedaan.
5.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de formele ingangsdatum van eisers asielaanvraag niet 25 juni 2022, maar 16 februari 2023 is, omdat eiser op die datum een M35-H formulier heeft ondertekend. De termijn voor het indienen van een verzoek tot terugname is daarmee op 16 februari 2023 aangevangen waardoor het claimverzoek van 5 april 2023 tijdig is gelegd. Verweerder verwijst daarmee naar de uitspraak van deze rechtbank van 19 april 2023 [5] en de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 december 2022 [6] .
5.2
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Het uitgangspunt van de Dublinverordening is dat zo snel mogelijk moet worden vastgesteld welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek. Dat is ook af te leiden uit de tekst onder de punten 4 en 5 van de considerans van de Dublinverordening [7] .
Anders dan deze rechtbank en zittingsplaats in de uitspraak van 19 april 2023 heeft geoordeeld, kan in het geval van eiser niet worden gezegd dat de termijn waarbinnen de asielzoeker nadat hij kenbaar heeft gemaakt asiel te willen aanvragen in de gelegenheid is gesteld daartoe een formeel verzoek in te dienen, zo kort mogelijk is. De rechtbank heeft verweerder ter zitting gevraagd uit te leggen waarom het, nadat eiser zich op 25 juni 2022 in Ter Apel heeft gemeld om zijn asielwens kenbaar te maken, nog tot 16 februari 2023 heeft geduurd voordat hij in de gelegenheid is gesteld daartoe een formeel verzoek in te dienen. Verweerder kon daar ter zitting geen andere verklaring voor geven dan dat dit het gevolg is geweest van de chaos bij het COA [8] . Naar het oordeel van de rechtbank is deze niet nader onderbouwde verklaring onvoldoende voor het oordeel dat de termijn als bedoeld in artikel 20, tweede lid, tweede volzin, van de Dublinverordening zo kort mogelijk is geweest. De rechtbank heeft er begrip voor dat, zoals in de voormelde uitspraak van 19 april 2023 ook is verwoord, er in de zomermaanden van 2022 sprake was van een hoge piek aan instroom van asielzoekers en dat dit van invloed is geweest op de termijn waarbinnen asielzoekers in de gelegenheid konden worden gesteld een formele aanvraag in te dienen. Echter, niet aannemelijk is en door verweerder is ter zitting ook niet gesteld dat de lange termijn die in het geval van eiser is verstreken tussen 25 juni 2022 tot en met 16 februari 2023 enkel het gevolg is van die hoge instroom aan asielzoekers. Na 16 februari 2023 heeft het vervolgens nog tot 5 april 2023 geduurd voordat verweerder de Dublinclaim op Frankrijk heeft gelegd. Dat is weliswaar nog binnen de termijn van twee maanden na de Eurodactreffer van 16 februari 2023 en daarmee dus binnen de termijn van twee maanden als bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening [9] , maar wanneer verweerder eisers asielaanvraag eerder in behandeling had genomen had de Eurodactreffer die nu pas op 16 februari 2023 is verkregen veel eerder kunnen worden verkregen. Al met al vindt de rechtbank de termijn die ligt tussen het moment dat eiser zijn asielwens heeft geuit en het indienen van de Dublinclaim zodanig lang dat moet worden geoordeeld dat verweerder niet overeenkomstig het uitgangspunt van de Dublinverordening zo snel mogelijk heeft vastgesteld welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek. Verweerder had hierin aanleiding had moeten zien om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep al gegrond en had verweerder de asielaanvraag van eiser in behandeling moeten nemen. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking.

Conclusie en gevolgen

7. Verweerder heeft de asielaanvraag ten onrechte buiten behandeling gesteld. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het bepaalde in de Dublinverordening. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Omdat uit de overwegingen en het oordeel van de rechtbank volgt dat er rechtens geen andere uitkomst meer mogelijk is dan de conclusie dat verweerder verantwoordelijk is voor de behandeling van eiseres asielaanvraag, neemt de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht nu zelf een beslissing en bepaalt dat verweerder de asielaanvraag van eiser in behandeling dient te nemen.
8. Omdat de rechtbank beslist over het beroep van eiser en dit gegrond verklaart, is er geen grond meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
9. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.511,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift en een verzoekschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder tot een betaling van € 837,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. van der Gouw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 augustus 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, hoger beroep worden
ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de
dag van bekendmaking.

Bijlage

Punt 4 van de considerans van de Dublinverordening
(4) In de conclusies van Tampere werd ook aangegeven dat het CEAS op korte termijn een duidelijke en hanteerbare methode moet bevatten om vast te stellen welke lidstaat
verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek.
Punt 5 van de considerans van de Dublinverordening
(5) Deze methode moet zijn gebaseerd op objectieve en zowel voor de lidstaten als voor de betrokken asielzoekers eerlijke criteria. Met de methode moet met name snel
kunnen worden vastgesteld welke lidstaat verantwoordelijk is, teneinde de daadwerkelijke toegang tot de procedures voor het verlenen van internationale bescherming te waarborgen en de doelstelling om verzoeken om internationale bescherming snel te behandelen, niet te ondermijnen.
Artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening
2. Een verzoek om internationale bescherming wordt geacht te zijn ingediend vanaf het tijdstip waarop de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat een door de verzoeker ingediend formulier of een door de autoriteiten opgesteld proces-verbaal hebben ontvangen. Bij een niet-schriftelijk verzoek dient de termijn tussen de intentieverklaring en het opstellen van een proces-verbaal zo kort mogelijk te zijn.
Artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening
2. Een verzoek tot terugname wordt zo snel mogelijk ingediend en in ieder geval binnen twee maanden na ontvangst van de Eurodac-treffer op grond van artikel 9, lid 5, van Verordening (EU) nr. 603/2013.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.In de bijlage is artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening opgenomen. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
6.ECLI:NL:RBDHA:2022:14985, zie ook de bevestigende uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 16 januari 2023, ECLI:NL:RVS:S2023:130.
7.In de bijlage zijn punten 4 en 5 van de considerans van de Dublinverordening opgenomen. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
8.Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
9.In de bijlage is artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening opgenomen. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.