3.3Gelet op het bovenstaande stelt eiser zich op het standpunt dat zijn asielaanvraag dient te worden aangemerkt als ingediend op uiterlijk 15 juli 2022 en dat verweerder gehouden was om op uiterlijk 18 juli 2022 de vingerafdrukken van eiser te nemen en deze in te voeren in Eurodac. Het claimverzoek aan Italië is pas op 21 september 2022 gedaan en dat is niet binnen twee maanden na 15 juli 2022 respectievelijk 18 juli 2022. Als de Italiaanse autoriteiten met dat gegeven bij het claimverzoek bekend zouden zijn gemaakt, dan hadden de Italiaanse autoriteiten het claimverzoek niet geaccepteerd, omdat het verzoek immers niet tijdig, – dat wil zeggen binnen de in artikel 21, tweede lid, van de Dublinverordening vermelde termijn van twee maanden – is ingediend. Om die reden heeft verweerder eisers asielaanvraag ten onrechte buiten behandeling gesteld.
Het standpunt van verweerder
4. Verweerder volgt voormeld standpunt van eiser niet. Hij wijst er daarbij op dat op grond van artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening een asielverzoek wordt geacht te zijn ingediend vanaf het tijdstip waarop de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat een door de verzoeker ingediend formulier of een door de autoriteiten opgesteld proces-verbaal hebben ontvangen. Gezien het feit dat eiser op 7 september 2022 het M35-H formulier heeft ondertekend en het proces-verbaal van verhoor op 7 september 2022 is opgemaakt en ondertekend, wordt eiser niet gevolgd in zijn stelling dat hij zijn asielverzoek in Nederland in juli 2022 heeft ingediend. Daarnaast wijst verweerder er op dat, zoals uit het Eurodac-resultaat blijkt, de gegevens die opgenomen zijn in de Eurodacverordening op dezelfde dag van het asielverzoek van eiser naar het centraal systeem zijn toegezonden. Daarmee is volgens verweerder voldaan aan de vereisten van artikel 9, eerste lid, van de Eurodac-verordening.
Voor wat betreft eisers beroep op de artikelen uit de Procedurerichtlijn heeft verweerder zich ter zitting, onder verwijzing naar de rechtsoverwegingen 99-103 van het arrest Mengesteab van het Hof van Justitie van de Europese Unie, op het standpunt gesteld dat het beroep op die artikelen niet kan slagen.
Het oordeel van de rechtbank
5. Uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat voor het aanvangen van de termijnen van artikel 21, eerste lid van de Dublinverordening dient te worden uitgegaan van de formele indiening van een asielverzoek door middel van het daartoe geëigende formulier.
Niet in geschil is dat zo een formulier door eiser is ondertekend en ingediend op 7 september 2022 en dat er geen door de autoriteiten opgesteld proces-verbaal van een eerdere datum is overgelegd als bedoeld in het tweede lid van artikel 20 van de Dublinverordening. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat in het geval van eiser niet kan worden uitgegaan van 7 september 2022 als aanvang van de termijnen van artikel 21, eerste lid van de Dublinverordening. Weliswaar kan, gelet op de door eiser geschetste gang van zaken na zijn binnenkomst in Nederland, worden aangenomen dat hij door verweerder niet eerder dan ongeveer twee maanden na zijn binnenkomst in de gelegenheid is gesteld een formeel asielverzoek in te dienen, maar naar kan worden aangenomen is dat een gevolg van een hoge piek aan instroom van asielzoekers in de zomermaanden van 2022. Nu daarnaast in artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening noch artikel 3.108c, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 een concrete termijn is gesteld waarbinnen verweerder de vreemdeling in de gelegenheid moet hebben gesteld zijn asielverzoek formeel in te dienen, is verweerder bij de vaststelling van de aanvang van de termijnen van artikel 21, eerste lid van de Dublinverordening terecht uitgegaan van 7 september 2022. Omdat het claimverzoek aan Italië is gedaan op 21 september 2022 is geen sprake van overschrijding van die termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de datum indienen van het formele asielverzoek. Ook is er geen grond voor het oordeel dat de eveneens in artikel 21, eerste lid van de Dublinverordening vermelde termijn van twee maanden te rekenen vanaf de ontvangst van een Eurodac-treffer is overschreden. Die treffer is immers door verweerder pas ontvangen op 7 september 2022, nadat verweerder op die dag eisers vingerdrukken heeft afgenomen en in het Eurodac-systeem zijn ingevoerd. Eisers beroep op artikel 6 van de Procedurerichtlijn leidt niet tot een ander oordeel reeds omdat de registratie van een asielverzoek als bedoeld in dat artikel niet op één lijn kan worden gesteld met procedure regels als bedoeld in artikel 20 en 21 van de Dublinverordening die bedoeld zijn om vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van een in een lidstaat ingediend asielverzoek. Zoals tot uitdrukking komt in artikel 1 van de Procedurerichtlijn beoogt die richtlijn iets wezenlijk anders te regelen, namelijk de vaststelling van gemeenschappelijke procedures voor de toekenning of intrekking van asielverzoeken. Dat verschil in bedoeling tussen de bepalingen in de Dublinverordening en bepalingen in de Procedurerichtlijn komt ook naar voren in de door verweerder vermelde overwegingen in het eerder vermelde arrest Mengesteab. De beroepsgrond slaagt niet.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. Eiser voert verder aan dat er niet meer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië. Hij heeft een beroep gedaan op de Circular Letter van 5 december 2022, waarin de Italiaanse autoriteiten de andere lidstaten verzoeken om de overdrachten tijdelijk op te schorten wegens gebrek aan opvangplekken door een hoge instroom van asielzoekers. Ook doet eiser een beroep op de brief van verweerder aan de Afdeling van 16 januari 2023 en een bericht van de Italiaanse autoriteiten van 4 januari 2023.
Het standpunt van verweerder
7. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een tijdelijk overdrachtsbeletsel en dat dit niet aan overdracht in de weg staat. Verweerder heeft daarbij de gang van zaken geschetst met betrekking tot het overleg over Dublinoverdrachten met de Italiaanse autoriteiten. Ook heeft verweerder verwezen naar vaste jurisprudentie van de Afdeling en het arrest Jawowaaruit volgt dat eiser concrete (objectieve) aanknopingspunten moet aanleveren dat er sprake is van structurele en fundamentele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen. Volgens verweerder heeft eiser met het verwijzen naar de Circular Letter van 5 december 2022, niet aan de bewijslast voldaan.
Het oordeel van de rechtbank
8. Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerder er niet langer van uitgaan dat de opschorting van de overdrachten in het kader van de Dublinverordening een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel vormt. Voor de motivering van dit oordeel volstaat de rechtbank hier met een verwijzing naar de motivering in de eerdere uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats over dit onderwerp van 7 maart 2023. Hieruit blijkt samengevat dat de overdrachten naar Italië sinds 5 december 2022 zijn opgeschort en dat verweerder sinds 7 februari 2023 geen nieuwe informatie heeft over de achterliggende reden en de (verwachte) duur ervan. Omdat deze situatie al een langere tijd voortduurt en er veel onduidelijkheid is moet verweerder naar het oordeel van de rechtbank de situatie nader onderzoeken en onderbouwen.