Overwegingen
1. Eiseres verricht sinds 1999 activiteiten als beeldend kunstenares (de activiteiten).
2. Eiseres heeft in haar aangifte IB/PVV 2019 (de aangifte) een belastbare winst uit onderneming aangegeven van € - 5.630 (€ - 6.564 aan winst als ondernemer + € 916 aan MKB-winstvrijstelling).
3. Verweerder is bij de vaststelling van de aanslag afgeweken van de aangifte in die zin dat de bron winst uit onderneming in het geheel is gecorrigeerd, waardoor het aangegeven verlies uit onderneming niet in aftrek op haar verzamelinkomen is toegestaan. Bij de aanslag is € 170 aan belastingrente in rekening gebracht (de rentebeschikking).
4. In geschil is of het beroep van eiseres ontvankelijk is. Indien het beroep ontvankelijk is, is in geschil of de aanslag tot een juist bedrag is vastgesteld. Meer specifiek is daarbij in geschil of de activiteiten in 2019 een bron van inkomen vormen.
5. Eiseres stelt dat zij de uitspraak op haar bezwaar tegen de aanslag niet heeft ontvangen. Verder stelt eiseres zich op het standpunt dat de activiteiten een bron van inkomen vormen. Ter onderbouwing daarvan heeft eiseres – samengevat – aangevoerd dat diverse boekencontroles door en vragenbrieven van verweerder met betrekking tot haar onderneming in de afgelopen jaren, waaronder 2018, altijd tot de conclusie hebben geleid dat zij IB-ondernemer is, dat de aangifte op dezelfde manier is ingevuld als voorheen en haar bedrijfsvoering niet is veranderd, dat zij debiteurenrisico loopt, dat zij meerdere opdrachtgevers en een werkruimte buitenshuis heeft, dat zij reclame maakt, dat zij kunstwerken op voorraad heeft ten behoeve van de verkoop en dat zij haar werk promoot op onder andere beurzen en tentoonstellingen en dat zij meer dan 1.225 uur en meer dan 50% van haar beschikbare tijd heeft besteed aan haar onderneming.
6. Verweerder bepleit primair dat het beroep niet-ontvankelijk is en subsidiair dat het beroep ongegrond is.
Beoordeling van het geschil
7. Voordat de rechtbank aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep toekomt, moet worden beoordeeld of het beroep van eiseres ontvankelijk is.
8. Voor het indienen van een beroepschrift geldt een termijn van zes weken.Deze termijn begint op de dag na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking.Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.Als het beroepschrift buiten de termijn en dus te laat is ingediend, is het beroep in beginsel niet-ontvankelijk en wordt het niet inhoudelijk behandeld.
9. Het beroepschrift van eiseres is door de rechtbank ontvangen meer dan zes weken na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar. Eiseres stelt dat zij de uitspraak op bezwaar niet heeft ontvangen.
10. Indien de geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden stuk niet heeft ontvangen, is het volgens vaste rechtspraak in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat dat stuk wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het stuk op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en sprake is van een deugdelijke verzendadministratie.
11. Nu verweerder geen verzendadministratie heeft overgelegd, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de uitspraak op bezwaar per post op het juiste adres is bezorgd. Hierdoor kan niet worden aangenomen dat de uitspraak op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Dit betekent dat de beroepstermijn niet op 21 april 2022 – de dag na de dagtekening van de uitspraak – is aangevangen, waardoor geen grond bestaat om het beroep wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk te verklaren.Dat bij brief van 28 april 2022 aan eiseres is medegedeeld dat het uitstel van betaling van het ingevolge de aanslag verschuldigde bedrag is vervallen, maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank zal het beroep dan ook inhoudelijk behandelen.
12. Van een bron van inkomen, zoals winst uit onderneming, is sprake als wordt deelgenomen aan het economische verkeer met het doel om voordeel te behalen en het behalen van voordeel in redelijkheid kan worden verwacht. Tussen partijen is alleen in geschil of het voordeel dat door eiseres wordt beoogd ook redelijkerwijs kan worden verwacht.
13. Van een objectieve voordeelsverwachting is sprake wanneer met de uitgevoerde activiteiten naar maatschappelijke opvatting redelijkerwijs voordeel kan worden verwacht.Voor die beoordeling is het van belang om vast te stellen of sprake is van activiteiten in de sfeer van verwerving van inkomsten of van activiteiten die, als voorzienbaar blijvend verliesgevend, in de sfeer van inkomensbesteding moeten worden geplaatst.
14. De vraag of in enig jaar sprake is van een objectieve voordeelsverwachting moet in beginsel worden beantwoord op basis van feiten en omstandigheden van dat jaar. Feiten en omstandigheden van andere jaren kunnen echter licht werpen op het antwoord op de vraag of in het betreffende jaar sprake is van een objectieve voordeelsverwachting.Om die reden mogen feiten en omstandigheden van andere jaren mede in aanmerking worden genomen bij de toetsing of in 2019 redelijkerwijs voordeel viel te verwachten uit de activiteiten van eiseres.
15. Blijkens een door verweerder verstrekt en door eiseres niet betwist overzicht heeft eiseres met betrekking tot de jaren 2008 tot en met 2020 de volgende met de activiteiten behaalde resultaten aangegeven:
Jaar
Opbrengsten
Kosten
Resultaat
2008
€
20.062
€
25.665
€
-5.603
2009
€
7.36
€
14.582
€
-7.222
2010
€
5.793
€
18.179
€
-12.386
2011
€
9.458
€
17.241
€
-7.783
2012
€
10.057
€
16.527
€
-6.47
2013
€
9.7
€
16.294
€
-6.594
2014
€
7.934
€
13.531
€
-5.597
2015
€
3.616
€
12.153
€
-8.537
2016
€
3.891
€
12.138
€
-8.247
2017
€
4.399
€
12.434
€
-8.035
2018
€
108.097
€
20.836
€
87.261
2019
€
4.65
€
11.259
€
-6.609
2020
€
2.047
€
8.835
€
-6.788
16. Eiseres draagt de bewijslast om feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken op grond waarvan kan worden geoordeeld dat aan alle voorwaarden voor het in aanmerking nemen van een bron van inkomen is voldaan. Meer concreet moet eiseres in dit geval aannemelijk maken dat ter zake van de activiteiten in 2019 sprake is van een objectieve voordeelsverwachting.
17. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres niet in de op haar rustende bewijslast geslaagd. Uit de onder 15 opgenomen gegevens volgt dat met de activiteiten structureel negatieve resultaten zijn behaald, in aanmerking nemende dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat het enige positieve resultaat, in 2018, het gevolg is van een boekwinst ten bedrage van € 103.895 die is behaald met de verkoop van een bedrijfspand en dat het resultaat uit gewone bedrijfsvoering dat jaar € - 16.634 bedroeg. Eiseres heeft geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat met de activiteiten in 2019 niettemin objectief gezien redelijkerwijs voordeel kon worden verwacht. De niet nader met stukken onderbouwde stellingen dat eiseres meerdere opdrachtgevers heeft, werkruimte buitenshuis heeft, kunstwerken op voorraad heeft ten behoeve van verkoop en inspanningen verricht om kunstwerken te verkopen, zijn hiertoe onvoldoende.
18. Alle feiten en omstandigheden afwegende is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat de activiteiten geen bron van inkomen vormen. Hierdoor is het verlies afkomstig uit de activiteiten niet aftrekbaar van het verzamelinkomen.
19. De rechtbank merkt nog op dat zij de bekwaamheid van eiseres als kunstenares niet betwist. Voor de beoordeling van de (juridische) vraag of sprake is van een bron van inkomen gelden evenwel de objectieve criteria zoals hiervoor onder 12, 13 en 14 uiteengezet.
20. Voor zover eiseres een beroep heeft willen doen op het vertrouwensbeginsel, slaagt dat niet. Indien en voor zover verweerder met de behandeling van de aangiften IB/PVV voor eerdere jaren dan wel anderszins bij eiseres het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat de activiteiten een bron van inkomen vormen, heeft hij dat vertrouwen per 19 juni 2018 expliciet opgezegd. Bij brief van die datum heeft verweerder namelijk het volgende aan eiseres medegedeeld:
“Daarnaast is er naar mijn mening in 2015 geen sprake is van een bron van inkomen daar uw werkzaamheden sinds 1999, inmiddels ruim 17 jaar, slechts verliesgevend zijn. Tot op heden hebt u in geen enkel belastingjaar een positief resultaat behaald en voorts geen objectieve stukken overlegd die aannemelijk maken dat u in latere jaren wel een positief resultaat zal realiseren. Indien en voor zover er sprake is van opgewekt vertrouwen, zeg ik dat per direct op met dien verstande dat in een ander/later jaar, met inachtneming van de in dat jaar van toepassing zijnde feiten en omstandigheden, er wel sprake kan zijn van een bron van inkomen.”
21. De stelling van eiseres dat over het jaar 2018 vragen zijn gesteld waarna eiseres alsnog overeenkomstig haar aangifte IB/PVV 2018 is aangemerkt als ondernemer, kan eiseres ook niet baten. Eiseres heeft hier namelijk geen stukken van overgelegd. Reeds daarom voldoet eiseres niet aan de op haar rustende bewijslast.
22. Eiseres heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
23. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
24. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.