ECLI:NL:RBDHA:2023:12718

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 augustus 2023
Publicatiedatum
25 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.20565
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 24 augustus 2023, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 17 juli 2023 afgewezen, met het argument dat Litouwen verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep, samen met een andere zaak, op 16 augustus 2023 behandeld, waarbij zowel de eiser als de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan, wat betekent dat Litouwen zijn internationale verplichtingen jegens eiser zal nakomen. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat er sprake is van systematische tekortkomingen in het asielsysteem van Litouwen. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat er geen fundamentele tekortkomingen zijn en dat de asielaanvraag van eiser in Litouwen in behandeling zal worden genomen. Eiser's argumenten over discriminatie en het risico op indirect refoulement zijn niet onderbouwd met voldoende bewijs.

De rechtbank heeft ook de beroepsgrond van eiser beoordeeld die betrekking heeft op zijn psychische klachten, die hij aan zijn detentie in Litouwen toeschrijft. De rechtbank oordeelt dat eiser niet heeft aangetoond dat de overdracht naar Litouwen een reëel risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand met zich meebrengt. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.20565

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. P.J.J.A. Hendriks),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. I. Lohmann-Kamphuis).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 17 juli 2023 niet in behandeling genomen omdat Litouwen verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.20566, op 16 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris ten aanzien van Litouwen van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de situatie van eiser geen situatie is zoals bedoeld in het arrest C.K. [1] Het beroep is daarom ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Litouwen een verzoek om terugname gedaan. Litouwen heeft dit verzoek aanvaard.
Mag de staatssecretaris ten aanzien van Litouwen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser betoogt dat er ten aanzien van Litouwen niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Volgens eiser is sprake van systematische tekortkomingen in het asielsysteem, waardoor het daar indienen van een asielaanvraag bij voorbaat zinloos is. Daarnaast is er sprake van pushbacks van vluchtelingen die via Wit-Rusland de grens hebben gepasseerd. Eiser wijst er in dit verband op dat een wet is ingevoerd die het mogelijk maakt om aanvragen van vreemdelingen die via Wit-Rusland zijn binnengekomen, niet-ontvankelijk te verklaren. Eiser is zelf ook via Wit-Rusland Litouwen binnengekomen en heeft toen lang en onder slechte omstandigheden in detentie gezeten. Eiser heeft hierbij wel rechtsbijstand gekregen voor zijn detentie maar niet voor zijn asielaanvraag. Eiser verwacht dat hij ook bij terugkeer geen rechtsbijstand zal krijgen voor zijn asielprocedure. Verder heeft eiser er geen vertrouwen in dat zijn aanvraag bij terugkeer als Dublinclaimant wel in behandeling wordt genomen, omdat hij via Wit-Rusland is in gereisd en zijn aanvraag de vorige keer al is afgewezen. Daarnaast is er, ondanks dat het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat het standaard afwijzen en per definitie in detentie zetten in strijd is met Europees recht, in de praktijk niks veranderd. Eiser heeft van andere vluchtelingen gehoord dat dit nog steeds gebeurd. Verder betoogt eiser dat sprake is van discriminatie van vluchtelingen, zowel door de bevolking van Litouwen als door de autoriteiten. Daarnaast is volgens eiser sprake van een reëel risico op indirect refoulement, omdat eiser door Litouwen zal worden teruggestuurd naar Yemen en hij in Yemen het risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. Volgens eiser is sprake van een verschil in beschermingsbeleid. De asielaanvraag van eiser is immers afgewezen in Oostenrijk, ondanks dat hij afkomstig is uit Yemen. Ter onderbouwing van zijn betoog wijst eiser op de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 6 juli 2023. [3]
5.1.
Als uitgangspunt geldt dat de staatssecretaris op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat Litouwen zijn internationale verplichtingen jegens eiser zal nakomen. [4] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat er niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Hierin is eiser niet geslaagd. In recente rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is immers geoordeeld dat er ten aanzien van Litouwen van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en dat geen sprake is van fundamentele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem van Litouwen. [5] Eiser heeft, behoudens de informatie van Freedomhouse, geen informatie overgelegd die niet al in deze uitspraak is beoordeeld. Ook de verklaringen van eiser zijn onvoldoende om van het interstatelijk vertrouwensbeginsel af te wijken. Verder stelt de staatssecretaris terecht dat eiser niet onderbouwd heeft dat hij als Dublinclaimant het risico loopt om gedetineerd te worden dan wel het risico loopt op pushbacks. Ook uit de door eiser overgelegde informatie van Freedomhouse blijkt niet dat dit geldt voor Dublin-claimanten. Met betrekking tot de wetgeving waar eiser naar verwijst, wijst de staatssecretaris terecht op een bericht van de UNHCR van 24 februari 2023 [6] waaruit blijkt dat er maatregelen zijn genomen ter verbetering van het asiel- en opvangsysteem. Daarnaast heeft Litouwen met het gegeven claimakkoord gegarandeerd dat het asielverzoek van eiser in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld met toepassing van alle Europese wet- en regelgeving op het gebied van het asielrecht. Het ligt op de weg van eiser om over eventuele problemen te klagen bij de Litouwse autoriteiten. Niet is gebleken dat eiser deze mogelijkheid niet heeft gehad of dat klagen bij voorbaat zinloos is. Eiser heeft immers zelf aangegeven in het kader van zijn detentie rechtsbijstand te hebben gekregen en daarnaast is eiser geholpen door Artsen zonder Grenzen. Het beroep van eiser op de uitspraak van de voorzieningenrechter van zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van deze rechtbank maakt bovenstaande niet anders. Dit is immers een voorlopig oordeel en er is nog niet beslist op de bodemprocedure. Daarnaast ziet de rechtbank in de gestelde prejudiciële vragen, op grond waarvan de voorlopige voorziening door de voorzieningenrechter van zittingsplaats ’s-Hertogenbosch is toegewezen, geen aanleiding om te oordelen dat er niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Litouwen kan worden uitgegaan of aanleiding om deze zaak aan te houden. Met betrekking tot het betoog van eiser dat er sprake is van discriminatie stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat dit niet de verantwoordelijkheid van Litouwen wegneemt. Daarbij acht de staatssecretaris terecht van belang dat Litouwen partij is bij het EVRM en dat eiser bij problemen kan klagen bij de autoriteiten van Litouwen of bij het Europees Hof voor de rechten van de mens.
5.2.
Ook wat betreft het gestelde reële risico op indirect refoulement vanwege een verschil in beschermingsbeleid voor Jemenieten mag de staatssecretaris ten aanzien van Litouwen in beginsel uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat hij, na overdracht aan Litouwen, een reëel risico loopt op refoulement. Om aan zijn bewijslast te voldoen moet een vreemdeling volgens de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022 in de eerste plaats algemene informatie overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in de verantwoordelijke lidstaat evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. [7] Op voorhand moet duidelijk zijn dat een vreemdeling in de verantwoordelijke lidstaat geen internationale bescherming krijgt, terwijl hij dat in Nederland in beginsel wel krijgt. Alleen dan kan volgens de Afdeling sprake zijn van een fundamentele systeemfout, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt in de zin van het arrest Jawo. [8] Daarnaast moet de vreemdeling concrete aanknopingspunten naar voren brengen waaruit blijkt dat niet alleen het bestuursorgaan maar ook de rechter in de verantwoordelijke lidstaat hem niet zal beschermen tegen refoulement. Als een vreemdeling aan zijn bewijslast heeft voldaan, dan is het aan de staatssecretaris om alle twijfel over een mogelijk reëel risico bij overdracht weg te nemen. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet in zijn bewijslast is geslaagd. Eiser heeft immers geen algemene informatie overgelegd waaruit blijkt dat het beschermingsbeleid in Litouwen voor Jemenieten evident en fundamenteel verschilt van het beleid in Nederland.
Is er sprake van een situatie zoals bedoeld in het C.K. arrest?
6. Eiser heeft een deel van zijn patiëntendossier overgelegd, waaruit blijkt dat hij psychische klachten heeft. Deze klachten heeft eiser, naar eigen zeggen, gekregen door zijn detentie en slechte behandeling in Litouwen. Eiser betoogt daarom dat de staatssecretaris vanwege humanitaire gronden zijn asielaanvraag had moeten behandelen.
6.1.
De rechtbank beoordeelt deze beroepsgrond aan de hand van het C.K. arrest. [9] Uit dit arrest volgt dat het aan de asielzoeker is om aan te tonen dat de overdracht een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand kan inhouden. Hierin is eiser niet geslaagd. Eiser heeft niet gesteld, en ook blijkt niet uit de overgelegd stukken dat sprake is van een dergelijke situatie.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Voor een
proceskostenveroordeling is daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van 16 februari 2017, C.K. tegen Slovenië ECLI:EU:C:2017:127.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1864, r.o. 8.
5.ABRvS 1 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3166. In die uitspraak wordt Rechtbank Den Haag, z.p. Den Haag, 17 oktober 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:10737, bevestigd.
6.Ecosoc-comité UNHCR, “Committee on Economic, Social and Cultural Rights Commends Lithuania’s Climate Change Measures, Asks About Discrimination Against Minorities and Gender Disparities”, 24 februari 2023.
7.Uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1864, r.o. 8.3.
8.Hof van Justitie, 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
9.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017 inzake C.K. e.a. tegen Slovenië, ECLI:EU:C:2017:127.