Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, Awb uitspraak zonder zitting.
2. Uit het bestreden besluit volgt dat verzoeker de behandeling van het beroep niet in Nederland mag afwachten. Verzoeker heeft daarom een spoedeisend belang bij de verzochte voorziening.
3. In geschil is de vraag of verweerder de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling heeft hoeven nemen omdat Litouwen verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek.
4. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder mag uitgaan van het vermoeden dat lidstaten bij de behandeling van asielzoekers hun internationale verplichtingen zullen nakomen (het beginsel van onderling of wederzijds vertrouwen / interstatelijk vertrouwensbeginsel). Verweerder mag dus in beginsel uitgaan van het vermoeden dat de lidstaat die verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van het asielverzoek de internationale verplichtingen tegenover de verzoeker om internationale bescherming zal nakomen. Dit vermoeden is weerlegbaar, waarbij het aan verzoeker is om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de autoriteiten van de voor het asielverzoek verantwoordelijke lidstaat. Verzoeker kan daarvoor objectieve informatie over de toegang of werking van het asiel- en opvangsysteem in de verantwoordelijke lidstaat overleggen dan wel verklaringen afleggen over de eigen ondervonden ervaringen met het asiel- en opvangsysteem in die lidstaat. Daarbij zal, zoals het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) heeft overwogen in het arrest in de zaak [naam] tegen Duitsland van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218, punt 91-93), eerst van een schending van artikel 4 van het Handvest sprake zijn indien aannemelijk is gemaakt dat sprake is van structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem van de verantwoordelijke lidstaat die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
5. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft bij uitspraak van 1 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3166), met toepassing van artikel 91, tweede lid, Vw 2000, de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van 17 oktober 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:10737) over de situatie voor Dublinclaimanten in Litouwen bevestigd. In deze uitspraak was geoordeeld dat verweerder in zijn algemeenheid ten aanzien van Litouwen van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. 6. Verzoeker betoogt dat ten aanzien van Litouwen niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en dat verweerder op grond van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening de asielaanvraag aan zich dient te trekken vanwege het bestaan van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en/of opvangvoorzieningen in Litouwen, die ernstige op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat hij een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 EVRM en artikel 4 van het Handvest. Ter ondersteuning hiervan heeft verzoeker gewezen op het rapport van Amnesty International (AI) 2022/2023 van 27 maart 2023 “The State of the World's Human rights; Lithuania 2022” en het rapport van het US Department of State (USDoS) 2022 Country Report on Human Rights Practices: Lithuania. Volgens verzoeker is er geen indicatie dat de omstandigheden in Litouwen inmiddels zijn gewijzigd waardoor hij geen vertrouwen heeft in een zorgvuldige asielprocedure aldaar. Gelet op zijn eerdere ervaringen in Litouwen en aangehaalde documentatie, is verzoeker van mening dat klagen bij (hogere) autoriteiten geen zin heeft.
7. Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 1 november 2022, op het standpunt dat ten aanzien van Litouwen nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan, zodat het aan verzoeker is om aannemelijk te maken dat sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen op grond waarvan niet langer hiervan mag worden uitgegaan. Ten aanzien van de verwijzing naar de rapportages van AI, Report 2022/23 en van de USDoS 2022 over Litouwen heeft verweerder overwogen dat in de rapportage van AI wordt gesteld dat het HvJ-EU op 30 juni 2022 heeft geoordeeld dat de Litouwse noodwetgeving mensen de mogelijkheid ontneemt om asiel aan te vragen en hen automatisch arresteert op basis van hun onregelmatige eetpatroon. Verder geeft de AIrapportage aan dat het ministerie van Binnenlandse Zaken een wet heeft voorgesteld voor de formalisering van de praktijk van verdere pushbacks. De USDoS-rapportage geeft aan dat 287 migranten in registratiecentra voor buitenlanders bleven, maar geen opvangmogelijkheden hadden. Verweerder overweegt voorts dat op basis van de verklaringen van verzoeker niet is gebleken dat hij te maken heeft gehad met pushbacks en dat gesteld noch gebleken is dat Litouwen asielzoekers die in het kader van de Dublinverordening worden overgedragen door middel van pushbacks terugstuurt zonder hen in de gelegenheid te stellen een asielaanvraag in te dienen. Naar de mening van verweerder blijkt uit de aangehaalde rapportages niet dat verzoeker als Dublinclaimant na overdracht aan Litouwen in een vergelijkbare situatie terecht zal komen. Daarbij acht verweerder van belang dat de Litouwse autoriteiten middels het claimakkoord hebben gegarandeerd het asielverzoek van verzoeker in behandeling te nemen en dat hij dus in het kader van de Dublinverordening gereguleerd zal worden overgedragen aan Litouwen. Die situatie is niet vergelijkbaar met die van vluchtelingen die illegaal de buitengrens van de EU oversteken en uit de overgelegde informatie blijkt niet dat Litouwen derdelanders, die in het kader van de Dublinverordening worden overgedragen, door middel van pushbacks terugstuurt naar derde landen zonder hun asielverzoek te behandelen. Volgens verweerder wordt dan ook in voormelde rapportages wezenlijk geen ander beeld geschetst van de situatie in Litouwen ten opzichte van de in de voornoemde uitspraak van de Afdeling van 1 november 2022 beoordeelde documenten.
8. De voorzieningenrechter overweegt dat het HvJ-EU in het arrest in de zaak M.A. tegen Litouwen van 30 juni 2022 (ECLI:EU:C:2022:505) voor recht heeft verklaard dat:
- “
Artikel 8, tweede en derde lid, van de Opvangrichtlijn aldus moet worden uitgelegd dat het in de weg staat aan de wetgeving van een lidstaat op grond waarvan een asielzoeker in geval van verklaring van de staat van oorlog, uitroeping van de noodtoestand of afkondiging van een noodsituatie wegens een massale toestroom van vreemdelingen in bewaring mag worden gehouden op de enkele grond dat hij illegaal op het grondgebied van die lidstaat verblijft.”
9. Uit het arrest M.A. volgt dat in de periode waarin verzoeker in Litouwen heeft verbleven een hoofdstuk in de Litouwse vreemdelingenwet actief was (geworden), waarin is opgenomen dat een asielaanvraag van een vreemdeling die illegaal de grens van Litouwen is overgestoken nietontvankelijk is en dat vreemdelingen die illegaal de grens van Litouwen zijn overgestoken in bewaring kunnen worden gehouden. Uit de door verzoeker ingebrachte rapportage van AI van 27 maart 2023 valt op te maken dat de Litouwse autoriteiten ook daadwerkelijk en op grote schaal uitvoering hebben gegeven aan deze wetgeving.
10. Uit voormelde uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag van 17 oktober 2022 blijkt dat – in navolging van het arrest M.A. van 30 juni 2022 – de hoogste Litouwse bestuursrechter, het Administratief Hooggerechtshof, bij uitspraak van 28 juli 2022 heeft geoordeeld dat de Litouwse wetgeving op grond waarvan vreemdelingen die illegaal de Litouwse grens oversteken in detentie worden gezet, in strijd is met het Unierecht en dat elke vreemdeling het recht heeft asiel aan te vragen in Litouwen.
11. Tijdens het aanmeldgehoor Dublin op 26 februari 2023 heeft verzoeker verklaard dat hij direct na aankomst in Litouwen op 25 december 2022 twee tot drie dagen is vastgezet op de luchthaven zonder eten te krijgen en hij voor drinken op de kraan in de badkamer was aangewezen. Ook heeft verzoeker verklaard dat hij in Litouwen de moeilijkste veertig dagen van zijn leven heeft gehad. Zo waren de Litouwse autoriteiten vreselijk streng, is hij slecht en onvriendelijk behandeld, heeft hij ongeveer veertig dagen in detentie gezeten zonder enig contact of gesprek met de autoriteiten nadat hem de toegang werd geweigerd en dat hem werd kwalijk genomen dat hij naar Litouwen was gekomen en niet naar een ander land was gegaan, alsook dat hij niet wist bij wie hij moest aankloppen om een klacht in te dienen. Uit Eurodac is gebleken dat verzoeker op 28 december 2022 in Litouwen een asielaanvraag heeft ingediend. Voorts blijkt uit de verklaringen van verzoeker dat hij na ongeveer veertig dagen in detentie te hebben gezeten, werd vervoerd naar een ander asielzoekerscentrum waar hij werd overgeplaatst en daarvandaan contact heeft gezocht met de reisagent die hem op 5 februari 2023 heeft opgepikt in Litouwen. Op 7 februari 2023 is verzoeker in Nederland aangekomen, heeft hij zich aangemeld en op 11 februari 2023 een asielaanvraag ingediend. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter passen de verklaringen van verzoeker, die verweerder in het bestreden besluit niet heeft betwist, geheel binnen het beeld dat volgt uit de ingebrachte informatie over de behandeling van asielzoekers door de Litouwse autoriteiten in de periode dat hij in Litouwen verbleef. Gelet hierop gaat de voorzieningenrechter er daarom van uit dat verzoeker in Litouwen op voormelde wijze is behandeld.
12. Hoewel uit het arrest M.A. van het HvJ-EU van 30 juni 2022 en de daarop gebaseerde uitspraak van het Litouwse Administratief Hooggerechtshof van 28 juli 2022 volgt dat een dergelijke behandeling van illegaal binnengekomen asielzoekers in strijd is met de Procedurerichtlijn en de Opvangrichtlijn, gaat de voorzieningenrechter er dan ook van uit dat de behandeling die verzoeker in Litouwen heeft ondergaan in strijd is geweest met het Unierecht, ondanks dat verzoeker zich op 28 december 2022 heeft kunnen laten registeren en een asielverzoek heeft kunnen indienen. Nu verzoeker deze behandeling heeft ondervonden ná het arrest M.A. en de daarop gebaseerde uitspraak van het Administratief Hooggerechtshof in Litouwen vormt dat een indicatie dat de bejegening van asielzoekers in Litouwen wat betreft het onmiddellijk detineren in de praktijk inmiddels niet wezenlijk zijn gewijzigd. De omstandigheid dat verzoeker, die op de luchthaven in Litouwen is aangetroffen en dus niet op illegale wijze de Litouwse grens is overgestoken, maakt dat niet anders, omdat uit het relaas van eiser niet kan worden opgemaakt dat er een reden was waarom hij onmiddellijk werd gedetineerd, pas na drie dagen is geregistreerd als asielzoeker en desondanks nog veertig dagen gedetineerd is gebleven. Dat lijkt te berichten omtrent de behandeling van illegaal Litouwen binnengekomen asielzoekers te bevestigen. Weliswaar heeft verzoeker geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat Dublinclaimanten na hun overdracht aan Litouwen onrechtmatig worden gedetineerd of dat Litouwen, ondanks een claimakkoord, geen toegang tot de asielprocedure biedt of dat die asielprocedure niet voldoet aan het Unierecht, maar dat laat onverlet dat hij bij zijn eerder verblijf als asielzoeker in Litouwen twee tot drie dagen geen eten heeft gekregen en dat, ondanks dat de detentie na ongeveer veertig dagen is beëindigd, niet is gebleken dat sprake is geweest van rechtmatige vreemdelingendetentie van verzoeker die ook binnen redelijke termijn ter toetsing aan een rechter is voorgelegd.
13. De uitspraak van het Administratief Hooggerechtshof van Litouwen van 28 juli 2022 biedt op zich een concreet aanknopingspunt dat in ieder geval de hoogste bestuursrechter in Litouwen bescherming kan en wil bieden tegen onrechtmatige detentie (en de afwijzing van asielaanvragen die enkel berusten op illegale grensoverschrijding). Ook blijkt uit de AIrapportage niet dat in Litouwen in het geheel geen rechtsbijstand voor asielzoekers beschikbaar is of dat voor hen geen rechtsgang openstaat tegen een afgewezen asielverzoek of tegen een inbewaringstelling van een vreemdeling. Echter, de rechtsvraag of het gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de daaruit voortvloeiende bewijslastverdeling, aan verzoeker is om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Litouwen een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM of artikel 4 van het Handvest ofwel dat het aan verweerder is om uit te zoeken of er sinds de uitspraak van het Litouwse Administratief Hooggerechtshof van 28 juli 2022 daadwerkelijk veranderingen in Litouwen zijn opgetreden, raakt de prejudiciële vragen van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 15 juni 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:5724) die zien op de situatie waarin de verantwoordelijke lidstaat voorafgaand aan een Dublinoverdracht in ernstige mate in gebreke is met de Unierechtelijke en Verdragsrechtelijke verplichtingen om de grondrechten te eerbieden en dus niet binnen de juridische kaders handelt, maar in strijd hiermee. 14. Tussen partijen is niet in geschil dat Litouwen zich schuldig heeft gemaakt aan pushbacks. Partijen zijn wel verdeeld over de vraag of concrete aanknopingspunten bestaan om aan te nemen dat de Litouwse autoriteiten nog steeds pushbacks uitvoeren, en zo ja of Dublinclaimanten, anders dan derdelanders die Litouwen inreizen, van pushbacks gevrijwaard zijn. In dit verband rijst de vraag of het interstatelijk vertrouwensbeginsel ondeelbaar is. De meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats heeft bij de hiervoor genoemde verwijzingsuitspraak van 15 juni 2022 aan het Hof van Justitie van de Europese Unie prejudiciële vragen gesteld over de vraag of het interstatelijk vertrouwensbeginsel ondeelbaar is. Hoewel deze verwijzingsuitspraak Polen betreft, zal de beantwoording hiervan daarom tevens van belang zijn voor de zaak van verzoeker. Dit geldt evenzeer voor de prejudiciële vragen of eerdere ondergane stelselmatige schendingen van absolute grondrechten de bewijslastverdeling regardeert bij de vaststelling van de verantwoordelijkheid voor het asielverzoek.
15. Gelet op het voorgaande kan op voorhand niet worden geoordeeld dat het beroep van verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft. De gevraagde voorziening wordt dan ook toegewezen. Daarbij wordt overwogen dat de voorzieningenrechter de toewijzing van het verzoek niet zeer ingrijpend acht. Dit komt in feite slechts neer op het bevriezen van de status quo bij wijze van ordemaatregel, zonder dat daarbij op enigerlei wijze vooruitgelopen wordt op de uitkomst van de bodemprocedure. Het niet treffen van de gevraagde voorziening daarentegen kan leiden tot een situatie waarin verzoeker kan worden overgedragen, terwijl de rechtbank zich nog niet heeft uitgelaten over de in geschil zijnde vragen. Niet uitgesloten is dat de overdracht onomkeerbare gevolgen voor verzoeker kan hebben. Onder deze omstandigheden kent de voorzieningenrechter aan verzoekers belang, om de beslissing op zijn beroep hier te lande te mogen afwachten, doorslaggevend gewicht toe. De voorzieningenrechter wijst om die reden het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe, schorst het bestreden besluit en bepaalt dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Litouwen totdat op het beroep tegen het bestreden besluit is beslist. Door toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening wordt de overdrachtstermijn gestuit.
16. De voorzieningenrechter ziet aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,00, (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 837,00 en een wegingsfactor 1).