ECLI:NL:RBDHA:2022:10737
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van een Nigeriaanse eiser. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. C. Wesenbeek, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De staatssecretaris stelde dat Litouwen verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag, aangezien de eiser op legale wijze Litouwen was binnengekomen met een Schengenvisum. De eiser betwistte dit en voerde aan dat de overdracht aan Litouwen in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM, omdat hij vreesde voor onmenselijke detentieomstandigheden en gebrek aan toegang tot rechtshulp en medische voorzieningen in Litouwen.
De rechtbank heeft de argumenten van de eiser beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank oordeelde dat de door de eiser overgelegde informatie over de situatie in Litouwen niet voldoende was om aan te nemen dat de asielprocedure daar niet aan de vereisten voldeed. De rechtbank wees erop dat de eiser geen verzoek om internationale bescherming in Litouwen had ingediend en dat zijn persoonlijke ervaringen niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van de eiser niet slagen en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter mr. M.D. Gunster en de leden mr. M.P. Verloop en mr. J. Schaaf, in aanwezigheid van griffier N.V. Nunes. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.