ECLI:NL:RBDHA:2023:12468

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2023
Publicatiedatum
21 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.11966 en NL23.11968
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-zaak met Spanje

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvragen van twee eisers van Syrische nationaliteit, die in Nederland asiel hebben aangevraagd na eerder in Spanje te zijn geweest. De rechtbank heeft de aanvragen ongegrond verklaard op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat lidstaten ervan uit mogen gaan dat andere lidstaten hun internationale verplichtingen nakomen. De eisers voerden aan dat Spanje niet in staat is om aan deze verplichtingen te voldoen, onderbouwd met het AIDA-rapport dat wijst op gebrekkige opvangcapaciteit en zorgen van de Spaanse Ombudsman over de situatie van asielzoekers. De rechtbank oordeelde echter dat de eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd dat Spanje zijn verplichtingen niet nakomt. De rechtbank benadrukte dat het aan de eisers is om concrete aanwijzingen te geven dat zij bij overdracht aan Spanje een reëel risico lopen op een behandeling die in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank concludeerde dat de eisers niet in staat zijn geweest om aan te tonen dat er sprake is van structurele tekortkomingen in het Spaanse asiel- en opvangsysteem die de hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.11966 en NL23.11968

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser], eiser, en [eiseres], eiseres,

V-nummers: [nummer 1] en [nummer 2],
Hierna tezamen: eisers,
Mede namens hun minderjarige kinderen:
[naam 1]en
[naam 2],
V-nummers: [nummer 3] en [nummer 4],
(gemachtigde: mr. H.E. Visscher),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.M. Deniz).

Procesverloop

Bij besluiten van 19 april 2023 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (de asielaanvragen) niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld.
De rechtbank heeft de beroepen, tezamen met eisers verzoeken om een voorlopige voorziening met zaaknummers NL23.11967 en NL23.11969, op 28 juni 2023 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam 3]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiser is geboren op [geboortedatum 1] en eiseres is geboren op [geboortedatum 2]. Zij hebben de Syrische nationaliteit. Op 31 januari 2023 hebben zij hun asielaanvragen in Nederland ingediend.
1.2.
Uit EU-Vis is het verweerder gebleken dat Spanje aan eisers (Schengen)visums heeft verleend, die geldig waren van 31 december 2022 tot 21 januari 2023. Op 1 februari 2023 heeft Nederland aan Spanje verzocht om eisers over te nemen op grond van artikel 12, vierde lid, van Verordening (EU) nr. 604/2013 (de Dublinverordening). Spanje heeft dit overnameverzoek op 3 februari 2023 aanvaard op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening.
Het bestreden besluit
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvragen van eisers met toepassing van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (de Vw) niet in behandeling genomen, omdat Spanje op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat Spanje zijn internationale verplichtingen niet nakomt, dan wel dat er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat de overdracht van eisers aan Spanje getuigt van een onevenredige hardheid.
Beroepsgronden
3. Eisers voeren aan dat verweerder ten aanzien van Spanje niet, althans niet zonder nader onderzoek, kan uitgaan van het vermoeden dat Spanje zijn internationale verplichtingen (tegenover eisers) zal nakomen. Onder verwijzing naar het AIDA-rapport “Country Report: Spain 2022 Update” van april 2023, pagina 65, betogen eisers dat in Spanje sprake is van een gebrekkige opvangcapaciteit, wat in bepaalde gevallen tot dakloosheid en armoede heeft geleid. Ook blijkt uit het AIDA-rapport dat de Spaanse Ombudsman zich zorgen maakt over de (aantallen) asielzoekers die op straat of in precaire situaties leven. Gelet op de aanhoudende tekortkomingen in het asiel-/opvangsysteem, vrezen eisers te worden geconfronteerd met obstakels bij het opnieuw toegang krijgen tot de asielprocedure. Zij wijzen ook op de door de Europese Commissie opgestarte inbreukprocedure, die erover gaat dat niet alle bepalingen van Richtlijn 2013/33/EU (de Opvangrichtlijn) juist zijn omgezet in Spaanse wetgeving. Volgens eisers getuigt de overdracht aan Spanje ook van een onevenredige hardheid, gelet op hun omstandigheden.
Beoordeling beroepsgronden
3.1.
De rechtbank stelt voorop dat uitgangspunt is dat verweerder mag uitgaan van het vermoeden dat lidstaten bij de behandeling van asielzoekers hun internationale verplichtingen zullen nakomen (het interstatelijk vertrouwensbeginsel). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in onder meer de uitspraken van 8 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1481, 27 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:364 en 29 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1268, in zaken die gaan over de situatie voor Dublinclaimanten in Spanje, geoordeeld dat verweerder ten aanzien van Spanje van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan eisers om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat zij bij overdacht aan Spanje, als gevolg van het niet nakomen van de internationale verplichtingen door de Spaanse autoriteiten (bijvoorbeeld met betrekking tot de asielprocedure, de opvang of medische zorg), een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest). Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zal, in geval eisers aannemelijk maken dat er sprake is van tekortkomingen in het Spaanse asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken (zie punten 91-93 van het arrest Jawo).
3.2.1.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eisers er niet in zijn geslaagd het vorenstaande aannemelijk te maken. In het AIDA-rapport waarnaar eisers verwijzen, pagina 65, wordt geen wezenlijk ander beeld geschetst van de situatie in Spanje voor Dublinclaimanten dan uit de landeninformatie volgt die al bij de hiervoor genoemde uitspraken van de Afdeling, van 8 juli 2021 en van 27 januari 2023, is betrokken. Al in de “2019 Update” (p. 34) stond vermeld dat er problemen zijn met toegang tot de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Spanje. Uit de “2022 Update” (p. 49 – 51 en 65) kan weliswaar worden afgeleid dat die problemen er nog steeds zijn, maar niet dat die zodanig zijn dat sprake is van structurele tekortkomingen die de hoge drempel van zwaarwegendheid van artikel 3 van het EVRM bereiken. Voor zover eisers vrezen voor obstakels bij het “opnieuw” toegang krijgen tot de Spaanse asielprocedure, is daarom niet gebleken dat zij een reëel risico lopen om helemaal geen toegang te krijgen. Zij hebben niet eerder een asielaanvraag ingediend in Spanje en met het expliciete claimakkoord garanderen de Spaanse autoriteiten dat zij hun asielverzoeken in behandeling zullen nemen.
3.2.2.
De verwijzing naar de door de Europese Commissie opgestarte inbreukprocedure in januari 2023 (INF(2022)2158), omdat Spanje de Unierechtelijke opvangnormen niet goed heeft geïmplementeerd (vergelijk het AIDA-rapport p. 98), biedt ook geen concreet aanknopingspunt voor het oordeel dat ten aanzien van Spanje niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Gewezen zij bijvoorbeeld op de uitspraak van de Afdeling van 30 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:282, waar de Europese Commissie – anders dan in deze inbreukprocedure die zich nog in een pril stadium bevindt – al een voorstel bij de Europese Raad had ingediend, maar er ook toen geen sprake was van het uitzonderlijk geval dat het starten van een dergelijke procedure aanleiding geeft om af te wijken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Bovendien hebben eisers niet beargumenteerd welke bepalingen uit de Opvangrichtlijn (in de praktijk) niet worden nagekomen, zodat geen blijk is gegeven van een dergelijk uitzonderlijk geval.
3.2.3.
Voor zover eisers erop hebben gewezen dat zij een kwetsbaar gezin vormen, vanwege de medische problematiek van eiser en hun minderjarige kinderen, overweegt de rechtbank als volgt. Nog daargelaten de vraag of eisers een kwetsbaar gezin vormen – eiser zijn medische omstandigheden zijn niet onderbouwd –, hebben eisers ook geen aanknopingspunten aangevoerd voor het oordeel dat Spanje zijn internationale verplichtingen tegenover kwetsbare asielzoekers/Dublinclaimanten niet nakomt. Ook de persoonlijke relazen van eisers (te weten; in Spanje is het, anders dan in Nederland, niet veilig voor hun kinderen) leiden niet tot een ander oordeel. Zij zijn middels een (Schengen)visum de EU-buitengrens op 3 januari 2023 overgestoken en zijn op 5 januari 2023 naar Nederland/Duitsland gereisd. Zoals hiervoor is gebleken hebben zij niet eerder asiel aangevraagd in Spanje en zijn zij niet eerder als Dublinclaimanten aan Spanje overgedragen. Eisers kunnen daarom beperkt uit eigen ervaringen verklaren over hoe het is om als asielzoekers of Dublinclaimanten (met kinderen) in Spanje te verblijven en aldaar een asielprocedure te doorlopen. Bovendien zien hun verklaringen voornamelijk op hun wens om in Nederland asiel aan te vragen. Het Dublinsysteem voorziet daar niet in.
3.2.4.
Indien eisers (onverhoopt) toch geen toegang zouden krijgen tot de asielprocedure of opvang in Spanje, dan ligt het op hun weg om zich daarover te beklagen bij de Spaanse (hogere) autoriteiten. Gewezen zij op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 2 december 2008, ECLI:CE:ECHR:2008:1202DEC003273308, in de zaak K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk. Niet is gebleken dat klagen in Spanje niet doeltreffend kan of bij voorbaat zinloos is. Uit het AIDA-rapport (p. 65) blijkt juist dat het Spaanse Tribunal Superior de Justica de Spaanse autoriteiten meermaals heeft veroordeeld voor het weigeren van de toegang tot opvangvoorzieningen en dat de Spaanse autoriteiten naar aanleiding hiervan ook actie hebben ondernomen. Daarmee kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesproken van onverschilligheid van de zijde van de Spaanse autoriteiten jegens de behandeling van asielzoekers/Dublinclaimanten.
3.3.
Het vorenstaande betekent dat verweerder ten aanzien van eisers van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan en dat hij niet op grond van artikel 3, tweede lid, derde alinea van de Dublinverordening verantwoordelijk is geworden voor de asielaanvragen, en ook geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvragen van eisers op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in verbinding met paragraaf C2/5, eerste gedachtestreepje, van de Vreemdelingencirculaire 2000 (de Vc) aan zich te trekken. In zoverre slaagt de onder 3. weergegeven beroepsgrond niet.
3.4.
Ten aanzien van eisers betogen dat verweerder hun asielaanvragen aan zich had moeten trekken op grond van de omstandigheden die zij hebben aangedragen – te weten; zij hebben in Spanje niemand, zij wilde juist naar Nederland komen vanwege de veiligheid voor hun kinderen, eiser heeft medische problematiek en hun kinderen zijn schoolgaand –, overweegt de rechtbank dat verweerder in eisers verklaringen geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvragen aan zich te trekken op grond van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van eisers aan Spanje getuigen van onevenredige hardheid. Deze beroepsgrond slaagt daarom evenmin.
Conclusie
4. De beroepen zijn gelet op het voorgaande ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Boesman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Feijtel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.