ECLI:NL:RBDHA:2023:12456

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 augustus 2023
Publicatiedatum
21 augustus 2023
Zaaknummer
638173
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurder van stichting bij niet-nakoming koopovereenkomst zonder financieringsvoorbehoud

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen B&B Beheer B.V. en een stichting, vertegenwoordigd door haar bestuurder. De stichting had twee appartementsrechten gekocht zonder financieringsvoorbehoud en zonder de vereiste waarborgsom te storten. Na het niet voldoen aan de betalingsverplichtingen heeft B&B de koopovereenkomst ontbonden en een boete van € 48.000,00 opgelegd. De bestuurder van de stichting had de koopovereenkomst laten inschrijven in het kadaster en stelde dat hij alleen zou meewerken aan de doorhaling van de inschrijving als B&B de boete zou kwijtschelden. B&B stelde dat er sprake was van misbruik van omstandigheden en vorderde schadevergoeding.

De rechtbank oordeelde dat de bestuurder misbruik van omstandigheden had gemaakt door de doorhaling van de inschrijving afhankelijk te stellen van de kwijtschelding van de boete. De rechtbank vernietigde de kwijtschelding en oordeelde dat de stichting aansprakelijk was voor de schade van B&B, inclusief de boete en buitengerechtelijke incassokosten. Daarnaast werd de bestuurder persoonlijk aansprakelijk gesteld op basis van de Beklamel-norm, omdat hij zonder financieringsvoorbehoud een verplichting was aangegaan die de stichting niet kon nakomen. De rechtbank wees de vorderingen van B&B toe en veroordeelde de stichting en de bestuurder hoofdelijk in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team Handel
Zittingsplaats Den Haag
Zaaknummer: C/09/638173 / HA ZA 22-951
Vonnis van 16 augustus 2023
in de zaak van
B&B BEHEER B.V.,
gevestigd te Schoorl,
eisende partij,
hierna te noemen: B&B,
advocaat: mr. M. Smit te Alkmaar,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [plaats] ,
2.
[de Stichting],
gevestigd te [plaats] ,
gedaagde partijen,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] en [de Stichting] ,
advocaat: mr. P. Salim te Amsterdam-Duivendrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 2 november 2022 met producties 1 tot en met 25;
- de conclusie van antwoord;
- het tussenvonnis van 10 mei 2023 waarin de mondelinge behandeling is bepaald;
- de mondelinge behandeling van 29 juni 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt die onderdeel uitmaken van het griffiedossier.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat een vonnis zal worden uitgesproken.

2.Waar gaat het om?

B&B heeft aan [gedaagde sub 1] , in zijn hoedanigheid van bestuurder van [de Stichting] , twee appartementen verkocht. [de Stichting] had de verplichting een waarborgsom te storten, maar heeft dat niet gedaan. B&B heeft de koopovereenkomst ontbonden en [de Stichting] heeft een boete van € 48.000,00 verbeurd. [gedaagde sub 1] heeft de koopovereenkomst wel laten inschrijven in het Kadaster. B&B heeft op enig moment ingestemd met het voorstel van [gedaagde sub 1] om de boete aan [de Stichting] kwijt te schelden, onder de voorwaarde dat [de Stichting] de inschrijving van de koopovereenkomst in het Kadaster zou doorhalen. B&B heeft die kwijtschelding vervolgens vernietigd, omdat zij meent dat sprake is van misbruik van omstandigheden. Daarnaast stelt zij dat [gedaagde sub 1] onrechtmatig heeft gehandeld en daarom als bestuurder van [de Stichting] voor de schade van B&B persoonlijk aansprakelijk is. B&B vordert betaling van het boetebedrag en andere schade door [de Stichting] en, voor het geval [de Stichting] niet betaalt, betaling daarvan door [gedaagde sub 1] . De rechtbank wijst de vorderingen van B&B toe.

3.De feiten

3.1.
B&B heeft met [gedaagde sub 1] , in zijn hoedanigheid van bestuurder van [de Stichting] , op 11 april 2022 een koopovereenkomst gesloten betreffende twee appartementsrechten aan de [adres 1 en adres 2] , met een totale koopsom van € 480.000,00. In de koopovereenkomst is geen financieringsvoorbehoud overeengekomen.
3.2.
In de koopovereenkomst is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
artikel 5 Bankgarantie/ Waarborgsom
5.1.
Tot zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen van koper zal deze uiterlijk op 12 april 2022 een schriftelijke door een bankinstelling afgegeven bankgarantie doen stellen voor een bedrag van € 48.000,-, zegge ACHTENVEERTIGDUIZEND EURO. (..)
5.2.
In plaats van deze bankgarantie te stellen kan koper een waarborgsom storten ter hoogte van het in artikel 5.1 genoemde bedrag in handen van de notaris via diens derdenrekening. De waarborgsom moet uiterlijk op de in artikel 5.1 genoemde dag zijn bijgeschreven op genoemde rekening.(..)
artikel 6 Staat van de onroerende zaak/ Gebruik
(..)
6.11.
Verschil tussen de opgegeven en de werkelijke grootte verleent aan geen der partijen enig recht. In afwijking hiervan komen partijen het volgende overeen: niet van toepassing doch inzake de gebruiksoppervlakte: alle opgegeven afmetingen van de woning zijn indicatief.(..)
artikel 14 Ingebrekestelling/Ontbinding
(..)
14.1.
Indien één van de partijen, na in gebreke te zijn gesteld, gedurende acht dagen nalatig is of blijft in de nakoming van één of meer van haar uit deze koopovereenkomst voortvloeiende verplichtingen, kan de wederpartij van de nalatige partij deze koopovereenkomst zonder rechterlijke tussenkomst ontbinden door middel van een schriftelijke verklaring aan de nalatige partij.
14.2.
Ontbinding op grond van tekortkoming is slechts mogelijk na voorafgaande ingebrekestelling. Bij ontbinding van de koopovereenkomst op grond van toerekenbare tekortkoming zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij een zonder rechterlijke tussenkomst terstond opeisbare boete van tien procent (10%) van de koopsom verbeuren,
onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding, indien de daadwerkelijke schade hoger is dan de onmiddellijk opeisbare boete, en onverminderd vergoeding van kosten van verhaal.
(..)
artikel 16 Registratie koopovereenkomst
Partijen geven de notaris hiermee wel/niet de opdracht deze koopovereenkomst zo spoedig mogelijk in de openbare registers in te laten schrijven. De inschrijving vindt niet eerder plaats dan nadat de bankgarantie is afgegeven danwel de waarborgsom is gestort.”
3.3.
De notaris heeft in opdracht van [de Stichting] op 26 april 2022 de koopovereenkomst ingeschreven in de Basisregistratie Kadaster (hierna: het Kadaster).
3.4.
Namens B&B zijn op 29 april, 2 en 10 mei 2022 ingebrekestellingen verzonden naar [de Stichting] , omdat [de Stichting] nog geen waarborgsom had gestort.
3.5.
De advocaat van B&B heeft in de brief van 16 mei 2022 aan [de Stichting] de koopovereenkomst ontbonden en [de Stichting] gesommeerd een gefixeerde schadevergoeding (boete) van € 48.000,00 te voldoen. Bij brief van 25 mei 2022 heeft de advocaat van B&B [gedaagde sub 1] persoonlijk aansprakelijk gesteld en gesommeerd het boetebedrag van € 48.000,00 te betalen.
3.6.
Op 2 en 3 mei 2022 heeft [gedaagde sub 1] per e-mail aan de makelaar van B&B, de notaris en B&B laten weten dat “de borgsom zsm geregeld” zal worden, respectievelijk “het in orde” gemaakt zal worden. Betaling is echter uitgebleven.
3.7.
Op 5 juli 2022 heeft B&B een dagvaarding aan [gedaagde sub 1] laten betekenen. De toenmalige advocaat van [gedaagde sub 1] heeft vervolgens met de advocaat van B&B afgesproken dat de zaak niet zou worden aangebracht en dat [gedaagde sub 1] een betalingsvoorstel zou doen aan B&B. Ondanks herinneringen van de zijde van B&B is een dergelijk voorstel er niet gekomen.
3.8.
B&B heeft de appartementsrechten opnieuw kunnen verkopen. Volgens de nieuwe koopovereenkomst moest B&B de appartementsrechten leveren op uiterlijk 26 augustus 2022.
3.9.
Op 18 augustus 2022 constateerde de notaris die de leveringsakten met betrekking tot de nieuwe koopovereenkomst zou passeren, dat de koopovereenkomst tussen B&B en [de Stichting] van 11 april 2022 in het Kadaster was ingeschreven. Dit stond het passeren van de leveringsakten in de weg. Voor doorhaling van de inschrijving in het Kadaster was instemming van zowel B&B als [gedaagde sub 1] / [de Stichting] nodig. De notaris die de leveringsakten tussen B&B en [de Stichting] zou passeren, heeft op 18 augustus 2022 om instemming van B&B en [de Stichting] verzocht. B&B heeft die instemming nog dezelfde dag gegeven.
3.10.
Op 22 augustus 2022 schreef [gedaagde sub 1] aan B&B per Whatsapp het volgende:
“ik ben bereid de inschrijving van de appartementen [adres 1 en adres 2] door te laten halen tegen finale kwijting van uw vordering.
Wij zullen dan nu en in de toekomst niets van elkaar te vorderen hebben.”
3.11.
B&B gaf daar via Whatsapp de volgende reactie op:
“Namens B&B Beheer BV verklaar ik af te zien van verdere procedures
inzake de verkoop van [adres 1 en adres 2] .
Partijen verstrekken elkaar hiermee finale kwijting.
Bovenstaande is uitsluitend van toepassing indien u vandaag voor
14
uur de betreffende notaris ( [Notariskantoor] ) schriftelijk informeert dat doorhalen van de inschrijving van de koopovereenkomst in de registers van het kadaster namens koper
akkoord is.”
3.12.
[gedaagde sub 1] heeft vervolgens B&B verzocht zich akkoord te verklaren met de volgende tekst (hierna: de kwijtschelding):
“Ik ben bereid de inschrijving van de appartementen [adres 1 en adres 2] ("Appartementen") door te laten halen op voorwaarde dat B&B Beheer B.V. ("B&B") enerzijds en [de Stichting] ("Stichting") en [gedaagde sub 1] anderzijds, hierna "Partijen" gezamenlijk de navolgende vaststellingsovereenkomst sluiten: ter zake van verbintenissen, óók die uit onrechtmatige daad die voortvloeien uit, of samenhangen met de koopovereenkomst van B&B en de Stichting ter zake van de Appartementen verlenen Partijen elkaar over en weer finale kwijting, en hebben zij niets meer van elkaar te vorderen waaronder het vorderen van nadeelsopheffing.”
3.13.
Op dat verzoek heeft B&B als volgt gereageerd:
“Verklaar namens B&B Beheer BV akkoord te zijn met de inhoud van uw bericht. (..) Verzoek u derhalve per omgaande [Notariskantoor] (..) te informeren dat u akkoord gaat met het doorhalen van de inschrijving van de koopovereenkomst.”
3.14.
[gedaagde sub 1] heeft daarna de notaris opdracht gegeven de inschrijving door te halen.
3.15.
B&B heeft de appartementsrechten op 26 augustus 2022 aan de nieuwe koper kunnen leveren.
3.16.
In een e-mail van 2 september 2022 aan de toenmalige advocaat van [gedaagde sub 1] heeft de advocaat van B&B namens B&B de kwijtschelding vernietigd.

4.De beoordeling

[gedaagde sub 1] heeft misbruik van de omstandigheden gemaakt

4.1.
B&B vordert een verklaring voor recht dat de kwijtschelding rechtsgeldig is vernietigd, dan wel vordert zij de rechtbank om de kwijtschelding te vernietigen. Zij stelt dat zij de kwijtschelding op 2 september 2022 buitengerechtelijk heeft vernietigd, omdat [gedaagde sub 1] misbruik van omstandigheden heeft gemaakt door alleen te willen instemmen met doorhaling van de inschrijving van de koopovereenkomst in het Kadaster als B&B de boete zou kwijtschelden en finale kwijting zou verlenen voor eventuele andere aanspraken. De rechtbank zal eerst ingaan op dit aspect van de zaak. Als de kwijtingschelding immers niet vernietigd is of moet worden, dan stuiten de andere vorderingen van B&B daarop af.
4.2.
Artikel 3:44 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat sprake is van misbruik van omstandigheden, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden wordt bewogen tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden. Of hiervan sprake is, moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden die een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van de rechtshandeling. Niet vereist is dat degene die de rechtshandeling wil vernietigen, is benadeeld. Het gaat erom dat die partij de rechtshandeling niet of niet op dezelfde voorwaarden zou hebben verricht zonder het misbruik van omstandigheden. Daarbij is ook relevant of de wederpartij de omstandigheden heeft veroorzaakt en of hem daarvan een verwijt gemaakt kan worden. Er kan sprake zijn van misbruik van omstandigheden als een partij het verrichten van een prestatie waartoe zij is verplicht, afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de andere partij een onverplichte prestatie verricht (vgl. HR 8 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD6092) en als een partij voor zichzelf of voor een derde een klaarblijkelijk onevenredig voordeel bedingt (vgl. HR 2 november 1979, ECLI:NL:HR:1979:AB7450).
4.3.
De rechtbank komt tot het oordeel dat [gedaagde sub 1] misbruik heeft gemaakt van omstandigheden zoals bedoeld in artikel 3:44 BW. Het was [gedaagde sub 1] bekend dat B&B niet aan haar verplichtingen onder de nieuwe koopovereenkomst kon voldoen zonder zijn medewerking. B&B kon de appartementsrechten immers niet aan een ander leveren zolang [gedaagde sub 1] , althans [de Stichting] , er niet mee instemde de inschrijving van de koopovereenkomst van 11 april 2022 in het Kadaster door te halen. B&B was dus afhankelijk van [gedaagde sub 1] en zou zonder diens medewerking wanpresteren tegenover de nieuwe koper, met alle (financiële) gevolgen van dien. [gedaagde sub 1] heeft B&B bovendien zelf in die benarde positie gebracht, door de koopovereenkomst van 11 april 2022 in te laten schrijven terwijl daar geen grond voor was. Inschrijving mocht gelet op artikel 16 van de koopovereenkomst immers pas zodra de waarborgsom gestort was en [de Stichting] heeft de waarborgsom nooit gestort. [gedaagde sub 1] heeft dus een prestatie waartoe hij, althans [de Stichting] , verplicht was (medewerking met doorhaling) afhankelijk gesteld van een voor B&B onverplichte prestatie (de kwijtschelding). [gedaagde sub 1] heeft hiermee voor zichzelf, althans voor [de Stichting] , een klaarblijkelijk onevenredig en niet-gerechtvaardigd voordeel bedongen. [gedaagde sub 1] wist dus, of had moeten begrijpen, dat hij de inschrijving in het Kadaster niet mocht gebruiken om van de aanspraak van B&B op de boete en mogelijke andere aanspraken af te komen.
4.4.
[gedaagde sub 1] heeft nog aangevoerd dat geen sprake was van een benarde positie van B&B, maar dat zij een zakelijke afweging heeft gemaakt en dat B&B een kort geding had kunnen voeren om de inschrijving in het Kadaster te laten doorhalen. Het korte tijdsbestek ( [gedaagde sub 1] deed zijn voorstel vier dagen voor de leverdatum) en het feit [gedaagde sub 1] zijn voorstel deed in de vakantieperiode (de advocaat van B&B was op dat moment met vakantieverlof), maken echter dat niet van B&B kon worden verwacht dat zij een kort geding zou voeren. Ook de termijn van acht dagen om alsnog na te komen uit artikel 14.1 van de koopovereenkomst doet niet af aan de benarde positie van B&B in relatie tot [gedaagde sub 1] / [de Stichting] . Weliswaar zou B&B na 26 augustus 2022 nog een termijn van acht dagen moeten krijgen om na te komen voordat de nieuwe koper de koopovereenkomst zouden kunnen ontbinden. B&B zou vanaf 26 augustus 2022 echter wel tekortschieten in de nakoming van de overeenkomst als zij dan niet zou leveren, met als gevolg dat zij voor eventuele schade van de nieuwe koper aansprakelijk zou zijn (artikel 14.4 van de koopovereenkomst). Ook daarom kon niet van B&B gevergd worden dat zij de levering van de appartementsrechten aan de nieuwe koper zou uitstellen naar een datum na 26 augustus 2022, om eerst een kort geding te starten of met [gedaagde sub 1] / [de Stichting] verder te onderhandelen over het doorhalen van de inschrijving in het Kadaster. Ook hierbij weegt mee dat het [gedaagde sub 1] was die B&B in de benarde positie heeft gebracht door de onterechte inschrijving in het Kadaster.
4.5.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de kwijtschelding tot stand is gekomen door misbruik van omstandigheden en rechtsgeldig is vernietigd. De in dat verband gevorderde verklaring voor recht zal dan ook worden toegewezen.
[de Stichting] moet schadevergoeding betalen
4.6.
De volgende vraag is, of [de Stichting] schade moet vergoeden aan B&B. B&B vordert betaling van de door haar geleden schade van in totaal € 49.255,00. Dit bedrag bestaat uit de gefixeerde boete uit artikel 14.2 van de koopovereenkomst van € 48.000,00 en daarnaast € 1.255,00 aan overige schade. Deze tweede schadepost betreft, naar de rechtbank begrijpt, de buitengerechtelijke incassokosten die B&B stelt te hebben gemaakt.
4.7.
Niet in geschil is dat [de Stichting] als koper de contractuele boete van € 48.000,00 verbeurd heeft. De overige gestelde schade van B&B is evenmin betwist en het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het ‘Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten’ bepaalde tarief. Dat betekent dat, nu de kwijtschelding rechtsgeldig is vernietigd, [de Stichting] het gevorderde bedrag van € 48.000,00 aan B&B verschuldigd is en dat ook de vordering van € 1.255,00 zal worden toegewezen.
4.8.
De wettelijke rente over het boetebedrag van € 48.000,00 zal, zoals gevorderd, als onweersproken en op de wet gegrond, worden toegewezen vanaf 26 mei 2022 tot aan de dag van betaling. De wettelijke rente over de overige gevorderde schade zal worden toegewezen met ingang van de dag van de dagvaarding, omdat de rechtbank niet kan vaststellen dat de gestelde kosten op 26 mei 2022 (allemaal al) waren gemaakt.
[gedaagde sub 1] is als bestuurder van [de Stichting] persoonlijk aansprakelijk
4.9.
De vraag is dan, of [gedaagde sub 1] in persoon ook schadevergoeding verschuldigd is aan B&B. B&B vordert een verklaring voor recht dat [gedaagde sub 1] onrechtmatig tegenover B&B heeft gehandeld. Daarnaast vordert zij dat [gedaagde sub 1] wordt veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan haar, ter grootte van een bedrag van in totaal € 49.255,00, voor zover [de Stichting] dat bedrag niet uiterlijk binnen 30 dagen na dit vonnis heeft voldaan. Zij stelt dat het handelen van [gedaagde sub 1] in zijn hoedanigheid van bestuurder van [de Stichting] in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig was, dat hem daarvan een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt, omdat hij de zogenoemde Beklamel-norm heeft geschonden.
4.10.
Wanneer een bestuurder namens een rechtspersoon, zoals een stichting, een verplichting aangaat, terwijl hij weet of redelijkerwijs behoort te begrijpen dat de stichting deze verplichting niet zal kunnen nakomen én geen verhaal zal bieden voor ten gevolge van de wanprestatie te lijden schade, kan de bestuurder persoonlijk worden aangesproken tot vergoeding van de schade die de crediteur leidt door het wanpresteren van de stichting. Dit is anders als de bestuurder omstandigheden aanvoert op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem persoonlijk ter zake van de benadeling geen ernstig verwijt kan worden gemaakt (zie onder meer HR 6 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB9521 , NJ 1990/286 (Beklamel) en HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758 , NJ 2006/659 (Ontvanger vs. Roelofsen), geval (i)).
4.11.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde sub 1] de Beklamel-norm heeft geschonden door namens [de Stichting] de koopovereenkomst zonder een financieringsvoorbehoud aan te gaan. [gedaagde sub 1] heeft daarmee een (ondernemers)risico genomen die hij op onverantwoorde wijze heeft afgewenteld op de contractspartij van [de Stichting] , B&B. Vaststaat immers dat [de Stichting] geen eigen middelen had en dus volledige externe financiering nodig had om te kunnen voldoen aan de betalingsverplichting tegenover B&B en dat [de Stichting] geen verhaal bood voor eventuele schade bij niet-nakoming. [gedaagde sub 1] voert aan dat financiers toezeggingen tot de financiering hadden gedaan en hij er daarom gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [de Stichting] aan haar betalingsverplichting kon voldoen. Alleen een toezegging is echter niet voldoende, zeker nu niet beoordeeld kan worden hoe ‘hard’ die gestelde toezeggingen waren. Nergens uit blijkt immers om welke financiers het ging en welke toezeggingen zouden zijn gedaan. [gedaagde sub 1] / [de Stichting] hebben daaromtrent geen stukken overgelegd en hebben hun stellingen hierover ter zitting desgevraagd ook niet geconcretiseerd. Het bewijsaanbod van de toezeggingen, dat [gedaagde sub 1] pas ter zitting heeft gedaan, zal bij die stand van zaken dan ook worden gepasseerd.
Met betrekking tot het persoonlijk ernstig verwijt dat [gedaagde sub 1] als bestuurder kan worden gemaakt, weegt de rechtbank ook mee dat nergens uit blijkt dat [gedaagde sub 1] iets heeft gedaan om ervoor te zorgen dat [de Stichting] alsnog aan haar (schadevergoedings)verplichtingen jegens B&B zou kunnen voldoen. [gedaagde sub 1] / [de Stichting] is ook niet met constructieve voorstellen gekomen om tot een oplossing met B&B te komen, ondanks dat B&B [gedaagde sub 1] c.q. [de Stichting] daartoe kansen heeft gegeven, ook nadat zij al een dagvaarding aan [gedaagde sub 1] had betekend. Het voorstel waar [gedaagde sub 1] uiteindelijk mee kwam, heeft de rechtbank hiervoor gekwalificeerd als misbruik van omstandigheden.
4.12.
[gedaagde sub 1] heeft nog aangevoerd dat hem geen persoonlijk verwijt kan worden gemaakt, omdat het niet-voldoen van de waarborgsom niets te maken had met het niet rond krijgen van de financiering, maar alles met het aantal vierkante meters dat de appartementen in werkelijkheid minder zouden hebben omvat dan was overeengekomen. Het is dus eerder B&B die een verwijt kan worden gemaakt, aldus [gedaagde sub 1] . De rechtbank gaat daar niet in mee. De discussie over de vierkante meters is pas opgekomen ná het verstrijken van de betalingstermijn van de waarborgsom – ook als [de Stichting] daar na 12 april 2022 nog veertien dagen extra voor zou hebben gekregen, zoals [gedaagde sub 1] stelt, maar B&B betwist. [gedaagde sub 1] heeft immers tijdens de zitting aangegeven dat hij op 2 mei 2022 een metingsrapport heeft ontvangen, waartoe hij opdracht had gegeven, en dat hij daarover op 19 mei 2022 telefonisch met B&B contact heeft gehad. Op dat moment was de betalingstermijn van de waarborgsom al ruimschoots verstreken en had B&B de overeenkomst al ontbonden. Alleen al vanwege dit tijdspad kan de reden dat [de Stichting] geen middelen had om de waarborgsom tijdig te storten niet zijn gelegen in een discussie over de oppervlakte van de gekochte appartementen. Daarnaast geldt dat uit de wet (artikel 7:17 lid 6 BW) en de koopovereenkomst (artikel 6.11) voortvloeit dat het opgegeven aantal vierkante meters een indicatie is en een afwijking daarvan niet kwalificeert als tekortkoming van de verkoper. Al aangenomen dat er financiers waren met concrete toezeggingen en dat deze zich hebben teruggetrokken vanwege een afwijking in de vierkante meters, dan nog kan [gedaagde sub 1] dat niet aan B&B tegenwerpen. Dit komt voor risico van [de Stichting] als koper en in dit verband voor risico van [gedaagde sub 1] als bestuurder, die namens [de Stichting] verplichtingen is aangegaan ter zake waarvan geen (voldoende) concreet uitzicht op financiering bestond.
4.13.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde sub 1] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover B&B, door als bestuurder namens [de Stichting] de koopovereenkomst aan te gaan zonder financieringsvoorbehoud en zonder concreet uitzicht op middelen ter financiering van de waarborgsom en de aankoopprijs, en terwijl [gedaagde sub 1] wist dat [de Stichting] geen eigen middelen en/of verhaalsobjecten had voor verhaal van eventuele schade van B&B. [gedaagde sub 1] is daarom als bestuurder van [de Stichting] persoonlijk aansprakelijk voor de schade die [de Stichting] heeft geleden. De vordering tot betaling van het bedrag van € 49.255,00 door [gedaagde sub 1] aan B&B, voor zover [de Stichting] dit bedrag niet binnen 30 dagen na dit vonnis aan B&B heeft betaald, zal dan ook worden toegewezen.
4.14.
De wettelijke rente over voormeld bedrag zal worden toegewezen zoals gevorderd, als onweersproken en op de wet gegrond, met ingang van de dag van de dagvaarding.
4.15.
Omdat de vordering tot vergoeding van schade zal worden toegewezen, heeft B&B - zoals zij ter zitting ook heeft erkend - geen belang bij de gevorderde verklaring voor recht ten aanzien van [gedaagde sub 1] . Die zal dan ook worden afgewezen.
Proceskosten
4.16.
[de Stichting] en [gedaagde sub 1] zijn de partijen die ongelijk krijgen en zij zullen daarom hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van B&B als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
103,33
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
2.366,00
(2,00 punten × € 1.183,00)
Totaal
5.306,33
4.17.
Onder de proceskosten vallen ook de nakosten, die in dit geval afzonderlijk zijn gevorderd. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (€ 173). In geval van betekening worden een extra bedrag aan salaris (€ 90) en de explootkosten van betekening toegekend.
4.18.
De wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten zal worden toegewezen zoals gevorderd.
4.19.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat de kwijtschelding is vernietigd,
5.2.
veroordeelt [de Stichting] om aan B&B te betalen een bedrag van € 48.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag, met ingang van 26 mei 2022, tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [de Stichting] om aan B&B te betalen een bedrag van € 1.255,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan B&B te betalen een bedrag van € 49.255,00, voor zover [de Stichting] dit bedrag niet uiterlijk binnen 30 dagen na dit vonnis heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [de Stichting] en [gedaagde sub 1] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van B&B tot dit vonnis vastgesteld op € 5.306,33, te vermeerderen met nakosten zoals vermeld in 4.17 en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over die bedragen met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 tot en met 5.5 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijs het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Kelkensberg en in het openbaar uitgesproken op16 augustus 2023.