ECLI:NL:RBDHA:2023:12354

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 augustus 2023
Publicatiedatum
18 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.22656
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan België

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker behandeld. De verzoeker, die een v-nummer heeft, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin is meegedeeld dat zijn uitzetting naar België niet achterwege zal blijven. De voorzieningenrechter heeft op 7 augustus 2023 telefonisch het dictum van de beslissing aan partijen meegedeeld, zonder dat er een zitting nodig was.

De voorzieningenrechter overweegt dat de staatssecretaris op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan besluiten dat de uitzetting van verzoeker naar België kan plaatsvinden, omdat er geen nieuwe relevante elementen zijn aangevoerd die de beoordeling van de aanvraag kunnen beïnvloeden. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij kwetsbaar is vanwege medische problemen en dat hij in België in een onveilige situatie terecht kan komen, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat deze argumenten niet voldoende zijn om het bezwaar gegrond te verklaren.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, wat betekent dat verzoeker niet in Nederland kan blijven om de behandeling van zijn bezwaar af te wachten. De staatssecretaris mag verzoeker overdragen aan België, en er zijn geen proceskosten aan de staatssecretaris opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.22656

uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 augustus 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , v-nummer [nummer] , verzoeker

(gemachtigde: mr. E.W.M. ter Meulen-Mouwen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: drs. M.F. Aly).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker vanwege het besluit van 7 augustus 2023, waarin de staatssecretaris aan verzoeker heeft meegedeeld dat de uitzetting van verzoeker niet achterwege wordt gelaten. [1] Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De staatssecretaris heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.1.
De voorzieningenrechter nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [2]
1.2.
Op 7 augustus 2023 is het dictum van de beslissing van de voorzieningenrechter telefonisch aan partijen meegedeeld.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen als tegen een besluit beroep is ingesteld en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. [3] Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. De staatssecretaris heeft aan verzoeker meegedeeld dat de uitzetting van verzoeker niet achterwege wordt gelaten. Verzoeker heeft tijdens het gehoor van 7 augustus 2023 namelijk geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde gesteld die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag, omdat de eerdere asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling is genomen en omdat niet is gebleken van feiten en omstandigheden die een belemmering vormen voor de feitelijke overdracht van verzoeker aan België. Daarnaast heeft de staatssecretaris verzoeker laten weten dat hij op 8 augustus 2023 om 11:00 uur zal worden overgedragen aan België. Verzoeker heeft daarom een spoedeisend belang bij de verzochte voorziening.
Wat is de inhoud van het verzoek om voorlopige voorziening?
4. Verzoeker verzoekt de voorzieningenrechter om de staatssecretaris te verbieden om hem aan België over te dragen zolang nog niet definitief op het bezwaar is beslist. Verzoeker stelt dat hij in België terechtkomt in een situatie die in strijd is met artikel 3 van het EVRM, omdat er in de Belgische opvangvoorzieningen sprake is van een fundamentele systeemfout. De Belgische autoriteiten geven bij de verdeling van opvangplekken op dit moment voorrang aan kwetsbare vreemdelingen. Verzoeker stelt medische problemen te hebben. Hij is door de zittingsplaats Middelburg van deze rechtbank in de procedure tegen het niet in behandeling nemen van zijn eerdere asielaanvraag aangemerkt als ‘kwetsbaar’, [4] maar volgens de Belgische autoriteiten is hij dat niet. Hij moet daardoor tot zes maanden wachten voordat hij opvang krijgt en vreest daarom – met en ondanks zijn medische problemen – op straat of in een nood(nacht)opvang te belanden. Dit was voor de zittingsplaats Roermond van deze rechtbank (in een zaak van een andere vreemdeling) aanleiding om de staatssecretaris op te dragen om nader onderzoek te doen naar de juridische en feitelijke verschillen tussen de opvangvoorzieningen die normaal gesproken worden verstrekt en de voorzieningen waar verzoeker als Dublinclaimant na overdracht eventueel voor in aanmerking komt. [5] Omdat deze uitspraak dateert van na de mondelinge behandeling van het beroep van verzoeker in Middelburg, moet dit worden beschouwd als een nieuw element, waardoor verzoeker de behandeling van zijn asielaanvraag in Nederland moet mogen afwachten.
Wat is het standpunt van de staatssecretaris?
5. De staatssecretaris stelt voorop dat voor België kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het beroep van verzoeker op de uitspraak van de zittingsplaats Roermond kan niet slagen, omdat verzoeker zijn medische klachten in de eerdere procedure bij de zittingsplaats Middelburg al heeft aangevoerd en de rechtbank geen aanleiding heeft gezien om aan te nemen dat verzoeker problemen krijgt met het verkrijgen van opvang. [6] Uit de brieven van de Belgische autoriteiten blijkt bovendien dat kwetsbare personen onmiddellijk een opvangplaats krijgen toegewezen. [7] Gelet op de aangevoerde medische problematiek volgt de staatssecretaris verzoeker niet in zijn stelling dat hij niet onder het begrip ‘kwetsbaar’ valt. Bovendien kan verzoeker, mocht hij niet worden aangemerkt als ‘kwetsbaar’ en daardoor geen opvang krijgen, klagen bij de (hogere) Belgische autoriteiten.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
6. De voorzieningenrechter beantwoordt in deze procedure de vraag of het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit niet het geval is. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt.
6.1.
De staatssecretaris kan bepalen dat het indienen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet tot gevolg heeft dat uitzetting achterwege blijft, als een eerdere aanvraag van de betrokken vreemdeling niet in behandeling is genomen en de vreemdeling geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde heeft gesteld die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. [8] Voert de vreemdeling geen nieuwe elementen of bevindingen aan, dan kan dit niet tot een geslaagd rechtsmiddel leiden, tenzij zich een geval voordoet als omschreven in het arrest
Bahaddar. [9]
6.2.
Verzoeker heeft al in zijn procedure tegen het niet in behandeling nemen van zijn eerdere asielaanvraag aangevoerd dat uit enkele brieven van de Belgische autoriteiten blijkt dat er bij de verdeling van opvangvoorzieningen voorrang wordt gegeven aan (onder meer) kwetsbare vreemdelingen. Verzoeker heeft ook aangevoerd dat hij vanwege medische problemen kwetsbaar is, waardoor hij niet op straat of in een noodopvang kan leven. De zittingsplaats Middelburg van deze rechtbank heeft op basis hiervan geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om te veronderstellen dat verzoeker – als hij inderdaad vanwege zijn medische klachten als ‘kwetsbaar’ moet worden aangemerkt – van opvang verstoken blijft, omdat de Belgische autoriteiten opvangvoorzieningen verstrekken aan kwetsbare vreemdelingen. Het beroep is daarom ongegrond verklaard. [10]
6.3.
Het is tussen partijen nadrukkelijk niet in geschil dat de medische problemen van verzoeker en de gestelde problemen in de Belgische opvangvoorzieningen in de uitspraak van zittingsplaats Middelburg zijn betrokken en tegen elkaar zijn afgewogen. Hieromtrent is in deze procedure niets nieuws aangevoerd. Het nieuwe feit waar verzoeker zich bij zijn opvolgende asielaanvraag van 7 augustus 2023 op beroept, is het feit dat de zittingsplaats Roermond in een vergelijkbare zaak anders heeft geoordeeld dan zittingsplaats Middelburg in de zaak van verzoeker. Verzoeker laat daarmee in wezen weten dat hij het niet eens is met de uitspraak van zittingsplaats Middelburg in zijn zaak en vindt dat de rechtbank het door hem aangevoerde anders – namelijk in de lijn van zittingsplaats Roermond – had moeten beoordelen. Het had in dat geval echter op de weg van verzoeker gelegen om hoger beroep in te stellen tegen deze uitspraak en in zijn hogerberoepschrift te wijzen op de nieuwe uitspraak van zittingsplaats Roermond. Het is niet gebleken dat verzoeker dat heeft gedaan. Daar komt nog bij dat de uitspraak van zittingsplaats Middelburg van enkele dagen na de uitspraak van zittingsplaats Roermond dateert. Verzoeker heeft daarom ook nog na de mondelinge behandeling in Middelburg op 13 juli 2023 de mogelijkheid gehad om de uitspraak van zittingsplaats Roermond onder de aandacht te brengen en te verzoeken om heropening van het onderzoek in die zaak. Het is ook niet gebleken dat verzoeker dat heeft gedaan. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat verzoeker geen nieuwe feiten en omstandigheden aan zijn opvolgende asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd. Dat wat verzoeker heeft aangevoerd, is namelijk niets meer dan een verschil in inzicht tussen twee zittingsplaatsen van deze rechtbank, dat op zichzelf genomen niet afdoet aan het feit dat de medische omstandigheden van verzoeker en de door verzoeker aangevoerde problemen in de Belgische opvangvoorzieningen al in een eerdere procedure tegen elkaar zijn afgewogen. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter ziet verder, mede gelet op de uitspraak van de zittingsplaats Middelburg, ook geen reden voor het oordeel dat de overdracht aan België leidt tot een situatie als bedoeld in het arrest
Bahaddar. [11]

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Dat betekent dat verzoeker de behandeling van het bezwaar tegen het besluit van 7 augustus 2023 niet in Nederland mag afwachten en de staatssecretaris verzoeker mag overdragen aan België. De staatssecretaris hoeft de proceskosten van verzoeker niet te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.De staatssecretaris heeft dit besluit gebaseerd op artikel 3.1, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
2.Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
3.Dat staat in artikel 8:81 van de Awb.
4.Rb. Den Haag (zp Middelburg) 25 juli 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:11194.
5.Verzoeker wijst op Rb. Den Haag (zp Roermond) 19 juli 2023, ECL:NL:RBDHA:2023:10571.
6.De staatssecretaris wijst op Rb. Den Haag (zp Middelburg) 25 juli 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:11194, r.o. 6.
7.De staatssecretaris wijst ter onderbouwing ook nog op Rb. Den Haag (zp Groningen) 6 juli 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:9860; Rb. Den Haag (zp Groningen) 22 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:9007.
8.Dat staat in artikel 3.1, tweede lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000.
9.EHRM 19 februari 1998, ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494, par. 45.
10.Rb. Den Haag (zp Middelburg) 25 juli 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:11194, r.o. 6.
11.Zie voetnoot 9.