ECLI:NL:RBDHA:2023:9860

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
7 juli 2023
Zaaknummer
NL23.11807
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Tunesische eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd afgewezen op basis van de Dublinverordening, waarbij België als verantwoordelijk land werd aangewezen. De eiser had eerder in België een verzoek om internationale bescherming ingediend, dat was afgewezen. De rechtbank heeft op 28 juni 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was. De rechtbank concludeert dat de eiser nog procesbelang heeft, ondanks dat hij niet op een afspraak is verschenen.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van België. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat hij bij overdracht aan België een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris informatie heeft opgevraagd bij de Belgische autoriteiten, die bevestigen dat de Dublinverordening wordt nageleefd en dat er opvang is voor kwetsbare groepen. Eiser heeft zijn stellingen over de detentieomstandigheden en de gestelde kwetsbaarheid niet met voldoende bewijs onderbouwd.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt dat de aanvraag terecht buiten behandeling is gesteld. Eiser zal worden overgedragen aan België, en er wordt geen vergoeding van proceskosten toegekend. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de eiser om concrete aanwijzingen te leveren als hij meent dat de Belgische autoriteiten hun verplichtingen niet nakomen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoeft te worden genomen, en dat de omstandigheden van eiser niet zo bijzonder zijn dat een uitzondering op het interstatelijk vertrouwensbeginsel gerechtvaardigd is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.11807

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Tunesische nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J. Oosterhof),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 18 april 2023 niet in behandeling genomen omdat België verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep samen met het verzoek van eiser een voorlopige voorziening te treffen (geregistreerd onder het zaaknummer NL23.11808) op 28 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft op 7 december 2022 een asielaanvraag in Nederland ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 11 augustus 2022 in België een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Eiser heeft verklaard dat dit verzoek om internationale bescherming is afgewezen.
2.1.
De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland op 1 februari 2023 bij België een verzoek om terugname gedaan. België heeft dit verzoek op 8 februari 2023 op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Dublinverordening aanvaard.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank overweegt ten aanzien van het procesbelang als volgt. De gemachtigde van eiser heeft aangegeven contact te hebben met de partner van eiser en heeft bevestigd dat eiser nog in Nederland is en op de geplande afspraken zou verschijnen. Eiser is echter op de laatste afspraak niet verschenen. De gemachtigde van eiser heeft aangegeven dat hij niet uitsluit dat eiser nog contact zoekt en nadrukkelijk niet heeft verzocht het beroep in te trekken. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken, maar dat procesbelang bestaat nu de gemachtigde van eiser nog contact heeft (gehad) met zijn cliënt.
3.1.
Gelet op de geschetste gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat eiser nog procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het ingestelde beroep tegen het bestreden besluit.
4. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat België verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiser betoogt dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor eiser in België systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke en vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest [2] en in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM [3] . Eiser meent dat Nederland op grond van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening het asielverzoek in behandeling dient te nemen. Eiser behoort bovendien tot een kwetsbare groep zodat er voor hem geen enkele garantie is voor een opvangplek. Verder heeft hij onder zeer traumatische omstandigheden in detentie verbleven. Verder heeft eiser een echtgenote in Nederland, wat ertoe zou moeten leiden dat de staatssecretaris het asielverzoek aan zich moet trekken.
7. Het uitgangspunt is dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid ten opzichte van België mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om te onderbouwen dat dit anders is en om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan België een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest omdat de Belgische autoriteiten hun nationale verplichtingen niet nakomen, bijvoorbeeld door tekortkomingen in de asielprocedure, de opvang of de medische zorg. Daarvan is pas sprake als die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken; zie het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019 [4] .
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft (de gemachtigde van) eiser, met hetgeen hij heeft aangevoerd ten aanzien van de opvang onvoldoende aannemelijk gemaakt dat daaraan de conclusie moet worden verbonden dat België niet aan zijn internationale verplichtingen voldoet of dat de drempel uit het hiervoor genoemde Jawo-arrest wordt gehaald of overschreden. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat ten aanzien van België kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De staatssecretaris heeft naar aanleiding de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 20 februari 2023 [5] , informatie opgevraagd bij de Belgische autoriteiten. Bij brieven van 9 maart 2023 en 28 maart 2023 hebben de Belgische autoriteiten laten weten dat de Dublinverordening en daarin vervatte regels worden toegepast, dat er (inmiddels) (nood)opvang is voor met name alleenstaanden, dat families voorrang hebben bij de opvang en dat na de asielaanvraag aan hen onmiddellijk een opvangplaats wordt toegewezen. Deze informatie bevestigt volgens de staatssecretaris dat ten aanzien van België nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, ook in de situatie van eiser. Verder heeft eiser verklaard dat hij geen reguliere opvang heeft gekregen, maar wel onderdak heeft verkregen in een opvangvoorziening voor zwervers. De rechtbank is van oordeel dat eiser zijn stelling dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor eiser in België systeemfouten onvoldoende aan de hand van rapporten of landeninformatie heeft onderbouwd. De rechtbank neemt tevens in aanmerking dat de Belgische autoriteiten met het claimakkoord hebben gegarandeerd dat de asielaanvraag van eiser in behandeling wordt genomen overeenkomstig de internationale verplichtingen en relevante Europese richtlijnen.
7.2.
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de detentie van eiser in België onrechtmatig is en in strijd met de internationale afspraken is geweest. Eiser heeft de gestelde detentieomstandigheden niet nader met stukken onderbouwd. Ook heeft eiser geen medische documenten overgelegd, waaruit blijkt dat hij vanwege medische problematiek niet langer in detentie kon verblijven en dat tussen de medische problematiek en de detentieomstandigheden een verband bestaat. Ook stelt de rechtbank vast dat eiser zijn gestelde kwetsbaarheid niet met stukken heeft onderbouwd. De staatssecretaris mag ervan uit gaan dat de opvangvoorzieningen en medische voorzieningen in België aan een minimum niveau voldoen. De rechtbank merkt overigens op dat uit de brieven van 9 maart 2023 en 28 maart 2023 volgt dat de Belgische autoriteiten bij het toekennen van plekken in de Fedasil juist voorrang geven aan kwetsbare groepen.
7.3.
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat het bij voorkomende problemen in de asielprocedure, opvangvoorzieningen, medische zorg, detentieomstandigheden of anderszins, op de weg van eiser ligt om daarover te klagen bij de (hogere) Belgische autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat die mogelijkheid er voor hem niet is of dat de Belgische autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen, dan wel het zoeken van hulp bij voorbaat zinloos is.
7.4.
Verweerder heeft in de omstandigheden van eiser geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken en het asielverzoek van eiser in behandeling had moeten nemen. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de staatssecretaris ervan uitgaan dat de medische zorg in België vergelijkbaar is met die in Nederland. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij de voor hem benodigde zorg in België niet kan krijgen. Daarom is ook niet aannemelijk gemaakt dat Nederland het meest aangewezen land is om eiser te behandelen. Daar komt bij dat de staatssecretaris de Belgische autoriteiten informeert over de medische situatie van eiser. Daarmee is voldoende gewaarborgd dat eiser ook na overdracht de door hem benodigde voorzieningen zal ontvangen. Ten aanzien van het betoog van eiser dat zijn echtgenote in Nederland woont en de staatssecretaris daarom het asielverzoek aan zich had moeten trekken, heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser de gestelde familieband niet heeft onderbouwd met documenten en dat het enkel hebben van een gezinslid in Nederland niet als een bijzondere omstandigheid kan worden aangemerkt. Indien eiser herenigd wenst te worden met zijn echtgenote, staan daar andere routes voor open.

Conclusie en gevolgen

8. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht buiten behandeling gesteld. Eiser zal worden overgedragen aan België. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
3.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
4.ECLI:EU:C:2019:2018.
5.Waarin – samengevat – is geoordeeld dat vanwege de door het EHRM getroffen interim measures verweerder nader moet motiveren waarom nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van België kan worden uitgegaan, ECLI:NL:RBDHA:2023:1853.