Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over?
2. Op 5 oktober 2022 heeft eiser verweerder verzocht om hem en zijn gezinsleden over te brengen vanuit Afghanistan naar Nederland. Eiser stelt tussen 2004 en 2009 in Kamp Hadrian (Uruzgan) als chauffeur, inkoper en schoonmaker van ISAFte hebben gewerkt voor de Nederlandse strijdmacht. Dit verzoek is afgewezen, omdat hij volgens verweerder niet voor overbrenging in aanmerking komt. Eiser is niet opgeroepen tijdens de acute evacuatiefase, en behoort ook niet tot een van de twee groepen waarvoor een speciale voorziening is getroffen in de Kamerbrief van 11 oktober 2021 (hierna: de Kamerbrief).
3. In het verweerschrift heeft verweerder er op gewezen dat eiser niet behoort tot de afgebakende groep Afghanen waar de speciale voorziening op ziet, omdat eiser op dat moment nog geen verzoek tot overbrenging naar Nederland had gedaan en daarom nog niet bij verweerder bekend was.
4. Het beleid en toetsingskader voor overbrenging van personen uit Afghanistan is neergelegd in de Kamerbrief. In die brief wordt een speciale voorziening getroffen voor twee afgebakende groepen die, naast personen die ten tijde van de acute evacuatiefase al waren opgeroepen, voor overbrenging naar Nederland in aanmerking komen.
5. Het gaat hierbij onder meer om personen (en hun kerngezin) die in de afgelopen twintig jaar hebben gewerkt voor Defensie of EUPOL in Afghanistan in een voor het publiek zichtbare functie. Zij moeten kunnen aantonen dat zij ten minste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor Defensie en/of voor een Nederlandse functionaris EUPOL. Hun identiteit en Afghaanse nationaliteit moet vast te stellen zijn. In de Kamerbrief staat dat Defensie en Justitie en Veiligheid de criteria zullen toepassen op de nu bij Defensie beschikbare data, waaronder de meldingen van veteranen. Het betreft een afgebakende groep van ongeveer 500 Afghanen (inclusief kerngezinnen).
6. Over dit beleid heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State twee richtinggevende uitsprakengedaan. Geoordeeld is dat het gaat om buitenwettelijk en begunstigend beleid, waarbij het kabinet veel beleidsruimte heeft. Het stond het kabinet daarom vrij om vereisten vast te stellen zodat de groepen waarop de begunstiging van toepassing is duidelijk konden worden afgebakend.Aan personen die buiten dit beleid vallen, wordt niets onthouden waar zij anders wel recht op zouden hebben. Als de minister de overkomst van personen die buiten dit beleid vallen niet faciliteert schendt hij niet hun fundamentele rechten. Ook niet als de Taliban dat mogelijk wel doen. Een beroep op het recht op leven en het verbod op een onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in het EVRM en het IVBPR slaagt niet omdat deze verdragen Nederland niet verplichten tot evacuatie van personen.Het beleid is niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
Wat vindt eiser in beroep?
7. Eiser betoogt dat alle Afghanen die voor Defensie hebben gewerkt ten behoeve van de Nederlandse missie zouden moeten zijn geregistreerd. Eiser heeft daarbij onder meer gewezen op informatie van VWNen interviews van de Afghaanse leidinggevenden van de ASG-bewakers. Eiser moet dan ook ten tijde van de Kamerbrief bij het ministerie van Defensie bekend zijn geweest. Verweerder had hier ambtshalve onderzoek naar moeten doen. Een gebrekkige registratie van verweerder mag niet aan eiser worden tegengeworpen.
Eiser betoogt verder dat hij in arbeidsrechtelijke zin in dienst was bij het ministerie van Defensie. Eiser heeft jaren gewerkt ten behoeve van het ministerie van Defensie, hij kreeg instructies van de Nederlanders en kreeg zijn loon rechtstreeks van het ministerie van Defensie uitbetaald. Er bestond dan ook een arbeidsovereenkomst tussen eiser en het ministerie. Hij was daarbij zichtbaar voor buitenstaanders en voor leden van de Taliban. Eiser wijst er verder op dat uit informatie van VWN blijkt dat het merendeel van het Afghaanse personeel volgens indirecte constructies voor Nederland heeft gewerkt. Bij VWN zijn 16 zaken bekend van bewakers die via een gelijke constructie als eiser in dienst waren bij het ministerie van Defensie en waarvan de overkomst naar Nederland is gefaciliteerd. Eiser beroept zich daarbij op het gelijkheidsbeginsel.
Eiser stelt verder dat de strikte formele beoordeling door verweerder niet getuigt van een gedegen invulling van de uitgangspunten zoals die door de regering aan de Tweede Kamer kenbaar zijn gemaakt. Voorts verzoekt eiser verweerder gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
8. In deze zaak is in geschil of eiser valt onder de afgebakende groep van 500 (later bijgesteld naar 600) Afghanen op grond van de ten tijde van de Kamerbrief bij Defensie beschikbare data.
9. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat onder de bedoelde afgebakende groep alleen de Afghanen vallen die voor 11 oktober 2021 een verzoek tot overbrenging hebben ingediend bij het ministerie van Defensie, dan wel bekend zijn door meldingen van bijvoorbeeld veteranen. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat met de “nu bij Defensie beschikbare data”, zoals genoemd in de Kamerbrief , de e-mailboxen worden bedoeld waarin de verzoeken om overbrenging zijn binnengekomen en niet of eiser in een mogelijk bij het ministerie van Defensie aanwezig ander databestand is opgenomen (geweest). Dit wordt ondersteund door diezelfde Kamerbrief, waarin onder het kopje “Verdere uitvoering motie-Belhaj” is uiteengezet dat berichten die zijn ontvangen in de speciale mailbox kabul@minbuza.nl, afgezien van de berichten die om de daar genoemde redenen apart zijn genomen, zijn opgenomen “in de eerder aangekondigde database”. Het kabinet heeft daarbij verwezen naar de Kamerbrief van 14 september 2021waarin ook is aangegeven dat alle hulpverzoeken die per email zijn ontvangen zullen worden opgenomen in een database die kan dienen als referentie. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat ten tijde van de Kamerbrief een verzoek van eiser om overbrenging niet bekend was. Eiser heeft dit immers pas op 15 december 2022 ingediend. Verweerder heeft dan ook niet verder hoeven te toetsen aan de voor de bedoelde afgebakende groep geldende criteria. Hetgeen eiser daarover heeft aangevoerd, behoeft dan ook geen verdere bespreking.
10. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel leidt voorts niet tot het oordeel dat verweerder toch de komst van eiser naar Nederland had moeten faciliteren. De ASGbewakers die wel naar Nederland zijn overgebracht hadden zich mogelijk wel voor 11 oktober 2021 bij het ministerie van Defensie gemeld. Voorts heeft verweerder te kennen gegeven in twee gevallen per abuis verzoekers naar Nederland te hebben overgebracht, maar verweerder heeft er terecht op gewezen dat hij gemaakte fouten niet hoeft te herhalen.
11. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting betoogd dat eiser wegens overmacht niet eerder een verzoek om overbrenging heeft kunnen indienen. Verweerder heeft zich, gelet op de omstandigheid dat het hier gaat om buitenwettelijk begunstigend beleid, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen hierin geen aanleiding te zien om het verzoek van eiser alsnog aan de voor de afgebakende groep gestelde criteria te beoordelen.
12. De omstandigheid dat eiser gevaar loopt in Afghanistan kan, zoals ook door de Afdeling reeds is bevestigd, niet worden betrokken bij de beoordeling. Ten aanzien van de stelling van eiser dat de strikte formele beoordeling door verweerder niet getuigt van een gedegen invulling van de uitgangspunten zoals die aan de Tweede Kamer kenbaar zijn gemaakt, overweegt de rechtbank nogmaals dat het hier gaat om buitenwettelijk begunstigend beleid en dat het kabinet daarbij veel beleidsruimte heeft. Daarmee heeft verweerder al gebruik gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid.
Overigens heeft verweerder op de zitting verklaard dat hij oog houdt voor zeer schrijnende gevallen, maar dat daarvan in dit geval geen sprake is. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de risico’s die eiser loopt niet onderscheidend genoeg zijn ten aanzien van de risico’s die vele anderen in Afghanistan lopen.