ECLI:NL:RBDHA:2023:12274

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.9674
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van een asielaanvraag op basis van internationale bescherming in Cyprus

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser had op 1 april 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verklaarde deze aanvraag op 27 maart 2023 niet-ontvankelijk, omdat eiser op Cyprus internationale bescherming had gekregen. De rechtbank behandelt het beroep op 24 juli 2023, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de staatssecretaris aanwezig zijn.

De rechtbank concludeert dat het beroep ontvankelijk is, omdat eiser contact heeft gehouden met zijn gemachtigde en zijn wens om de procedure voort te zetten heeft geuit. Vervolgens wordt de vraag behandeld of eiser nog steeds subsidiaire bescherming geniet op Cyprus. De staatssecretaris stelt dat eiser deze bescherming heeft, maar eiser betwist dit en wijst op mogelijke problemen bij de verlenging van zijn verblijfsvergunning. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen reden is om aan te nemen dat eiser geen subsidiaire bescherming meer geniet.

Daarnaast wordt het interstatelijk vertrouwensbeginsel besproken. Eiser stelt dat hij bij terugkeer naar Cyprus een reëel risico loopt op schending van zijn fundamentele rechten. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in een situatie van materiële deprivatie terecht zal komen. De staatssecretaris mag blijven uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Cyprus. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag van eiser in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.9674

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J.H.M. Handring),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet ontvankelijk verklaren van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 1 april 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 27 maart 2023 deze aanvraag in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard omdat aan eiser op Cyprus internationale bescherming is verleend.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.9675, op 24 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet ontvankelijk verklaren van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ontvankelijk en ongegrond is. De staatssecretaris gaat er terecht vanuit dat eiser op Cyprus internationale bescherming geniet en dat eiser zal worden behandeld conform de verplichtingen die volgen uit het Vluchtelingenverdrag, artikel 3 van het EVRM en artikel 3 van het Antifolterverdrag. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is het beroep ontvankelijk?
4. De staatssecretaris heeft de rechtbank bij bericht van 10 juli 2023, onder verwijzing naar een bijgevoegde systeemuitdraai, geïnformeerd dat eiser op 4 juli 2023 met onbekende bestemming is vertrokken. Daarbij heeft de staatssecretaris de rechtbank verzocht om te beoordelen of eiser nog een rechtens te beschermen belang heeft bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep. Om die reden heeft de rechtbank de gemachtigde van eiser bij brief van 10 juli 2023 gevraagd of zij sinds 4 juli 2023 nog contact heeft gehad met eiser en, zo ja, wanneer dat contact was en wat de inhoud en de strekking van dat contact was, en of eiser nog in Nederland verblijft en, zo ja, waar hij verblijft. Bij bericht van 14 juli 2023 heeft de gemachtigde laten weten dat eiser op 16 juni 2023 bij haar op kantoor is geweest om de zitting van 24 juli 2023 te bespreken. Zij heeft eiser naar aanleiding van het bericht van de rechtbank een WhatsApp bericht gestuurd en gevraagd om contact met haar op te nemen. Ter zitting heeft de gemachtigde toegelicht dat eiser op 15 juli 2023 via WhatsApp heeft laten weten dat hij het AZC heeft verlaten omdat hij zich onveilig voelde en dat hij gemachtigde heeft verzocht om namens hem naar de zitting te gaan. De staatssecretaris heeft zich ter zitting, onder verwijzing naar jurisprudentie, op het standpunt gesteld dat eiser geen rechtens te respecteren belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep omdat uit de informatie niet blijkt dat eiser nog in Nederland verblijft.
4.1.
Omdat eiser contact onderhoudt met zijn gemachtigde en hij duidelijk heeft gemaakt dat hij wil dat zij de procedure continueert, volgt dat eiser nog steeds prijs stelt op bescherming in Nederland. Daarom concludeert de rechtbank dat eiser een rechtens te respecteren belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. Het beroep is daarom ontvankelijk.
Is nog steeds sprake van subsidiaire bescherming op Cyprus?
5. De staatssecretaris kan een asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaren als een vreemdeling internationale bescherming geniet in een andere lidstaat van de Europese Unie. [1] Dat kan alleen als ook wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.106a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Eén van die voorwaarden is dat die lidstaat de internationale verplichtingen uit het Vluchtelingenverdrag, artikel 3 van het EVRM en artikel 3 van het Antifolterverdrag nakomt. Ook moet de vreemdeling een zodanige band met het betreffende land hebben dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan. Het is vaste rechtspraak dat van een dergelijke band sprake is als een vreemdeling in een lidstaat van de Europese Unie erkend vluchteling is, dan wel de subsidiaire beschermingsstatus heeft. [2]
5.1.
Op de zitting heeft eiser bevestigd dat hij zich niet langer op het standpunt stelt dat hem eerder door Cyprus geen subsidiaire bescherming zou zijn verleend. Dit is daarom niet langer in geschil. Eiser voert echter aan dat onduidelijk is of hij nog steeds subsidiaire bescherming geniet op Cyprus en dat de staatssecretaris hierover navraag had moeten doen bij de Cypriotische autoriteiten. Het bericht van de Cypriotische autoriteiten aan de Franse autoriteiten dat sprake is van een geldige verblijfsvergunning op Cyprus is van 11 april 2022. Het is niet duidelijk tot wanneer de verblijfsvergunning geldig is. Uit het AIDA-rapport ‘Country Report: Cyprus. 2021 Update’ van april 2022 (AIDA-rapport) blijkt dat verblijfsvergunningen voor subsidiaire bescherming worden verleend voor een periode van een jaar die telkens vernieuwd kunnen worden met periodes van twee jaar. [3] Dat zou betekenen dat de verblijfsvergunning van eiser uiterlijk geldig was tot mei 2023 en nu niet meer. Eiser wijst op de zitting op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 9 juni 2023, waaruit volgens hem volgt dat als de informatie over de status van een vreemdeling in een ander land onvoldoende recent is of onvoldoende duidelijk, de staatssecretaris verder onderzoek moet doen. [4]
5.2.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat aan eiser op Cyprus internationale bescherming, in de vorm van subsidiaire bescherming, is verleend. Uit de door eiser overgelegde kopie van een door de Cypriotische autoriteiten afgegeven ‘residence permit’ staat dat sprake is van ‘subsidiary protection’ en dat deze vergunning geldt tot 24 februari 2022. Daarnaast staat in brief van de Cypriotische autoriteiten van 11 april 2022 aan de Franse autoriteiten dat aan eiser subsidiaire bescherming is verleend en dat deze status nog steeds geldig is. Uit de landeninformatie waar ook eiser naar verwijst volgt dat de verblijfsvergunning verlengd kan worden en aangenomen kan worden dat die nog geldig was tot in ieder geval mei 2023. De geldigheid van de verblijfsvergunning staat echter los van het verleend zijn van de subsidiaire bescherming.
5.3.
De rechtbank overweegt als volgt. De staatssecretaris heeft zich met een verwijzing naar de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) terecht op het standpunt gesteld dat de subsidiaire beschermingsstatus alleen kan worden beëindigd of ingetrokken wanneer dit wordt voorafgegaan van een individuele beoordeling. [5] Uit de brief van de Cypriotische autoriteiten van 11 april 2022 blijkt dat de subsidiaire beschermingsstatus op dat moment nog steeds geldig was zodat er op dat moment in ieder geval nog geen intrekking of beëindiging had plaatsgevonden.
Uit artikel 18 en 24 van de Kwalificatierichtlijn volgt bovendien dat het verlenen van de subsidiaire beschermingsstatus onderscheiden moet worden van het verstrekken van een verblijfstitel aan personen met een dergelijke status. De staatssecretaris wijst er daarom terecht op dat het (mogelijk) verlopen zijn van het door eiser overgelegde Cypriotische verblijfsdocument op 24 februari 2022 niet maakt dat niet langer sprake is van afdwingbare subsidiaire bescherming. Uit het AIDA-rapport kan enkel opgemaakt kan worden dat eiser mogelijk per mei 2023 verlenging van zijn verblijfsdocument had moeten aanvragen, maar niet dat hij vanaf dat moment niet langer subsidiaire bescherming geniet. Het beroep van eiser op de hierboven genoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, kan niet slagen omdat daarin sprake was van een andere situatie. In die zaak was er, anders dan in de zaak van eiser, sprake van een veel groter tijdsverloop tussen de datum waarop de vreemdeling bescherming in Cyprus had gekregen en de asielaanvraag in Nederland. Daarnaast had de staatssecretaris om die reden in die zaak, uit eigener beweging wel een brief naar de Cypriotische autoriteiten gestuurd om navraag te doen over de beschermingsstatus van de vreemdeling en had daar geen reactie op ontvangen van de Cypriotische autoriteiten. Gelet op de recente informatie – die in dit geval dus wel is verkregen – van de Cypriotische autoriteiten van 11 april 2022 heeft de staatssecretaris geen navraag hoeven doen of eiser nog steeds subsidiaire bescherming geniet in Cyprus. Eiser heeft zelf ook geen documenten overgelegd of anderszins aannemelijk gemaakt dat zijn status als subsidiair beschermde zou zijn ingetrokken. Gelet op het bovenstaande heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen enkele reden was om te twijfelen aan het feit dat eiser nog steeds subsidiaire bescherming geniet in Cyprus.
Kan voor Cyprus nog worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Eiser betoogt op Cyprus in een situatie te komen die in strijd is met artikel 4 van het EU Handvest. Uit het AIDA-rapport blijkt namelijk dat een beslissing op een aanvraag voor verlenging van een verblijfsvergunning pas vier tot zes maanden na de aanvraag volgt. [6] Ervan uitgaande dat de verblijfsvergunning van eiser tot mei 2023 geldig was, zou hij om verlenging van zijn verblijfsvergunning moeten vragen. Gedurende deze periode is er geen toegang tot bepaalde voorzieningen zoals gezondheidszorg, kan er geen bankrekening worden geopend en dat is weer van invloed op de positie op de arbeidsmarkt omdat werkgevers alleen een baan kunnen aanbieden als iemand over een bankrekening beschikt. Gelet daarop loopt eiser een ernstig risico op een onmenselijke behandeling als hij terug moet keren naar Cyprus.
6.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de staatssecretaris ervan uitgaan dat Cyprus zijn verdragsverplichtingen in het algemeen zal nakomen jegens statushouders. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Cyprus dit niet doet en dat hij dus een reëel risico loopt op schending van fundamentele rechten bij terugkeer naar Cyprus. Bij de beantwoording van de vraag of eiser hierin is geslaagd, is het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Ibrahim [7] van belang. In dit arrest benadrukt het Hof van Justitie dat de drempel voor een beroep op artikel 4 van het EU Handvest – dat gelijkstaat aan artikel 3 van het EVRM – onverminderd hoog blijft. De drempel wordt bereikt wanneer de onverschilligheid van de autoriteiten van de betrokken lidstaat ertoe leidt dat iemand die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn eigen wil en keuzes om, terechtkomt in een ‘toestand van zeer verregaande materiële deprivatie’, waardoor hij niet kan voorzien in zijn belangrijkste basisbehoeften, zoals wonen, eten en zich wassen, en waardoor zijn lichamelijke of geestelijke gezondheid zou worden geschaad of zijn leefomstandigheden mensonwaardig zouden worden.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij een reëel risico loopt om bij terugkeer naar Cyprus zich in een hiervoor genoemde situatie terecht zal komen. Uit het door eiser aangehaalde AIDA-rapport blijkt dat er zich weliswaar moeilijkheden kunnen voordoen bij de toegang tot de gezondheidszorg en het openen van een bankrekening in de beslisperiode voor de verlenging van een verblijfsvergunning, maar niet dat het onmogelijk is om gezondheidszorg te krijgen en een bankrekening te openen. Deze informatie is onvoldoende om aan te nemen dat Cyprus zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en eiser terecht zou komen in ‘een toestand van zeer verregaande materiele deprivatie’. Bovendien heeft de staatssecretaris er ter zitting terecht op gewezen dat van eiser verwacht mag worden dat, bij voorkomende problemen of mogelijke schendingen van zijn rechten, hij zich eerst wendt tot de (hogere) Cypriotische autoriteiten. [8] Gesteld nog gebleken is dat de Cypriotische autoriteiten eiser niet willen of kunnen beschermen. De staatssecretaris mag ten aanzien van Cyprus dus nog steeds uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag van eiser overeind blijft. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van mr. H.C.M. Pijnenburg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Zie ook ABRvS 18 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1971, overweging 3.2.
3.Pagina 144.
4.Zaaknummer NL22.23892 (niet gepubliceerd).
5.ABRvS, 9 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1253.
6.Pagina 145.
7.ECLI:EU:C:2019:219.
8.Zie ABRvS 20 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3839.