ECLI:NL:RBDHA:2023:12255

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.20698
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin aan eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak op 25 juli 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de maatregel van bewaring rechtmatig is. Eiser had eerder beroep ingesteld tegen een andere maatregel van bewaring, maar de rechtbank oordeelt dat dit geen invloed heeft op de rechtmatigheid van de huidige maatregel. Eiser voerde aan dat de staatssecretaris had moeten afzien van een nieuwe maatregel en dat er een lichter middel had moeten worden toegepast, maar deze argumenten worden door de rechtbank verworpen. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat er zicht op uitzetting is. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.20698

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 27 juni 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 25 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de maatregel van bewaring onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. De maatregel van bewaring is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft eiser beroep ingesteld tegen de juiste maatregel van bewaring?
4. De staatssecretaris heeft op de zitting gesteld dat het beroepschrift van eiser is gericht tegen de maatregel van bewaring van 19 juni 2023. Deze maatregel is bij uitspraak van 11 juli 2023 getoetst door de rechtbank. [1] De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat eiser geen beroep heeft ingediend tegen de huidige maatregel van bewaring van 27 juni 2023.
4.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat het instellen van beroep tegen de inbewaringstelling niet aan enige termijn is gebonden. [2] Eiser heeft op de zitting aangegeven dat het beroepschrift zich richt tot de maatregel van bewaring van 27 juni 2023. De rechtbank stelt daarom vast dat het beroep zich richt tot de huidige maatregel die op 27 juni 2023 is opgelegd.
Had de staatssecretaris moeten afzien van een nieuwe maatregel van bewaring?
5. Eiser voert aan dat de huidige maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat de vorige maatregel van bewaring van 19 juni 2023 onrechtmatig was opgelegd. De rechtbank heeft namelijk op 11 juli 2023 het beroep tegen de vorige maatregel van bewaring gegrond verklaart. Gezien het korte tijdsbestek tussen de twee maatregelen, is de huidige maatregel van bewaring onrechtmatig.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft de maatregel van bewaring terecht opgelegd. Uit de uitspraak van de Afdeling van 10 januari 2018 [3] volgt dat een aan de eerste maatregel van bewaring klevend gebrek de daaropvolgende maatregel niet alleen al daarom van aanvang af onrechtmatig maakt. De rechtbank ziet niet in waarom in eisers geval een uitzondering op deze hoofdregel moet worden gemaakt. Het feit dat eiser bij de eerdere maatregel enige tijd op de verkeerde grondslag in bewaring heeft gezeten, maakt de huidige maatregel niet alleen al daarom van aanvang af onrechtmatig. De rechtbank stelt vast dat de gegrondverklaring van 11 juli 2023 van de rechtbank zag op de periode van 24 juni 2023 tot 27 juni 2023 voor het verblijf in een huis van bewaring, wegens een te lang durende wijziging van de bewaringsgrondslag in verband met gewijzigde omstandigheden. [4] Enkel de periode 24 juni 2023 tot 27 juni 2023 is onrechtmatig verklaard en hiervoor is schadevergoeding toegekend. Eiser heeft niet toegelicht waarom in zijn geval een uitzondering op de genoemde hoofdregel moet worden gemaakt.
Had de staatssecretaris een lichter middel moeten toepassen?
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris een lichter middel had moeten toepassen. Hiertoe betoogt eiser dat hij een vaste verblijfplaats heeft bij zijn moeder in Nederland, zijn familie in Nederland woont en hij al een lange tijd in Nederland leeft. De staatssecretaris had daarom een lichter middel kunnen opleggen in plaats van de 6 maanden termijn van de maatregel van bewaring af te wachten.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast. De staatssecretaris betrekt hierbij terecht dat eiser in het gehoor van 27 juli 2023 heeft verklaard dat hij geen vaste verblijfplaats heeft en enkel af en toe bij zijn moeder verblijft. De staatssecretaris stelt zich verder terecht op het standpunt dat niet enkel wordt gewacht tot de zes maanden termijn verstrijkt, maar dat er daadwerkelijk gewerkt wordt aan het vertrek van eiser. De rechtbank stelt daarnaast vast dat eiser op 29 maart 2017 een inreisverbod voor de duur van vijf jaar heeft ontvangen en hij de Europese Unie niet heeft verlaten. De staatssecretaris heeft zijn beslissing om niet te volstaan met een lichter middel in de maatregel voldoende gemotiveerd.
Heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend gehandeld?
7. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend aan de uitzetting
werkt. De eerste inbewaringstelling dateert van 21 februari 2023 en er is sindsdien geen vooruitgang geboekt. De Marokkaanse autoriteiten reageren niet op de schriftelijke rappels. Verder geeft eiser aan dat hij een verblijfplaats heeft in Nederland, zijn familie hier heeft en dat hij vanuit het detentiecentrum meewerkt aan zijn vertrek.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de voortgangsrapportage van 24 juli 2023 blijkt dat er op 23 februari 2023, 28 maart 2023, 28 april 2023, 1 juni 2023 en 3 juli 2023 vertrekgesprekken met eiser zijn gevoerd. Uit deze gesprekken zijn geen omstandigheden gebleken waardoor de maatregel van bewaring niet langer zou kunnen voortduren. Dat de staatssecretaris te weinig uitzettingshandelingen heeft verricht, volgt de rechtbank niet. Er is namelijk zeven keer gerappelleerd, voor het laatst op 21 juli 2023. Zeker in aanmerking genomen dat eiser tijdens de presentatie aan de Marokkaanse autoriteiten heeft aangegeven niet terug te willen naar Marokko en hier ook geen medewerking aan wil verlenen, bestaat geen aanleiding om meer van de staatssecretaris te verwachten.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
8. Eiser voert aan dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Hij betoogt dat hij meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit door de laissez-passer aanvraag en zijn aanwezigheid bij de presentatie. Daarnaast staat zijn nationaliteit al enige tijd vast.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In wat eiser aanvoert ziet de rechtbank geen
aanleiding voor het oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn
ontbreekt. De rechtbank stelt daarbij voorop dat zicht op uitzetting naar Marokko in het
algemeen niet ontbreekt. [5] Er is geen aanleiding om aan te nemen dat dat inmiddels niet meer zo is. Dat de Marokkaanse autoriteiten nog niet hebben gereageerd is onvoldoende voor de
conclusie dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn in het individuele geval van
eiser ontbreekt. Niet is gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten te kennen hebben gegeven
dat voor eiser geen laissez-passer zal worden afgegeven. Zeker in aanmerking genomen dat eiser, in het vertrekgesprek van 3 juli 2023, heeft verklaard nooit mee te werken aan terugkeer naar Marokko.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
9. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [6]

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig was en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 11 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:10338.
2.ABRvS, 26 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY4691.
3.ABRvS 10 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:67
4.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 11 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:10338.
5.ABRvS 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3269.
6.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.