ECLI:NL:RVS:2012:BY4691

Raad van State

Datum uitspraak
26 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201210124/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • E. Steendijk
  • N. Verheij
  • H.H.C. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van vreemdeling in vreemdelingenbewaring

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, die op 22 oktober 2012 het beroep van de vreemdeling tegen zijn inbewaringstelling niet ontvankelijk verklaarde. De vreemdeling was op 6 september 2012 in vreemdelingenbewaring gesteld, en de rechtbank oordeelde dat het beroep dat de vreemdeling op 4 oktober 2012 had ingesteld, te laat was. De Raad van State oordeelt echter dat de rechtbank een fout heeft gemaakt door zich te baseren op artikel 69, lid 1 van de Vreemdelingenwet 2000, terwijl in dit geval artikel 69, lid 3 van toepassing is. Dit artikel stelt dat het instellen van beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel niet aan enige termijn is gebonden. De Raad van State concludeert dat het hoger beroep gegrond is en vernietigt de uitspraak van de rechtbank. De zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling, waarbij de rechtbank ook moet beslissen over de proceskosten die de vreemdeling heeft gemaakt in verband met het hoger beroep, welke zijn vastgesteld op € 437,00.

Uitspraak

201210124/1/V3.
Datum uitspraak: 26 november 2012
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 22 oktober 2012 in zaak nr. 12/31694 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.
Procesverloop
Bij besluit van 6 september 2012 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 22 oktober 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De minister (thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie) heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De Afdeling overweegt ambtshalve als volgt.
2. Ingevolge artikel 69, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) is, voor zover thans van belang, in afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht het instellen van beroep, als bedoeld in de artikel 94 en 96, tegen een besluit, als bedoeld in artikel 93, niet aan enige termijn gebonden.
2.1. De minister heeft de rechtbank in kennis gesteld van de inbewaringstelling van de vreemdeling. Deze kennisgeving wordt geacht een beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 6 september 2012 te zijn. Niet in geschil is dat de vreemdeling dit beroep heeft ingetrokken. Hierna heeft hij op 4 oktober 2012 beroep ingesteld.
Door zich te baseren op artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 voor de beoordeling of het op 4 oktober 2012 door de vreemdeling ingestelde beroep ontvankelijk is, heeft de rechtbank miskend dat dit artikellid niet van toepassing is. Nu sprake is van een vrijheidsbenemende maatregel is in dit geval het derde lid van dit artikel van toepassing. Hierin is neergelegd dat het instellen van beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel niet aan enige termijn is gebonden. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte overwogen dat het beroep eerst na afloop van de beroepstermijn is ingediend en heeft ten onrechte het op 4 oktober 2012 door de vreemdeling ingestelde beroep niet ontvankelijk verklaard.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De grief behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak met toepassing van artikel 55, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de Raad van State terugwijzen om te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
4. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 22 oktober 2012 in zaak nr. 12/31694;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.L.N. Bakker, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter w.g. Bakker
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2012
395.
Verzonden: 26 november 2012
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser