ECLI:NL:RBDHA:2023:12253

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.20495
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 13 juli 2023, waarin de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan eiser de maatregel van bewaring heeft opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. F. Jansen, stelt dat de staatssecretaris de maatregel op een onjuiste grondslag heeft gebaseerd, aangezien hij op het moment van inbewaringstelling geen asielaanvraag had gedaan en geen asielaanvraag wilde indienen. De rechtbank heeft het beroep op 25 juli 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring op een juiste grondslag heeft gebaseerd. Eiser had vóór de inbewaringstelling een asielwens geuit, wat volgens vaste rechtspraak moet worden opgevat als een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de noodzakelijkheid van de maatregel voldoende heeft gemotiveerd, en dat er geen grond is om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de maatregel. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El Amrani, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.20495

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak van 1 augustus 2023 tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. F. Jansen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 13 juli 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 25 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt de maatregel van bewaring onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. De maatregel van bewaring is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de maatregel van bewaring gebaseerd op de juiste wettelijke grondslag?
4. Eiser voert aan dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring op een onjuiste grondslag heeft gebaseerd. Eiser stelt dat hij op het moment van de inbewaringstelling geen asielaanvraag had gedaan en geen asielaanvraag wilde indienen, waardoor een bewaring op grond van artikel 59b van de Vw 2000 op dat moment niet aan de orde was. Eiser stelt daarom dat de bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vw 2000 opgelegd had moeten worden. Dit is ten onrechte niet gedaan en maakt de inbewaringstelling onrechtmatig.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring op een juiste grondslag heeft gebaseerd. Uit het ‘proces-verbaal van gehoor bij bewaring terugkeerbesluit en of inreisverbod’ van 13 juli 2023 blijkt dat eiser heeft eiser verklaard dat hij asiel wil aanvragen in Nederland en dat wanneer hij opnieuw asiel mag aanvragen hij in het Asielzoekerscentrum zal verblijven. Daarmee heeft eiser vóór het opleggen van de maatregel van bewaring een asielwens geuit. Volgens vaste rechtspraak moet dat worden opgevat als een aanvraag om het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. [1] Daarom is artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 de juiste grondslag voor de maatregel van bewaring.
Heeft de staatssecretaris de noodzakelijkheid van de maatregel voldoende gemotiveerd?
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris ten onrechte de noodzakelijkheid van de maatregel van bewaring voor de beoordeling van de asielaanvraag niet heeft gemotiveerd. Voor het toepassen van artikel 59b van de Vw 2000 geldt een noodzakelijkheidscriterium. Eiser betoogt dat de motivering van de noodzakelijkheid losstaat van de motivering van het onttrekkingsrisico.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De Afdeling bestuursrechtspraak van de raad van State heeft in haar uitspraak van 22 augustus 2019 [2] overwogen dat met een deugdelijke motivering van het bestaan van een risico op onttrekking aan het toezicht – door middel van de in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 opgenomen lichte en zware gronden – ook gegeven is dat een maatregel van bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden 3b, 3c, 3f en 3i en de lichte gronden 4c en 4d niet heeft bestreden. De staatssecretaris heeft daarom terecht aangenomen dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en heeft dit ook deugdelijk gemotiveerd. Hiermee heeft de staatssecretaris, anders dan eiser betoogt, voldaan aan het noodzakelijkheidscriterium.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
6. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig was en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld ABRvS 13 april 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW4264 of ABRvS 24 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:4064.
2.ABRvS 22 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2844.
3.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.