ECLI:NL:RBDHA:2023:12182

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
15 augustus 2023
Zaaknummer
AWB 23/8420
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen plaatsing in Handhaving- en Toezichtlocatie en vrijheidsbeperkende maatregel van asielzoeker

Op 15 augustus 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een asielzoeker, geboren op een onbekende datum en van Marokkaanse nationaliteit, die in beroep ging tegen twee besluiten van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het eerste besluit, genomen op 7 juli 2023, betrof de plaatsing van de eiser in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen, terwijl het tweede besluit, genomen op 8 juli 2023, een vrijheidsbeperkende maatregel inhield. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de besluiten van de verweerders voldoende gemotiveerd waren en dat er geen contra-indicaties waren voor de plaatsing van de eiser in de HTL. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zich op 26 mei 2023 schuldig heeft gemaakt aan ernstige gedragingen, waaronder fysiek geweld, wat de plaatsing in de HTL rechtvaardigde. De rechtbank heeft ook overwogen dat de medische voorzieningen in de HTL adequaat zijn en dat er geen bewijs was dat de eiser in zijn rechten werd geschonden, zoals het recht op privéleven onder artikel 8 van het EVRM. De rechtbank heeft de beroepen van de eiser inhoudelijk beoordeeld en geoordeeld dat de maatregelen proportioneel waren en in overeenstemming met de wetgeving.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 23/8420 en NL23.21843

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 augustus 2023 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder 1,

alsmede

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder 2,

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2023 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder 1 besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (hierna: het plaatsingsbesluit).
Bij besluit van 8 juli 2023 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder 2 aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld en gronden ingediend. Het beroep tegen bestreden besluit 1 staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 23/8420. Het beroep tegen bestreden besluit 2 staat geregistreerd onder het zaaknummer NL23.21843.
Verweerder 1 heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder 2 heeft op 10 augustus 2023 de vrijheidsbeperkende maatregel opgeheven, omdat eiser vrijwillig heeft afgezien van COa-opvang.
De rechtbank heeft de beroepen op 11 augustus 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder 1 besloten om eiser met ingang van 7 juli 2023 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door verweerder 1 is geconstateerd dat eiser zich op 26 mei 2023 schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen die een zeer grote impact hebben doen ontstaan. Zo heeft eiser zich op de locatie in Ter Apel non-verbaal en fysiek agressief gedragen en is hij gedurende die dag betrokken geweest bij meerdere incidenten waaronder een vechtpartij. Eisers zienswijze naar aanleiding van het voornemen om een maatregel op te leggen geeft verweerder 1 geen aanleiding om een ander standpunt in te nemen. Eisers gedragingen zijn volgens verweerder 1 wat betreft aard en omvang zodanig ernstig, dat dit de plaatsing in een HTL rechtvaardigt. Bovendien is eerder naar aanleiding van andere incidenten getracht het gedrag van eiser te beïnvloeden door middel van verschillende maatregelen, maar dat deze geen effect hebben gehad op het door eiser getoonde gedrag.
1.1.
Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder 2 de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw 2000 aan eiser opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 8 juli 2023 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. Verweerder 2 heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het bestreden besluit 1, waarin de incidenten die zich hebben voorgedaan zijn toegelicht. Verweerder 2 is niet gebleken van omstandigheden die in de weg staan aan het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
2. Namens eiser is het volgende, samengevat, aangevoerd. Eiser ontkent agressief te zijn geweest of (verbaal) geweld te hebben gebruikt en derhalve niet schuldig te zijn aan het incident. Het is volstrekt onduidelijk wie van de betrokkenen welke rol hebben gehad en het rapport biedt dan ook onvoldoende grondslag voor een plaatsing in de HTL. Eiser heeft reeds bij het COa verzocht om de camerabeelden en verzoekt verweerder opnieuw om deze te verstrekken. Verder is eiser minderjarig en derhalve niet geschikt om in de HTL te worden geplaatst. Daarnaast is er sprake van medische problematiek en blijkt uit de rapporten van de inspectie dat de toegang tot de medische zorg binnen de HTL niet voldoet. Ook bestaat er te weinig perspectief op wanneer de HTL-maatregel wordt beëindigd. Verder wordt verwezen naar de conclusies die volgen uit het onderzoek naar de leefomstandigheden en de veiligheid op de handhavings- en toezichtlocatie te Hoogeveen van 12 oktober 2022. Plaatsing in HTL Hoogeveen is geen vorm van vrijheidsbeperking maar vrijheidsontneming en is daarnaast eveneens in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Ook wordt eisers recht op privéleven op grond van artikel 8 EVRM regelmatig en in verregaande mate geschonden.
3. Verweerders hebben gemotiveerd verweer gevoerd.

Oordeel rechtbank

Procesbelang
4. De rechtbank oordeelt omtrent het procesbelang als volgt. Eiser heeft, indien zijn beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel gegrond wordt verklaard, recht op schadevergoeding over de periode dat hij onrechtmatig in zijn vrijheid is beperkt. Reeds daarom heeft eiser belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel. In het verlengde daarvan bestaat ook een belang bij de beoordeling van de plaatsing in de HTL, nu de vrijheidsbeperkende maatregel in hoofdzaak gemotiveerd is onder verwijzing naar het plaatsingsbesluit. De rechtbank zal de beroepen van eiser dan ook inhoudelijk beoordelen.
Incident dat heeft geleid tot plaatsing
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder 1 op goede gronden en voldoende gemotiveerd heeft besloten tot plaatsing van eiser in de HTL. De rechtbank merkt allereerst op dat voor de oplegging van onderhavige (bestuurlijke) maatregelen niet is vereist dat de incidenten wettig en overtuigend zijn bewezen. Voldoende is dat het aannemelijk is dat deze incidenten zich hebben voorgedaan. De rechtbank ziet in wat eiser in zijn gronden naar voren heeft gebracht geen aanleiding om te twijfelen aan de feitelijke verslaglegging van het incident. Zo volgt uit de verslaglegging dat op 26 mei 2023 meerdere incidenten hebben plaatsgevonden waarbij eiser betrokken was. Zo heeft, onder andere, een heftig gevecht tussen eiser en een andere bewoner plaatsgevonden, waarbij een kapotte fles en een lege omhulsel van een injectienaald zijn aangetroffen. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de door verweerder 1 geschetste gang van zaken en acht het op basis van de feitelijke verslaglegging aannemelijk dat er incidenten met een zeer grote impact hebben plaatsgevonden. Verweerder heeft in het voorgaande geen aanleiding hoeven zien om alsnog camerabeelden op te vragen. Verweerder 1 heeft zich bovendien terecht op het standpunt gesteld dat er zich eerder incidenten hebben voorgedaan door eisers toedoen waarbij sprake was van ontoelaatbaar gedrag en ook van fysieke en verbale agressie en geweld tegen medebewoners. De eerder aan eiser oplegde maatregelen hebben echter geen positieve gedragsverandering bij hem teweeg gebracht. Gelet op het voorgaande is het plaatsingsbesluit naar het oordeel van de rechtbank proportioneel en op goede gronden opgelegd.
Contra-indicatie
6. De rechtbank stelt voorts vast dat er geen sprake is van contra-indicaties. Namens eiser is aangevoerd dat hij minderjarig is en kampt met medische problematiek. Verweerder 1 heeft zorgvuldig gehandeld door de GZA en Nidos vóór de HTL-plaatsing te raadplegen en in overleg met voornoemde instanties een individueel programma voor eiser op te stellen. Verder is niet gebleken dat de medische voorzieningen in de HTL tekortschieten of dat eiser daarvan geen gebruik heeft kunnen maken.
Artikel 5 van het EVRM
7. De stelling namens eiser dat plaatsing in de HTL te Hoogeveen geen vorm van vrijheidsbeperking is, maar vrijheidsontneming, is eerder in de uitspraken van 10 juli 2022, ECLI:NL:RBDHA:2020:6252, en van 3 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1079 van deze rechtbank en zittingsplaats aan de orde gekomen, welke overwegingen de rechtbank in deze uitspraak overneemt. De rechtbank is in die laatste uitspraak tot de conclusie gekomen (zie r.o. 8) dat, hoewel de beperkingen die zijn beschreven (r.o. 5.5.) een verregaande restrictie van de bewegingsvrijheid van de vreemdeling vormen, dit niet leidt tot de conclusie dat de plaatsing van die vreemdeling in de HTL in strijd is met artikel 5 van het EVRM. Daartoe acht de rechtbank doorslaggevend dat de vreemdeling de mogelijkheid heeft om de HTL te verlaten (zoals uiteengezet in de overwegingen 7. en 7.1.).
Artikel 3 van het EVRM
8. De rechtbank wijst op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 25 april 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:5921, (zie r.o. 6.1.). Daarin heeft de rechtbank geoordeeld dat zij geen aanleiding ziet om op grond van de brief van 27 maart 2023 terug te komen van het eerdere oordeel dat er onvoldoende grond bestaat om aan te nemen dat eiser door de oplegging van het plaatsingsbesluit (en de vrijheidsbeperkende maatregel) een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verwijst met name naar de eerdergenoemde uitspraak van 3 februari 2023, waarin uitgebreid is ingegaan op de bevindingen van de Inspectie van 12 oktober 2022. De bevinding dat (de bevoegdheid tot) toepassing van dwang en geweld niet adequaat geregeld is, acht de rechtbank niet direct van belang voor de vraag of er sprake is van een (reëel) risico op schending van artikel 3 van het EVRM. Verder heeft de rechtbank in voornoemde uitspraak van 25 april 2023 ook de reactie van verweerder 2 van 5 april 2023 betrokken, waaruit blijkt dat partijen van mening verschillen over de vraag of er nu wel of geen wettelijke bevoegdheid bestaat als het gaat om boa’s. Verweerder 2 heeft gemotiveerd betoogd dat van onbevoegd optreden geen sprake is. De rechtbank heeft geoordeeld dat, voor zover de Inspectie heeft geconstateerd dat dwang en geweld worden toegepast in de HTL, zij deze bevindingen niet voldoende acht voor het zwaarwegende oordeel dat verweerder 2 met een plaatsing in de HTL elke vreemdeling onderwerpt aan een mensonterende of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Uit het inspectierapport van 27 maart 2023 en de daarop gevolgde reactie van 5 april 2023 blijkt bovendien dat er snel wordt gewerkt om de leefbaarheid en veiligheid in de HTL te verbeteren naar aanleiding van de door de Inspectie geconstateerde gebreken en problemen. De rechtbank overweegt dat in het geval van eiser niet is gesteld noch is gebleken dat er in zijn geval sprake is geweest van een dusdanig niveau van dwang en geweld noch van vrees voor buitenproportioneel willekeurig geweld, zodat het bestreden besluit ook in dit verband niet onrechtmatig is.
8.1.
Voor zover namens eiser is beoogd te betogen dat de opvang in de HTL gelet op het voorgaande niet voldoet aan de norm die volgt uit de Opvangrichtlijn, volgt de rechtbank dit niet. De rechtbank overweegt dat, onder verwijzing naar hetgeen is overwogen in de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 25 april 2023 (zie r.o. 6.2.), op grond van hetgeen eiser in onderhavige zaak naar voren heeft gebracht, niet kan worden geoordeeld dat eiser in een toestand van zeer verregaande materiële behoeftigheid terecht komt waardoor hij niet in staat zou zijn om te voorzien in zijn meest elementaire behoeften zoals wonen, eten, zich kleden, zich wassen, hetgeen zijn fysieke of mentale gezondheid zou schade dan wel hem in een toestand van achterstelling zou brengen die onverenigbaar is met de menselijke waardigheid (zie het arrest Haqbin van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 november 2019, C-233/18).
Artikel 8 van het EVRM
9. De rechtbank begrijpt dat het cameratoezicht, een strikt dagprogramma, de beperking van de fysieke vrijheid alsmede verplichte gesprekken en het niet (onbeperkt) ontvangen van bezoek belastend (kunnen) zijn voor een vreemdeling. De vraag is echter of deze omstandigheden een onevenredige inbreuk maken op het privéleven van vreemdelingen die in de HTL worden geplaatst. De rechtbank ziet geen aanleiding om dat in zijn algemeenheid te oordelen gelet op de aanleiding en de doelen die ten grondslag liggen aan de plaatsing van vreemdelingen in de HTL. In het specifieke geval van eiser ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen.
10. De beroepen zijn ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op het bestreden besluit 1, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.
Tegen de uitspraak, voor zover betrekking hebbend op het bestreden besluit 2, staat geen rechtsmiddel open.