ECLI:NL:RBDHA:2023:12010

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 augustus 2023
Publicatiedatum
11 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.18498
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 11 augustus 2023, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 26 juni 2023 niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank overweegt dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Nederland heeft een verzoek om terugname gedaan aan Spanje, dat is aanvaard. De rechtbank stelt vast dat er geen aanwijzingen zijn dat Spanje zijn internationale verplichtingen niet nakomt en dat eiser in Spanje niet in een situatie terechtkomt die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU Handvest.

Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat de opvangomstandigheden in Spanje onvoldoende zijn. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Spanje. Eiser heeft ook een beroep gedaan op het recht op persoonlijk en familieleven, maar de rechtbank oordeelt dat dit in Spanje moet worden beoordeeld. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom geen gebruik wordt gemaakt van de discretionaire bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.18498

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. J. Sinnema),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 26 juni 2023 niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Spanje verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Spanje een verzoek om terugname gedaan. Spanje heeft dit verzoek aanvaard.
5. Verweerder heeft geen aanleiding gezien om van de overdracht van eiser aan Spanje af te zien. Er zijn namelijk geen aanwijzingen dat Spanje zijn internationale verplichtingen niet nakomt en eiser in Spanje een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest. Ook zijn er geen bijzondere individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van eiser aan Spanje getuigt van een onevenredige hardheid, aldus verweerder.
6. Eiser voert aan dat verweerder ten aanzien van Spanje ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser verwijst naar het AIDA-rapporten van 29 april 2022 en 21 april 2023. Eiser stelt dat de omstandigheden met betrekking tot de opvangvoorzieningen maken dat er sprake is van een structurele tekortkoming. Eiser verwijst naar een uitspraak van de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State (de Afdeling) van 13 april 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1043) omtrent de situatie in Kroatië. Eiser maakt de vergelijking met Spanje en stelt dat verweerder de opvangomstandigheden had moeten onderzoeken aangezien in Spanje de opvangomstandigheden gedurende een langere periode zonder te verbeteren, onvoldoende zijn. Eiser vreest bij terugkeer terecht te komen in een situatie in strijd met artikel 3 van het EVRM dan wel artikel 4 van het Handvest.
Verder stelt eiser dat zijn persoonlijk relaas, namelijk dat hij in detentie zat in Spanje, gedwongen vingerafdrukken heeft moeten laten afnemen en met behulp van de medewerkers van het Rode Kruis een ticket naar Nederland heeft geboekt, onvoldoende is meegewogen in de besluitvorming. Eiser wil daarnaast graag gezinshereniging aanvragen in Nederland. In Spanje geldt daarvoor een inkomenseis in Nederland voor nareis, niet. De scheiding van zijn familie duurt daardoor vele malen langer en levert een inbreuk op artikel 8 van het EVRM op. Verweerder stelt ten onrechte dat er wel gezinshereniging mogelijk is maar dat het beleid alleen verschillend is, aldus eiser. Tot slot stelt eiser dat verweerder ten onrechte zijn asielaanvraag niet op grond van artikel 17, eerste lid van de Dublinverordening inhoudelijk heeft behandeld.
7.1
De rechtbank overweegt als volgt. Uitgangspunt is dat verweerder, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in het algemeen ervan uit mag gaan dat Spanje zijn internationale verplichtingen nakomt. De Afdeling heeft dat bevestigd in haar uitspraak van 8 juli 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1481) en nadien diverse malen herhaald o.a. in de uitspraak van 27 januari 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:364), 20 maart 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1110) en 29 maart 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1268). Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in Spanje niettemin sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen die ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat hij een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het EU-Handvest of artikel 3 van het EVRM. Eiser is daar naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. Verweerder heeft terecht overwogen dat uit het nieuwste AIDA-rapport niet volgt dat de situatie in Spanje na de vorige AIDA-rapporten dusdanig is verslechterd dat de verweerder niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Dit standpunt is bevestigd in de hiervoor genoemde uitspraken van de Afdeling. Uit de AIDA-rapporten, uit de door eiser overgelegde jurisprudentie (Dublin-Kroatië), en ook uit eisers verklaringen over wat eiser heeft meegemaakt in Spanje, volgt naar het oordeel van de rechtbank daarom niet dat er sprake is van structurele tekortkomingen in de opvang-/asielprocedure. Daarbij komt dat Spanje met het claimakkoord garandeert dat het verzoek van eiser om internationale bescherming in behandeling zal worden genomen, met inachtneming van het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en de verschillende richtlijnen op het gebied van asielrecht. Als eiser in Spanje toch wordt geconfronteerd met tekortkomingen bij de behandeling van zijn asielverzoek, in de opvangvoorzieningen, of anderszins, ligt het op zijn weg om hierover te klagen bij de Spaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat klagen niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is. Ook hierbij ligt de bewijslast in de eerste plaats bij eiser.
7.2
Eiser doet een beroep op het recht op persoonlijk en familieleven zoals dat wordt beschermd door artikel 8 van het EVRM. De rechtbank oordeelt dat dit beroep moet worden ingebracht en beoordeeld in Spanje en niet kan worden beoordeeld in deze Dublinprocedure. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7.3
Ten slotte overweegt de rechtbank dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom geen gebruik wordt gemaakt van de discretionaire bevoegdheid van artikel 17, van de Dublinverordening. Er is geen sprake van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van eiser voor de behandeling van zijn asielverzoek van onevenredige hardheid getuigt.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Tijnagel, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.