Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Rechtbank Den Haag
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, worden de beroepen van eisers tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op hun asielaanvragen beoordeeld. Eisers hebben op 11 maart 2020 aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar deze aanvragen werden niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk was op basis van de Dublinverordening. Na het verstrijken van de overdrachtstermijn is Nederland verantwoordelijk geworden voor de asielaanvragen van eisers. Op 29 juni 2022 hebben eisers opnieuw aanvragen ingediend, die door de staatssecretaris op 9 juni 2023 zijn ingewilligd, met als ingangsdatum 29 juni 2022.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de verblijfsvergunningen op juiste gronden heeft verleend. Eisers betogen dat de vergunningen vanaf 9 maart 2020 of 11 maart 2020 verleend hadden moeten worden, maar de rechtbank volgt deze redenering niet. De staatssecretaris heeft de aanvragen van 11 maart 2020 niet in behandeling genomen en de besluiten van 11 mei 2020 zijn in rechte vast komen te staan. De rechtbank stelt vast dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunningen moet worden vastgesteld op de datum van ontvangst van de opvolgende aanvragen, namelijk 29 juni 2022.
De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing.