ECLI:NL:RBDHA:2023:11914

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 augustus 2023
Publicatiedatum
10 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.19274
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: medische omstandigheden en overdracht naar Frankrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 augustus 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, zijn asielaanvraag had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat hij medische zorg nodig heeft die in Frankrijk niet beschikbaar zou zijn. Tijdens de zitting op 21 juli 2023 in Breda is eiser bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. Eiser stelt dat hij onder behandeling is bij de GGZ en dat hij medische informatie heeft overgelegd die zijn kwetsbaarheid aantoont. Hij verwijst naar het C.K. arrest, waarin wordt gesteld dat rekening gehouden moet worden met aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen van een overdracht.

De rechtbank overweegt dat het aan eiser is om aan te tonen dat de overdracht naar Frankrijk een reëel risico op schending van zijn rechten met zich meebrengt. De rechtbank concludeert dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de medische zorg in Frankrijk niet adequaat zou zijn. De rechtbank wijst erop dat verweerder op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat de medische zorg in Frankrijk beschikbaar is. Eiser heeft niet aangetoond dat er sprake is van systeemfouten in de asielprocedure in Frankrijk die zijn situatie zouden kunnen verslechteren. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft besloten de asielaanvraag niet in behandeling te nemen en verklaart het beroep ongegrond. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.19274

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. I.M. van Kuilenburg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. W. Epema).

Procesverloop

Bij besluit van 3 juli 2023 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 21 juli 2023 op zitting behandeld te Breda. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. R.P. van Empel-Bouman, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J.E. Hynd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Nigeriaanse nationaliteit te hebben.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Daarin is bepaald dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Frankrijk vaststaat sinds 8 maart 2023.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en stelt dat verweerder de behandeling van zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken. Verweerder stelt ten onrechte dat eiser geen medische informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij specialistische zorg nodig heeft. Eiser staat inmiddels onder behandeling bij de GGZ [3] en heeft daartoe informatie overgelegd van de behandelend psycholoog. Eiser stelt dat hij na overdracht aan Frankrijk op straat terecht komt en pas na drie maanden toegang zal krijgen tot de gezondheidszorg. Zelfs dan meent eiser geweigerd te zullen worden omdat veel professionals geen niet-Franstalige patiënten willen ontvangen. Eiser voert dan ook aan dat hij met zijn medische informatie en de algemene informatie over het gebrek aan toegang tot opvang en medische zorg in Frankrijk voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij medische problemen heeft waarvoor hij waarschijnlijk geen zorg voor zal krijgen. Eiser meent bijzonder kwetsbaar te zijn zoals bedoeld in het Tarakhel-arrest. [4] Hij wijst daarbij op het arrest C.K. [5] , waaruit volgt dat rekening gehouden moet worden met alle aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen die uit de overdracht zullen voortvloeien. Tot slot stelt eiser onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 10 januari 2023 [6] dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom overdracht aan Frankrijk niet van onevenredige hardheid getuigt. Verweerder heeft volgens eiser niet alle door hem aangevoerde omstandigheden kenbaar betrokken bij de beoordeling in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Frankrijk in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [7]
5. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hiervoor geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid zoals bedoeld in het arrest Jawo. [8] De rechtbank is van oordeel dat eiser met de door hem overgelegde informatie onvoldoende aannemelijk maakt dat in Frankrijk sprake is systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen die ertoe leiden dat hij een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [9] en artikel 4 van het Handvest. [10] Uit het door eiser in de zienswijze aangehaalde AIDA-rapport en de andere informatie uit de brief van VluchtelingenWerk kan weliswaar worden opgemaakt dat er problemen zijn in Frankrijk, maar hieruit blijkt niet dat die problemen dermate structureel en ernstig zijn dat bij overdracht aan Frankrijk op voorhand sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM. De bronnen waar eiser naar verwijst schetsen geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Frankrijk dan de informatie die de Afdeling eerder in haar uitspraken heeft betrokken.
6. Verder volgt uit het arrest C.K. dat het aan eiser is om met medische stukken aan te tonen dat zijn overdracht een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn medische situatie inhoudt. Het is dus aan eiser om met objectieve gegevens de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aan te tonen. [11] Indien eiser deze gegevens heeft overgelegd, dient verweerder het risico op een dergelijke verslechtering van de gezondheidstoestand te laten onderzoeken door het BMA [12] , zo volgt uit verweerders eigen Werkinstructie 2021/3.
7. De rechtbank stelt voorop dat voor zover eiser stelt dat verweerder onvoldoende is ingegaan op de door hem overgelegde medische informatie van de GZA, geldt dat verweerder in het voornemen wel degelijk een standpunt hierover heeft ingenomen. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het door eiser overgelegde patiëntendossier van 17 april 2023 en zich op het standpunt gesteld dat daaruit niet blijkt dat eiser onder specialistische behandeling staat. Verweerder heeft dus wel op de medische omstandigheden van eiser gereageerd, wat maakt dat de beroepsgrond van eiser geen doel treft.
8. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat uit het door eiser overgelegde patiëntendossier van 17 april 2023 niet volgt dat eiser op dat moment onder specialistische behandeling stond. De rechtbank moet het bestreden besluit echter naar de situatie van dit moment (ex nunc) toetsen [13] en gelet op de medische informatie van 19 juli 2023 blijkt wel dat eiser momenteel onder behandeling staat bij een psychiater. Verder blijkt ook uit deze informatie dat eiser medicatie krijgt. Echter wordt niet vermeld of een overdracht aan Frankrijk zal leiden tot aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen voor eisers gezondheidssituatie. De vraagstelling in de brief aan de GGZ van 11 mei 2023 gaat hierover. Namens eiser is onder punt 6 gevraagd of
bij uitzetting naar Frankrijk of het land van herkomst(cursivering door de rechtbank) een negatieve invloed op eisers situatie wordt verwacht. In het antwoord van de behandelend psycholoog van 19 juli 2023 wordt alleen gezegd dat een gedwongen terugkeer naar het land van herkomst, Nigeria dus, gezien eisers medische problematiek een negatieve invloed zal hebben op zijn situatie. De behandelaar zegt niets over de gevolgen voor eiser bij een overdracht aan Frankrijk. Verweerder mag er daarom van uitgaan dat zich bij overdracht aan Frankrijk geen ernstige problemen zullen voordoen. De rechtbank is overigens van oordeel dat ook een ‘negatieve invloed’ bij terugkeer nog niet betekent dat bij overdracht sprake zal zijn van ernstige en onomkeerbare gevolgen voor eisers gezondheid, als bedoeld in het arrest C.K.
9. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er dan ook van uitgaan dat de medische zorg en medicijnen die eiser nodig heeft in Frankrijk beschikbaar zijn. In het bestreden besluit is vermeld dat verweerder op grond van artikel 32 van de Dublinverordening met toestemming van eiser zijn medische gegevens kan uitwisselen met de Franse autoriteiten, waarmee zij voor de overdracht worden geïnformeerd over zijn medische behoeften. Ook heeft eiser onvoldoende aangevoerd om aan te nemen dat hij bijzonder kwetsbaar is zoals bedoeld in het Tarakhel-arrest. Verweerder heeft voor eiser dan ook geen individuele garanties hoeven vragen aan de Franse autoriteiten en verweerder is niet gehouden nader onderzoek te doen.
10. Voor zover eiser stelt dat verweerder onvolledig is geweest in de besluitvorming door niet al zijn aangedragen feiten en omstandigheden te betrekken bij de beoordeling of een overdracht van onevenredige hardheid zou getuigen, geldt dat verweerder hier in het voornemen een standpunt over heeft ingenomen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen aanwijzingen zijn dat er bijzondere individuele omstandigheden zijn die maken dat de overdracht van betrokkene aan Frankrijk getuigt van een onevenredige hardheid. Eiser heeft dit in de zienswijze niet bestreden, waardoor verweerder hieraan in het bestreden besluit ook geen overwegingen heeft gewijd. Pas in beroep voert eiser aan dat verweerder alle feiten en omstandigheden dient te betrekken bij de beoordeling, waarbij wordt gewezen op eisers medische situatie. Verweerder heeft hier ter zitting op gereageerd. In dit geval ziet de rechtbank, gelet op de hiervoor beschreven gang van zaken, geen reden waarom verweerder hierover niet pas ter zitting een standpunt mag innemen en kan verweerder niet worden verweten dat het bestreden besluit onvolledig is. De door eiser aangevoerde bijzondere individuele omstandigheden, in wezen: zijn medische situatie, zijn al voldoende beoordeeld in het licht van het C.K. arrest. Verweerder heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser onvoldoende bijzondere, individuele omstandigheden heeft aangevoerd die maken dat de overdracht in zijn geval van onevenredige hardheid getuigt.
11. Gelet op het voorgaande heeft verweerder in de omstandigheden van eiser geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Geestelijke gezondheidszorg.
4.Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland van 4 november 2014 (ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712).
5.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017 in de zaak C.K. tegen Slovenië (ECLI:EU:C:2017:127).
7.Zie hiervoor de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1256) en 9 maart 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:715).
8.Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218).
9.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
10.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
11.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3480).
12.Bureau Medische Advisering.
13.Dit vloeit voort uit artikel 83a van de Vw.