ECLI:NL:RBDHA:2023:11879

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
9 augustus 2023
Zaaknummer
SGR 21/3043
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzageverzoek op grond van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) met betrekking tot strafvorderlijke gegevens

Op 21 februari 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eisers, woonachtig in het Verenigd Koninkrijk, een inzageverzoek hebben ingediend op basis van artikel 39i van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg). Dit verzoek betrof de strafvorderlijke gegevens die het Openbaar Ministerie (OM) van eisers in zijn bezit heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat het begrip 'persoonsgegevens' een ruime betekenis heeft en dat het inzagerecht beperkt is tot deze persoonsgegevens. De rechtbank oordeelde dat het OM voldoende inzage heeft gegeven in de verzochte gegevens, voor zover deze niet al in het bezit waren van eisers of waarin zij al inzage hebben gehad. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard, omdat zij niet hebben aangetoond dat er meer persoonsgegevens zijn dan het OM heeft verstrekt. De rechtbank concludeert dat de wijze van verstrekking van de gegevens voldoet aan de wettelijke vereisten en dat de eisers niet in hun gelijk zijn gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3043

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2], uit [woonplaats], Verenigd Koninkrijk, eisers

en

het college van procureurs-generaal, verweerder

(gemachtigde: mr. S.C. van Hensbeek).

Procesverloop

Bij besluiten van 16 april 2020 (de primaire besluiten) heeft verweerder beslist op de verzoeken van eisers om inzage in de strafvorderlijke gegevens die het Openbaar Ministerie van eisers in zijn bezit heeft dan wel heeft verwerkt. [1]
Bij besluit van 19 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers gegrond verklaard. Hierbij is inzage verstrekt in de verzochte persoonsgegevens voor zover deze niet al in bezit waren van eisers, of waarin zij al inzage hebben gehad. Tevens is een dwangsom toegekend.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eisers hebben de rechtbank toestemming gegeven om de door verweerder vertrouwelijk overgelegde stukken bij de beoordeling van het beroep te betrekken. [2]
De rechtbank heeft het beroep op de zitting van 4 januari 2023 behandeld via een videoverbinding. Eisers en de gemachtigde van verweerder hebben hieraan deelgenomen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eisers hebben op 4 februari 2020 verzocht om inzage in hun strafvorderlijke gegevens die door verweerder zijn verwerkt. Verweerder beschikt over een grote hoeveelheid persoonsgegevens die in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar eisers zijn verwerkt. Zij willen controleren of de persoonsgegevens juist zijn en correct zijn verwerkt, omdat zij vermoeden dat dit niet het geval is. Verweerder heeft dit verzoek getoetst aan artikel 15 van de AVG [3] en artikel 39i van de Wjsg.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Bij de primaire besluiten heeft verweerder beslist op het verzoek van eisers, waarbij is aangegeven dat verweerder geen andere strafvorderlijke gegevens van eisers heeft verwerkt dan eisers al hebben of waarin zij al inzage hebben gehad.
2.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eisers gegrond verklaard. Hierbij is inzage verstrekt in de door eisers verzochte persoonsgegevens voor zover deze niet al in hun bezit waren of waarin zij al inzage hebben gehad. Tevens is een dwangsom toegekend. Voor de praktische uitvoering heeft verweerder de documenten waarin de persoonsgegevens van eisers staan verstrekt. Alle overige informatie is onleesbaar gemaakt, omdat dit geen persoonsgegevens van eisers zelf zijn, zodat zij hierop geen recht op inzage hebben. [4]
Wat vinden eisers en verweerder in beroep?
3. Eisers voeren aan dat de wijze waarop verweerder inzage in de persoonsgegevens heeft verstrekt, niet voldoet aan de wettelijke vereisten en de jurisprudentie. Verweerder geeft een onjuiste dan wel een te ‘enge’ invulling aan het begrip ‘persoonsgegevens’. De gegevens kunnen niet in hun verband of context worden geplaatst. Daarom zijn de persoonsgegevens niet in de juiste vorm verstrekt. Verder betwisten eisers dat de documenten van het tripartite overleg, met name het verslag daarvan, geen persoonsgegevens bevatten.
4.
Verweerder heeft in het verweerschrift gemotiveerd op de beroepsgronden gereageerd. Verweerder heeft daarbij het wettelijk kader geschetst en de relevante jurisprudentie benoemd, waarbinnen een verzoek om inzage op grond van artikel 39i van de Wjsg moet worden bezien. Verder heeft verweerder de termen onderzoeks-, straf- en procesdossier toegelicht, waarbij is aangegeven dat verweerder niet beschikt over het onderzoeksdossier. Deze stukken, waarover de opsporingsinstantie [5] beschikt, kunnen daarom niet worden betrokken bij het verzoek om inzage. Verweerder beschikt wel over het strafdossier, waarvan het procesdossier onderdeel is. Eisers beschikken over het procesdossier.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennisgenomen van de door verweerder vertrouwelijk overgelegde stukken.
5.1.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of in dit geval aan het recht op inzage op grond van artikel 39i van de Wjsg is voldaan. Deze vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend.
5.2.
Het inzagerecht geeft een betrokkene het recht om uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en om inzage te verkrijgen in die persoonsgegevens. Het doel van het inzagerecht is dat de betrokkene zich van de verwerking van zijn persoonsgegevens op de hoogte kan stellen en de rechtmatigheid daarvan kan controleren. [6]
5.3.
Het inzagerecht is beperkt tot persoonsgegevens. Onder persoonsgegevens [7] moet worden verstaan alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon. Onder strafvorderlijke gegevens [8] wordt verstaan persoonsgegevens of gegevens over een rechtspersoon die zijn verkregen in het kader van een strafvorderlijk onderzoek en die het openbaar ministerie in een strafdossier of langs geautomatiseerde weg in een gegevensbestand verwerkt.
5.4.
Het uitgangspunt in de jurisprudentie [9] is dat aan het begrip ‘persoonsgegevens’ een ruime betekenis toekomt. Het begrip persoonsgegevens strekt zich potentieel uit tot elke soort informatie, zowel objectieve als subjectieve informatie in de vorm van meningen of beoordelingen, zolang die informatie de betrokkene betreft. Daarvan is sprake als de informatie wegens haar inhoud, doel of gevolg gelieerd is aan een natuurlijk persoon. [10]
5.5.
Het recht op inzage van persoonsgegevens geeft geen recht op een afschrift van de documenten waarin de strafvorderlijke gegevens voorkomen, maar alleen een recht op een overzicht, in begrijpelijke vorm, van de strafvorderlijke gegevens. Dat wil zeggen in een vorm die de betrokkene in staat stelt kennis te nemen van zijn gegevens en te controleren of zij juist zijn en zijn verwerkt in overeenstemming met de AVG. [11]
5.6.
Partijen verschillen van mening over welke gegevens onder het begrip ‘persoonsgegevens’ vallen. Onder verwijzing naar de eerder genoemde uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 17 september 2019 betogen eisers dat verweerder zich ten onrechte heeft beperkt tot het verstrekken van inzage in ‘strikte persoonsgegevens’, zoals naam, geboortedatum en adresgegevens, terwijl onder ‘persoonsgegevens’ ook uitingen, opvattingen of beschrijvingen door derden over een persoon vallen.
5.7.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval voldoende inzicht in de context van de verwerkte strafvorderlijke gegevens heeft gegeven. Verweerder heeft toegelicht dat naar aanleiding van het verzoek van eisers een uitgebreide zoekslag in het digitale systeem is verricht naar de persoonsgegevens van eisers. Verweerder heeft een overzicht verstrekt van deze persoonsgegevens en in dit overzicht aangegeven in welke stukken de persoonsgegevens zijn verwerkt. Verweerder heeft toegelicht dat de context ook blijkt uit het strafdossier dat al bekend is bij eisers. De rechtbank volgt eisers, na kennisname van de ongelakte versie van de documenten, niet in hun stelling dat verweerder een onjuiste dan wel een te enge uitleg van het begrip ‘persoonsgegevens’ hanteert. Dat de gegevens niet in de juiste vorm zijn verstrekt volgt de rechtbank daarom niet.
5.8.
Verder heeft verweerder in het bestreden besluit voldoende toegelicht dat de geanonimiseerde delen van het dossier persoonsgegevens van derden betreffen. Deze passages hebben geen betrekking op eisers en kunnen daarom niet aangemerkt worden als op eisers betrekking hebbende persoonsgegevens in de zin van de Wjsg dan wel AVG. [12] Aan eisers kan dan ook niet op grond van artikel 39i van de Wjsg inzage worden gegeven in die gegevens. Gelet hierop heeft verweerder terecht geweigerd aan eisers inzage te geven in de geanonimiseerde delen van het dossier.
5.9.
Zoals verweerder in het verweerder heeft toegelicht, bevat het verslag van het tripartite overleg van 8 juni 2010 twee zinnen over de strafzaak van eisers. Alle overige informatie in het document heeft betrekking op andere zaken, die niet gelieerd is aan de strafzaak van eisers. Het verslag bevat dan ook geen persoonsgegevens van eisers. De enkele betwisting van eisers dat dit niet zo is, volgt de rechtbank niet.
5.10.
Voor zover eisers zich op het standpunt hebben gesteld dat het dossier incompleet is, geldt dat uit jurisprudentie van de Afdeling volgt dat diegene die stelt dat er nog meer persoonsgegevens moeten zijn, nadat door het bestuursorgaan onderzoek naar die persoonsgegevens is gedaan, en niet ongeloofwaardig heeft medegedeeld dat er niet meer persoonsgegevens zijn, aannemelijk dient te maken dat er meer persoonsgegevens zijn. [13] Hierin zijn eisers niet geslaagd.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.R. van Veen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
21 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 39i, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg).
2.Artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Algemene Verordening Gegevensbescherming.
4.Op grond van artikel 39i van de Wjsg.
5.Het FIOD.
6.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtsprak van de Raad van State (de Afdelng) van 3 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:452.
7.Op grond van artikel 1, aanhef en onder i, van de Wjsg.
8.Op grond van artikel 1, aanhef en onder b, van de Wjsg.
9.Uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, van 17 september 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:2398.
10.Hof van Justitie van 20 december 2017 (Nowak/Data Protection Commissioner), ECLI:EU:C:2017:994.
11.Uitspraak van de Afdeling van 3 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:452.
12.Uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:128.
13.Uitspraak van de Afdeling van 17 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1519.