ECLI:NL:RBDHA:2023:11805

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.20875
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring van beroep tegen plaatsing in Handhavings- en Toezichtlocatie en vrijheidsbeperkende maatregel

Op 8 augustus 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft de beroepen van de eiser tegen twee besluiten van de verweerders ongegrond verklaard. Het eerste besluit betrof de plaatsing van de eiser in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen, terwijl het tweede besluit een vrijheidsbeperkende maatregel inhield. De rechtbank oordeelde dat de verweerder 1, het COa, terecht had besloten tot plaatsing van de eiser in de HTL, gezien zijn eerdere agressieve gedragingen en de impact daarvan op het personeel en medebewoners. De eiser had zich schuldig gemaakt aan fysiek en verbaal geweld, wat leidde tot een incident op 13 juli 2023. De rechtbank concludeerde dat de maatregelen gerechtvaardigd waren om de veiligheid te waarborgen.

Daarnaast werd de vrijheidsbeperkende maatregel van verweerder 2, de staatssecretaris, als noodzakelijk beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat er geen contra-indicaties waren voor de plaatsing in de HTL en dat de zorg in de HTL voldoende was. De rechtbank verwierp de stelling van de eiser dat de plaatsing in de HTL gelijkstond aan vrijheidsontneming en concludeerde dat de eiser de mogelijkheid had om de HTL vrijwillig te verlaten. De rechtbank verklaarde beide beroepen ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.20875 en AWB 23/7997

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 augustus 2023 in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [datum],
van onbekende nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder 1,

alsmede

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder 2,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum)

Procesverloop

Bij besluit van 14 juli 2023 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder 1 besloten om eiser per 14 juli 2023 op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling vertrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (hierna: het plaatsingsbesluit).
Bij besluit van 14 juli 2023 (het bestreden besluit 2) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het beroep tegen bestreden besluit 1 staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 23/7997. Het beroep tegen bestreden besluit 2 staat geregistreerd onder het zaaknummer NL23.20875.
Verweerder 1 heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 28 juli 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder 1 besloten om eiser met ingang van 14 juli 2023 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door verweerder 1 is geconstateerd dat eiser zich op 13 juli 2023 schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen met een zeer grote impact.
1.1.
Eiser verblijft sinds 31 juli 2022 in de opvang van het COa en is meerdere malen negatief in beeld geweest bij het COa. Zo is eiser meermaals fysiek agressief geweest jegens COa personeel, is eiser verbaal agressief geweest, verwijtbaar brandgevaar en heeft hij vijfmaal de huisregels overtreden. Het COA heeft in het licht van deze gebeurtenissen een correctiegesprek met eiser gevoerd, eiser heeft meerdere waarschuwingsbrieven ontvangen en zijn aan eiser meerdere en verschillende ROV maatregelen opgelegd. Deze gebeurtenissen worden door eiser niet bestreden.
1.2.
Op 13 juli 2023 heeft er een incident plaatsgevonden waarbij eiser fysiek agressief is geweest jegens twee COa medewerkers en een beveiliger. Eiser heeft met de vuist de beveiliger in het gezicht en op de linker bovenarm geslagen. Ook heeft eiser gepoogd het COa personeel fysieke schade toe te brengen, door te slaan, spugen en bijten. Dit incident had een zeer grote impact. Omdat eiser blijft volharden in onacceptabel en agressief gedrag, en om de veiligheid op de reguliere locatie te waarborgen heeft verweerder 1 besloten om eiser in de HTL op te nemen.
2. Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder 2 de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw 2000 aan eiser opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 14 juli 2023 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. Verweerder 2 heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het bestreden besluit 1, waarin de incidenten die zich hebben voorgedaan zijn toegelicht. Verweerder 2 is niet gebleken van omstandigheden om af te zien van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
Standpunt van partijen
3. Namens eiser is in beroep ten aanzien van het plaatsingsbesluit het volgende aangevoerd. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij ten onrechte is overgeplaatst naar de HTL. Hij had gewoon in zijn AZC kunnen blijven, zo nodig met nadere sturing of sancties. Dit klemt te meer nu verweerder er kennelijk niet voor heeft gekozen om aangifte te doen bij de politie van de gestelde verweten gedragingen.
3.1.
Ook stelt eiser dat in zijn geval sprake is van een contra-indicatie vanwege zijn psychische problematiek. Het had op de weg van verweerder gelegen om, alvorens over te gaan tot deze plaatsing, in elk geval met een psycholoog of psychiater op te nemen op welke manier de verweten gedragingen van cliënt hem wel of niet kunnen worden aangerekend.
3.2.
Voort stelt eiser zich op het standpunt dat de oorspronkelijk als vrijheidsbeperkende maatregel inmiddels door de geografisch beperkte gebiedsgebod en de in de huisregels van het COA gestelde regels het karakter hebben van vrijheidsontneming. Dat is strijdig met artikel 5 van de Grondwet, artikel 56 van de Vreemdelingenwet, artikel 5 EVRM (en de Unierechtelijke tegenhanger artikel 6 van het Grondrechtenhandvest) en artikel
7 van de (herziene) Opvangrichtlijn.
4. Verweerders hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
Ten aanzien van het plaatsingsbesluit
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder 1 deze gedragingen terecht heeft aangemerkt als gedragingen die een zeer grote impact hebben doen ontstaan bij de COa-medewerkers, beveiligers en medebewoners. De rechtbank is van oordeel dat verweerder 1 op goede gronden en voldoende gemotiveerd heeft besloten tot plaatsing van eiser in de HTL. De rechtbank merkt allereerst op dat voor de oplegging van onderhavige (bestuurlijke) maatregelen niet is vereist dat de incidenten op grond waarvan tot plaatsing in de HTL wordt besloten, wettig en overtuigend zijn bewezen. Voldoende is dat het aannemelijk is dat deze incidenten zich hebben voorgedaan. De rechtbank ziet in wat eiser in zijn gronden naar voren heeft gebracht geen aanleiding om te twijfelen aan de feitelijke verslaglegging van het incident dat voor het COa aanleiding is geweest om hem op de HTL te plaatsen.
5.1.
Zo volgt uit de verslaglegging dat eiser zonder toestemming de receptie is binnengedrongen, heeft een gevechtshouding aangenomen en heeft meerdere personen (zowel van het COA-personeel als de beveiliging) met de vuist geslagen. Deze personen stellen daarvan pijn te hebben ondervonden. Daarnaast heeft eiser geprobeerd personen te bijten en te bespugen. Er waren meerdere medewerkers en de hulp van een medebewoner nodig om eiser in bedwang te krijgen. Ook is de politie gebeld en ter plaatse gekomen, die eiser in de boeien hebben geslagen Er is aangifte gedaan van mishandeling.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de informatie uit deze verslaglegging voldoende en
concreet is en gaat, anders dan eiser, uit van het incident zoals opgenomen in de
verslaglegging van het COa. De enkele ontkenning van eiser, tegenover de verslaglegging van het COa, acht de rechtbank in dit geval onvoldoende om te twijfelen aan de door verweerder 1 geschetste gang van zaken. Het COa heeft op basis hiervan voldoende aanleiding mogen zien om aan te nemen dat eiser betrokken was geweest bij een incident dat zeer grote impact op het COa-personeel, beveiligers en medebewoners. Het effectueren van opvang is in eisers geval (thans) enkel mogelijk is door hem te plaatsen in de HTL, gelet op het door hem veroorzaakte incident in de reguliere opvangvoorziening. Het COa heeft daarbij terecht meegewogen dat eerdere inspanningen van het COa in de richting van eiser er niet toe hebben geleid dat eiser zijn gedrag heeft gebeterd.
Een contra-indicatie
6. De rechtbank stelt verder vast dat er geen sprake is van contra-indicaties die aan plaatsing in de HTL in de weg zouden staan. Eiser heeft aangevoerd dat hij kampt met psychische klachten. Verweerder 1 heeft zorgvuldig gehandeld door de GZA vóór de HTL-plaatsing te raadplegen in de HTL. De GZA heeft aangegeven dat er geen contra-indicatie bestaat voor de plaatsing in de HTL. Niet is gebleken dat er sprake is van acute psychische problematiek. Verder is niet gebleken dat de medische voorzieningen in de HTL tekortschieten of dat eiser daarvan geen gebruik kan maken. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding voor de conclusie dat de zorg van de HTLonvoldoende (toegankelijk) is.
Omstandigheden HTL
7. De stelling van eiser dat plaatsing in de HTL te Hoogeveen geen vorm van vrijheidsbeperking is, maar vrijheidsontneming, is eerder in de uitspraken van 10 juli 2022, ECLI:NL:RBDHA:2020:6252, en van 3 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1079 van deze rechtbank en zittingsplaats aan de orde gekomen. De rechtbank is in die laatste uitspraak tot de conclusie gekomen (zie r.o. 8) dat, hoewel de beperkingen die zijn beschreven (in r.o. 5.5.) een verregaande restrictie van de bewegingsvrijheid van de vreemdeling vormen, dit niet leidt tot de conclusie dat de plaatsing van die vreemdeling in de HTL in strijd is met artikel 5 van het EVRM. Daartoe acht de rechtbank doorslaggevend dat de vreemdeling de mogelijkheid heeft om de HTL vrijwillig te verlaten (zoals uiteengezet in de overwegingen 7. en 7.1.).
7.1.
De rechtbank volgt eiser voorts niet in zijn stelling dat de opvang in de HTL niet voldoet aan de norm die volgt uit de Opvangrichtlijn. De rechtbank wijst op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 25 april 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:5921, (zie r.o. 6.1.). De rechtbank overweegt dat, onder verwijzing naar hetgeen is overwogen in de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 25 april 2023, op grond van hetgeen eiser in onderhavige zaak naar voren heeft gebracht, niet kan worden geoordeeld dat eiser in een toestand van zeer verregaande materiële behoeftigheid terecht komt waardoor hij niet in staat zou zijn om te voorzien in zijn meest elementaire behoeften zoals wonen, eten, zich kleden en zich wassen, hetgeen zijn fysieke of mentale gezondheid zou schaden dan wel hem in een toestand van achterstelling zou brengen die onverenigbaar is met de menselijke waardigheid (Haqbin ).
Ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel
8. De rechtbank overweegt ten aanzien van het bestreden besluit 2 als volgt. Gelet op de ongegrondverklaring van het beroep tegen het bestreden besluit 1 en gelet op de omstandigheid dat het bestreden besluit 2 volledig steunt op dat besluit is de rechtbank van oordeel dat het beroep tegen het bestreden besluit 2 eveneens ongegrond moet worden verklaard.
Ten aanzien van beide beroepen
9. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van A. Hoekstra, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl, op 8 augustus 2023.
de griffier de rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op het bestreden besluit 1, kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op bestreden besluit 2, staat geen rechtsmiddel open.