Overwegingen
1. Eiseres heeft vanaf juli 2006 op de kinderen van haar dochter ([naam 4], de dochter) gepast. Daarbij is gebruik gemaakt van de bemiddeling door een gastouderbureau ([bedrijfsnaam], het gastouderbureau). Tussen eiseres, het gastouderbureau en de dochter zijn daartoe overeenkomsten gesloten.
2. In de “overeenkomst vraagouder en gastouder in voorkomend toekomstige herziening definitief vastgestelde kinderopvangtoeslag” is onder meer overeengekomen tussen eiseres en de dochter:
“[eiseres]
verklaart dat zij het bedragen die teveel aan kinderopvangtoeslag door[de dochter]
zijn ontvangen, bijvoorbeeld vanwege afwijkend recht door salarisverhogingen[van de dochter]
of controles door belastingdienst, door[eiseres]
al dan niet in delen zal worden terugbetaald aan[de dochter]
, rekening houdende met de financiële situatie van zowel[eiseres]
als[de dochter]
.”
3. De kinderopvangtoeslag die de dochter heeft ontvangen in verband met de kinderopvang heeft zij overgemaakt aan het gastouderbureau. Het gastouderbureau heeft (een deel van) het ontvangen bedrag doorbetaald aan eiseres in verband met haar werkzaamheden in het kader van de kinderopvang. Eiseres heeft de ontvangen bedragen steeds als resultaat uit overige werkzaamheden opgenomen in haar aangiften IB/PVV.
4. De Raad van State heeft op 4 maart 2015geoordeeld dat de dochter geen aanspraak had op kinderopvangtoeslag over het jaar 2008 en 2009 en de Belastingdienst/Toeslagen deze aanspraak terecht op nihil heeft gesteld, omdat de dochter begin 2015 het laatste deel van de nog niet betaalde kosten niet had betaald (de uitspraak RvS). De dochter moest daardoor een bedrag van € 19.073,00, respectievelijk € 18.078 aan Belastingdienst/Toeslagen terugbetalen. Tussen de dochter en Belastingdienst/Toeslagen is een betalingsregeling afgesproken. In 2018 heeft de dochter een bedrag van € 8.000 aan Belastingdienst/Toeslagen terugbetaald in het kader van de betalingsregeling. Het bedrag van € 8.000 heeft de dochter van eiseres ontvangen.
5. Eiseres heeft het bedrag van € 8.000 in haar aangifte IB/PVV 2018 opgenomen als negatieve inkomsten (negatief resultaat uit overige werkzaamheden). Verweerder heeft een voorlopige aanslag IB/PVV 2018 en een voorlopige aanslag ZVW 2018 opgelegd overeenkomstig de door eiseres ingediende aangifte IB/PVV 2018.
6. In het kader van de aanslagregeling heeft verweerder informatie opgevraagd bij eiseres over het aangegeven negatieve resultaat uit overige werkzaamheden. Eiseres heeft hierop gereageerd en informatie verstrekt. Naar aanleiding van deze informatie heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het bedrag van € 8.000 niet als negatieve inkomsten aftrekbaar is op het resultaat uit overige werkzaamheden. Verweerder heeft de aanslag IB/PVV 2018 en de aanslag ZVW 2018 vastgesteld zonder rekening te houden met de aftrek van deze negatieve inkomsten.
7. In geschil is of het bedrag van € 8.000 dat eiseres aan de dochter heeft (terug)betaald aftrekbaar is als negatieve inkomsten op het resultaat uit overige werkzaamheden.
8. Eiseres stelt dat zij het bedrag van € 8.000 terecht in aftrek heeft gebracht op het resultaat uit overige werkzaamheden. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst eiseres naar de conclusie van A-G Niessen in een soortgelijke zaak van 20 juni 2019.In zijn conclusie komt de A-G tot het oordeel dat, nu de belanghebbende het bedrag van zijn inkomen aan de dochter vergoedde, hij uiteindelijk niets had verdiend en hij dus ook geen belasting zou moeten betalen. De A-G concludeert om de terugbetaling als negatief inkomen toe te staan. Eiseres stelt verder dat door het volledig terugvorderen van de kinderopvangtoeslag bij de dochter er per saldo geen uitkering/toeslag is verstrekt. Verder wijst eiseres op de door haar overlegde overeenkomst die door haar en de dochter is ondertekend. Volgens eiseres is de terugbetalingsverplichting daardoor als zakelijk te beschouwen. Eiseres doet tevens een beroep op de menselijke maat.
9. Verweerder heeft de stellingen van eiseres gemotiveerd weersproken. Verweerder stelt dat de terugbetalingsverplichting zoals opgenomen in de overeenkomst onzakelijk is. Volgens verweerder is het niet aannemelijk dat eiseres deze overeenkomst, meer specifiek de daarin opgenomen bepaling over de terugbetaling (zie onder 2.) met een willekeurige derde zou hebben afgesloten, maar vloeit deze enkel voort uit de familieverhoudingen. Verweerder stelt derhalve dat de terugbetaling niet is aan te merken als negatief inkomen. Verweerder heeft verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 27 maart 2020 (het arrest), waarin de Hoge Raad anders heeft beslist dan de A-G.
10. De rechtbank is ermee bekend dat de Hoge Raad in het arrest in een vrijwel identiek geval heeft beslist dat in een geval als dit geen recht op aftrek bestaat. Een uitspraak in de onderhavige zaak die in lijn is met het arrest zou louter vanuit fiscale optiek de meest zuivere zijn, maar daarbij wordt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende rekening gehouden met andere (menselijke) aspecten die in de onderhavige zaak spelen, dan wel hebben gespeeld. De rechtbank is dan ook in weerwil van het arrest van oordeel dat de terugbetaling van € 8.000 door eiseres aan de dochter aangemerkt moet worden als een negatief resultaat uit overige werkzaamheden. De rechtbank acht hierbij met name de volgende feiten en omstandigheden van belang.
11. Ter zitting heeft eiseres onweersproken gesteld dat zij voorafgaand aan haar (oppas)werkzaamheden, juist om die werkzaamheden te kunnen verrichten, haar betaalde baan heeft opgezegd, en dat er nog een andere, derde partij, bereid was om de (oppas)werkzaamheden te verrichten. Deze derde heeft dit uiteindelijk niet gedaan, omdat die derde pas later dan eiseres beschikbaar was voor de (oppas)werkzaamheden. Om die reden is eiseres het gaan doen. Hieruit vloeit voort dat – in tegenstelling tot de situatie die voorlag in het arrest – er geen sprake was van door eiseres uitgevoerde kinderopvang die eerst buiten het economische verkeer onbezoldigd plaatsvond. Van een eventueel opzetje, bedoeld om de overheid financieel te laten opdraaien voor de kinderopvang die eerst buiten het economische verkeer onbezoldigd plaatsvond, is dan ook geen sprake.
12. Uit de uitspraak RvS volgt dat de tegemoetkoming kinderopvangtoeslag voor de dochter over de jaren 2008 en 2009 op nihil is gesteld. Het gevolg hiervan was dat de dochter aanzienlijke bedragen kinderopvangtoeslag over deze jaren moest terugbetalen. Eiseres heeft gelet op hetgeen in de overeenkomst was bepaald, alsmede vanuit menselijk oogpunt, aan de dochter meerdere bedragen terugbetaald, waaronder het in geschil zijnde bedrag van € 8.000. Inmiddels is in het Rapport “Ongekend onrecht”vastgesteld dat de aanpak van de Belastingdienst/Toeslagen met betrekking tot de kinderopvangtoeslag ouders langdurig in een onmogelijke positie, in grote financiële problemen en in grote onzekerheid heeft gebracht. Eiseres heeft ter zitting overtuigend en onweersproken gesteld dat dit ook zeker voor de dochter en haar gezin geldt. Gelet op de geschetste zeer penibele financiële situatie van de dochter acht de rechtbank het, in tegenstelling tot wat verweerder stelt, geenszins uit te sluiten dat ook een willekeurige derde wel degelijk bereid was geweest om ook (een deel van) de vergoeding voor de (oppas)werkzaamheden terug te betalen aan de dochter. Bezien in dat licht heeft verweerder met de enkele stelling dat een derde daartoe niet bereid zou zijn, tegenover de weerspreking daarvan door eiseres, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de terugbetaling louter voortvloeit uit de familieverhouding. Verweerder heeft ook geen – althans daarmee is de rechtbank niet bekend – navraag gedaan bij onafhankelijke derden of zij onder de omstandigheden van dit geval tot (gedeeltelijke) terugbetaling zouden zijn overgegaan. Voor zover hiermee de bewijslast die in beginsel op eiseres rust, aangezien zij in algemene zin gehouden is de belastingverminderende bestanddelen van een aanslag aannemelijk te maken, wordt verschoven naar verweerder acht de rechtbank dat in een geval als dit passend en niet ongeoorloofd.
13. De rechtbank neemt ook nog het volgende in aanmerking. In de “Kamerbrief met reactie kabinet op Rapport 'Ongekend onrecht'”is naast excuses tevens opgenomen dat genoegdoening aan de (getroffen) ouders, middels onder meer een compensatieregeling, de hoogste prioriteit heeft, als ook dat de
menselijke maatcentraal moet staan. Eiseres heeft op haar manier de dochter een helpende hand geprobeerd te bieden en de dochter geprobeerd te helpen uit de zeer lastige (financiële) situatie waarin de dochter terecht was gekomen door de terugbetalingsverplichting van de kinderopvangtoeslag. Gelet hierop acht de rechtbank het niet passend dat eiseres belasting moet betalen over inkomsten die zij (uiteindelijk) niet heeft genoten, omdat zij (een deel van) de gelden heeft terugbetaald aan de dochter in verband met de terugvordering van de kinderopvangtoeslag en daarmee de (oppas)werkzaamheden per saldo (deels) onbezoldigd heeft verricht. Immers dat zou er toe leiden dat eiseres belasting moet betalen over inkomsten die zij heeft teruggeven.Het financiële nadeel is voor eiseres dan groter dan enkel het mislopen van inkomsten, waardoor weer niet valt uit te sluiten dat dit tot financiële problemen kan leiden bij eiseres. Terwijl, als eiseres van meet af aan de (oppas)werkzaamheden onbezoldigd had verricht, de belastingdienst geen belasting had geheven.
14. Aan de stelling van verweerder dat eiseres over de jaren heen in totaal meer heeft terugbetaald aan de dochter dan in eerste instantie aan haar is betaald, gaat de rechtbank voorbij, nu in de onderhavige procedure enkel het bedrag van € 8.000 in geschil is en gesteld noch gebleken is dat met de terugbetaling van dit bedrag de door eiseres in dit verband genoten inkomsten zijn overtroffen.
15. Gelet op het voorgaande is het bedrag van € 8.000 dat eiseres aan de dochter heeft betaald aftrekbaar als negatieve inkomsten op het resultaat uit overige werkzaamheden.
De aanslag IB/PVV 2018 en de aanslag ZVW 2018 zijn derhalve niet naar de juiste bedragen opgelegd en dienen te worden verminderd. De rechtbank heeft verweerder daarom opgedragen de aanslagen met inachtneming van het bepaalde in deze uitspraak te verminderen.
16. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft eiseres geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Ook overigens is niet gebleken dat die tot een onjuist bedrag is berekend. Wel dienen de bij de onderwerpelijke belastingaanslagen gegeven beschikkingen belastingrente te worden verminderd overeenkomstig de op basis van deze uitspraak toe te passen vermindering van die aanslagen.
17. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de beroepen gegrond verklaard.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Drok, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J. Kwestro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2023.
Afschrift verzonden aan partijen op: