ECLI:NL:RBDHA:2023:11279

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
NL22.1973
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning asiel. Eiseres had op 14 januari 2022 een aanvraag ingediend, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als kennelijk ongegrond was afgewezen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, maar op 29 juni 2023 trok de staatssecretaris het besluit in. Eiseres handhaafde haar beroep en verzocht de rechtbank om dit aan te merken als een beroep tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag.

De rechtbank oordeelde dat, omdat de staatssecretaris het eerdere besluit had ingetrokken, eiseres geen belang meer had bij een beoordeling van het beroep tegen dat besluit. Het beroep was in zoverre niet-ontvankelijk. Echter, op basis van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) werd het beroep van eiseres van rechtswege ook gericht tegen het intrekkingsbesluit. De rechtbank merkte het beroep aan als een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, aangezien de termijn voor het nemen van een besluit inmiddels was verstreken.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris alsnog een nieuw besluit moest nemen en legde een beslistermijn van acht weken op. Tevens werd er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn werd overschreden, met een maximum van € 7.500. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris ook tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 837. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.1973

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. L.M. Straver),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding1.Bij besluit van 14 januari 2022 heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

1.1.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Op 29 juni 2023 heeft de staatssecretaris het besluit ingetrokken.
1.2.
Eiseres heeft het beroep gehandhaafd en de rechtbank op 4 juli 2023 verzocht dit aan te merken als een beroep tegen het niet op tijd beslissen op de aanvraag.
1.3.
De rechtbank heeft met toestemming van partijen een behandeling op een zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

Het beroep tegen het besluit van 14 januari 2022
2. De staatssecretaris heeft het besluit van 14 januari 2022 ingetrokken. Daarom heeft eiseres geen belang meer bij een beoordeling van het beroep voor zover dat gericht is tegen dat besluit. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
Het niet op tijd nemen van een besluit
3. Uit artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat het beroep van eiseres van rechtswege ook gericht is tegen het intrekkingsbesluit van
29 januari 2023. Gelet op het bericht van eiseres van 4 juli 2023 merkt de rechtbank het beroep aan als een beroep tegen het niet op tijd nemen van een besluit. [1]
3.1.
Het intrekken van het besluit van 14 januari 2022 heeft tot gevolg dat de staatssecretaris opnieuw op de aanvraag van eiseres moet beslissen. De termijn waarbinnen de staatssecretaris op de aanvraag moest beslissen is inmiddels verlopen.
3.2.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [2] Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Die situatie doet zich hier voor. De staatssecretaris was er namelijk mee bekend dat, na de intrekking van het besluit van
14 januari 2022, de situatie zou ontstaan dat niet op tijd op de aanvraag is beslist. Daarom kon gelet op artikel 6:12, derde lid, van de Awb, redelijkerwijs niet van eiseres worden verwacht dat zij voorafgaand aan het beroep tegen het niet op tijd beslissen, dat van rechtswege is ontstaan, de staatssecretaris in gebreke stelde. [3]
3.3.
Gelet op het voorgaande is het beroep tegen het niet op tijd beslissen op de aanvraag ontvankelijk en gegrond. De rechtbank bepaalt daarom dat de staatssecretaris alsnog een (nieuw) besluit moet nemen.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan de staatssecretaris op?
4. Als de staatssecretaris niet op tijd heeft beslist, moet de rechtbank een termijn van twee weken opleggen. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank een andere termijn opleggen. [4]
4.1.
Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 8 juli 2020 [5] volgt dat sprake is van een bijzonder geval. De Afdeling acht in asielzaken waarin nog een gehoor moet plaatsvinden in beginsel een termijn van zestien weken passend, het zogenoemde 8+8-wekenmodel. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om de staatssecretaris een beslistermijn van acht weken op te leggen. De staatssecretaris verzet zich niet tegen een nadere termijn van acht weken. De rechtbank ziet geen aanleiding om een andere termijn passend te achten. Daarbij betrekt de rechtbank dat in dit geval de maximale beslistermijn voor asielzaken van 21 maanden uit artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn is verstreken. In deze gevallen legt de rechtbank in beginsel een termijn van acht weken op om een besluit op de aanvraag te nemen, tenzij bijzondere omstandigheden aanleiding geven om van dit uitgangspunt af te wijken. [6] Omdat van deze bijzondere omstandigheden niet is gebleken, zal de rechtbank de staatssecretaris opdragen om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken.
Welke rechterlijke dwangsom legt de rechtbank op?
5. Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND bepaald dat artikelen 4:17 tot en met 4:10, afdeling 8.2.4a (waarin de artikelen 8:55c en 8:55d staan) en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd. Dit artikel sluit dus uit dat in een asielzaak een rechterlijke dwangsom wordt opgelegd.
5.1.
In de uitspraak van 24 maart 2022 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats artikel 1 van de Tijdelijke wet, voor zover daarin is bepaald dat de rechtbank de staatssecretaris geen rechterlijke dwangsom kan opleggen als hij te laat beslist op een aanvraag om het verlenen van een verblijfsvergunning asiel, onverbindend verklaard wegens strijd met artikel 47 van het EU-Handvest. [7] In haar uitspraak van 30 november 2022 is de Afdeling tot hetzelfde oordeel gekomen. [8] Het gevolg van dit oordeel is dat de rechtbank een rechterlijke dwangsom kan opleggen.
5.2.
De rechtbank bepaalt daarom dat de staatssecretaris een dwangsom moet betalen voor elke dag waarmee de onder 4.1 genoemde termijn wordt overschreden. De rechtbank stelt de hoogte van de rechterlijke dwangsom in deze zaak vast op een bedrag van € 100 per dag voor elke dag waarmee de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
Conclusie beroep tegen het niet op tijd beslissen
6. Het beroep tegen het niet op tijd nemen van een besluit is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en de staatssecretaris de onder 4.1 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en de onder 5.2 genoemde dwangsom wordt opgelegd.
Proceskosten
7. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 837 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, met een waarde per punt van € 837, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 14 januari 2022 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet op tijd nemen van een besluit gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet op tijd nemen van een besluit;
- draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- bepaalt dat de staatssecretaris aan eiseres een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 837 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Raat, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Barzilay, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 11 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY8849, onder 3.
2.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
3.ABRvS 11 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY8849, onder 3.1.
4.Dit volgt uit artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.
5.ABRvS 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
6.Zie Rb. Den Haag (zp Arnhem) 15 november 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:12538.
7.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 24 maart 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:2641.
8.ABRvS 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3353.