ECLI:NL:RBDHA:2023:11277

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
NL23.15578
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en oplegging van dwangsom

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 19 juli 2023, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had beroep ingesteld tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig had beslist op zijn asielaanvraag. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris binnen twaalf weken na de eerdere uitspraak van 4 februari 2022 een nieuw besluit had moeten nemen, maar dit niet had gedaan. Eiser had de staatssecretaris op 10 mei 2023 in gebreke gesteld, waarna hij beroep instelde. De rechtbank bevestigde dat het beroep ontvankelijk en gegrond was, en legde de staatssecretaris een beslistermijn van vier weken op om alsnog een besluit te nemen. Tevens werd een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn werd overschreden, met een maximum van € 7.500. Eiser kreeg ook een proceskostenvergoeding van € 837,00 toegewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om tijdig te beslissen op aanvragen, vooral in asielzaken waar de procedure al lange tijd loopt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.15578

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A.C. Pool),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: N. Mikolajczyk).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld na de uitspraak van de rechtbank van 4 februari 2022, NL21.8505. In die uitspraak staat dat de staatssecretaris binnen twaalf weken opnieuw moet beslissen op de asielaanvraag van eiser. Eiser stelt nu beroep in omdat de staatssecretaris dat volgens hem niet heeft gedaan. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
4. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of het beroep van eiser ontvankelijk en gegrond is. Omdat zij onder 5 deze vraag bevestigend beantwoordt, legt de rechtbank de staatssecretaris onder 6.2 een beslistermijn op en legt zij onder 7.2 de staatssecretaris een dwangsom op.
Is het beroep van eiser ontvankelijk en gegrond?
5. Het beroep is ontvankelijk en gegrond. Op 4 februari 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris binnen twaalf weken een nieuw besluit op de aanvraag bekend moet maken. Hiertegen heeft de staatssecretaris hoger beroep en een voorlopige voorziening ingesteld. De voorlopige voorziening is toegewezen. Op 9 september 2022 heeft de staatssecretaris zijn beroep ingetrokken, hierdoor is de beslistermijn van twaalf weken op deze datum aangevangen. De beslistermijn is derhalve op 3 december 2022 verstreken. Eiser heeft de staatssecretaris op 10 mei 2023, dus na deze beslistermijn, in gebreke gesteld. Eiser heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan de staatssecretaris op?
6. De bestuursrechter kan een termijn stellen voor het nemen van het besluit of het verrichten van een andere handeling. [2]
6.1.
De staatssecretaris verzoekt in het verweerschrift, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 8 juli 2020, [3] om aan te sluiten bij het zogenoemde 8+8-wekenmodel voor het nemen van een besluit. Eiser heeft al een gehoor gehad, daarom verzoekt de staatssecretaris een beslistermijn van acht weken op te leggen. Verder heeft de staatssecretaris er op de zitting op gewezen dat er nog onduidelijkheid is over de nationaliteit van de vader van eiser, en daarmee ook onduidelijkheid over de nationaliteit van eiser. Hier dient onderzoek naar te worden gedaan. Mede gelet hierop verzoekt de staatssecretaris om een termijn van acht weken op te leggen.
6.2.
Uit het dossier blijkt dat eiser op 14 februari 2019 zijn asielaanvraag heeft gedaan en dat er een aanmeldgehoor, een eerste gehoor en een nader gehoor hebben plaatsgevonden. De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de redelijke termijn van 21 maanden uit artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn ruimschoots is verstreken. In afwijking van de uitspraak van de Afdeling legt de rechtbank in deze gevallen in beginsel een termijn van acht weken op om een besluit op de aanvraag te nemen, tenzij bijzondere omstandigheden aanleiding zijn om van dit uitgangspunt af te wijken. [4] De rechtbank ziet aanleiding om af te wijken van de termijn van acht weken. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de procedure van eiser al sinds februari 2019 loopt en dat eiser ten tijde van zijn asielaanvraag minderjarig was. Daarbij komt dat de staatssecretaris zich al twee keer over de asielaanvraag van eiser heeft gebogen en een besluit heeft genomen. Om deze redenen acht de rechtbank een termijn van vier weken redelijk. De rechtbank ziet in het onderzoek naar de nationaliteit van eiser en zijn vader geen aanleiding om een termijn langer dan vier weken op te leggen. De staatssecretaris heeft niet duidelijk gemaakt waarom voor dit onderzoek meer dan vier weken nodig is. Uit het dossier en de reactie van de staatssecretaris ter zitting volgt ook niet dat het nodig is om een nieuw voornemen te nemen. Ook hierbij weegt de rechtbank mee dat de procedure van eiser al lange tijd loopt en niet duidelijk is waarom dit onderzoek niet al eerder had kunnen plaatsvinden. Een beslistermijn van twee weken, zoals door eiser bepleit, acht de rechtbank in het kader van een zorgvuldige besluitvorming niet passend. Dit betekent dat de staatssecretaris binnen vier weken na deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
Welke dwangsom legt de rechtbank op?
7. Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND bepaald dat artikelen 4:17 tot en met 4:10, afdeling 8.2.4a (waarin de artikelen 8:55c en 8:55d staan) en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd. Dit artikel sluit dus uit dat in een asielzaak een rechterlijke dwangsom wordt opgelegd en een bestuurlijke dwangsom wordt verbeurd.
7.1.
In de uitspraak van 24 maart 2022 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats artikel 1 van de Tijdelijke wet, voor zover daarin is bepaald dat de rechtbank de staatssecretaris geen rechterlijke dwangsom kan opleggen als hij te laat beslist op een aanvraag om het verlenen van een verblijfsvergunning asiel, onverbindend verklaard wegens strijd met artikel 47 van het EU-Handvest. [5] In haar uitspraak van 30 november 2022 is de Afdeling tot hetzelfde oordeel gekomen. [6] Het gevolg van dit oordeel is dat de rechtbank wel een rechterlijke dwangsom kan opleggen.
7.2.
De rechtbank bepaalt dat de staatssecretaris een dwangsom moet betalen voor elke dag waarmee de onder 6.2 genoemde termijn wordt overschreden. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom in deze zaak vast op een bedrag van € 100 per dag voor elke dag waarmee de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en de staatssecretaris de onder 6.2 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en de onder 7.2 genoemde dwangsom wordt opgelegd.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 837,00 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,00 en een wegingsfactor van 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de staatssecretaris op om binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de staatssecretaris aan eiser een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 837,00 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit de artikelen 6:2 en 6:12 van de Awb.
2.Dit volgt uit artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb.
3.ABRvS 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
4.Zie Rb. Den Haag, zittingsplaats Arnhem, 15 november 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:12538.
5.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 24 maart 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:2641.
6.ABRvS 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3353.