ECLI:NL:RBDHA:2023:1113

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
6 februari 2023
Zaaknummer
NL22.24259
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Italië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Eritrese nationaliteit, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij stelde dat de overdracht aan Italië in strijd zou zijn met zijn mensenrechten, met name artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Eiser voerde aan dat hij in Italië geen adequate bescherming zou krijgen en dat hij een kwetsbare vluchteling was vanwege zijn verleden als slachtoffer van mensenhandel.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 25 januari 2023, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat verweerder terecht uitging van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser is er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat er in zijn geval sprake was van een reëel risico op schending van zijn rechten bij terugkeer naar Italië. De rechtbank concludeerde dat de informatie die eiser had over de situatie in Italië niet voldoende was om te concluderen dat de overdracht niet kon plaatsvinden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL22.24259
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

Bij besluit van 28 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 25 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Solomon. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 2000 en de Eritrese nationaliteit te hebben. Op 8 april 2022 heeft eiser een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder die aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw.1 Uit onderzoek uit Eurodac is gebleken dat eiser op 25 februari 2022 Italië illegaal is ingereisd. Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening2 is de lidstaat waar de vreemdeling op illegale wijze de grens heeft overschreden vanuit een derde land, verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming. Verweerder heeft Italië daarom op 31 mei 2022 verzocht om eiser over te nemen. Italië heeft niet binnen de daarvoor geldende termijn
van twee maanden op dit verzoek gereageerd. Daarmee staat de verantwoordelijkheid van
1. Vreemdelingenwet 2000.
2 Verordening (EU) nr. 604/2013.
Italië voor de inhoudelijke behandeling van eisers asielaanvraag met ingang van 1 augustus 2022 vast.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en stelt dat ten aanzien van Italië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan zodat dat de voorgenomen overdracht van eiser aan dat land daarom in strijd is met artikel 3 van het EVRM3 en artikel 4 van het Handvest.4 Ter onderbouwing hiervan verwijst eiser naar de meest recente informatie van VluchtelingenWerk Nederland (VWN) van augustus 2021 met bijlagen over de situatie van Dublinterugkeerders en een nieuwsbericht van Ecre van 19 november 2021.5 Hij heeft in Italië geen tolk gehad, hij moest gedwongen zijn vingerafdrukken afstaan en hij heeft geen uitleg gehad over de procedure. Ook vreest eiseres bij overdracht voor (indirect) refoulement. Van hem kan dan ook niet worden verwacht dat hij bij voorkomende problemen gaat klagen bij de Italiaanse autoriteiten. Voorts is eiser een slachtoffer van mensenhandel in Libië. Hij moet daarom worden aangemerkt als een kwetsbare vluchteling waardoor aanvullende garanties nodig zijn. Tot slot verwijst eiser naar een circulair letter van de Dublin-Unit Italië van 5 december 2022, waarin de Italiaanse autoriteiten verzoeken om tijdelijke opschorting van gereguleerde overdrachten en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 29 december 2022.6
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Vaststaat dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van eiser. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Italië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat daar in zijn geval niet van kan worden uitgegaan. Hiervoor geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid.7
5. Eiser is hierin niet geslaagd. Uit de overgelegde informatie van VWN volgt weliswaar dat de toegang tot de opvang in Italië tekortkomingen kent, maar niet is gebleken dat de problemen dermate structureel en ernstig zijn dat bij overdracht aan Italië op voorhand moet worden geoordeeld dat sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM. De Afdeling8 heeft in verschillende (recente) uitspraken geoordeeld dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.9 De verwijzing van eiser naar de brief van VWN met bijlagen maakt dat niet anders. Deze brief met bijlagen dateert immers van ruim voor de laatste uitspraken van de Afdeling waarin de vraag naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel is beantwoord en schetst daarom geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Italië voor Dublinclaimanten dan uit de landeninformatie volgt die al bij hiervoor genoemde uitspraken is betrokken. Ook
3 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5 ECRE, ‘Med: Cyprus Seeks Commission Approval of Asylum Procedure Suspension, Arrivals to Italy Continue, Deaths and Interception by Libya’ van 19 november 2021.
7 Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218).
8 Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9 Uitspraken van van 6 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:38, 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1324
en 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3272
het nieuwsbericht, waarin wordt vermeld dat de druk op het asielsysteem in Italië toeneemt, leidt evenmin tot een ander oordeel. Hieruit blijkt namelijk niet dat er concrete aanwijzingen zijn dat de problemen in het opvangsysteem dusdanig structureel en systematisch zijn en zullen blijven dat niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
6. De enkele omstandigheid dat er bij de gesprekken met de Italiaanse autoriteiten geen tolk voor eiser beschikbaar was, kan niet tot het oordeel leiden dat Italië zal handelen in strijd met de Procedurerichtlijn als eiser terugkeert naar Italië en daar een asielaanvraag indient. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam van 17 november 2022.10 Voor zover eiser stelt dat hij
in Italië gedwongen vingerafdrukken moesten afgeven, geldt dat de lidstaten verplicht zijn om illegale vreemdelingen die het grondgebied van de lidstaten binnenkomen te registreren. Verweerder heeft in dit verband terecht opgemerkt dat Italië met het (fictief) claimakkoord de garantie heeft gegeven dat de asielaanvraag van eiser, met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen, in behandeling wordt genomen. Dat betekent ook dat er geen sprake zal zijn van uitzetting naar het land van herkomst in strijd met het verbod van refoulement. Voor zover eiser stelt dat Italië in strijd handelt met deze richtlijnen, kan en dient hij daarover te klagen bij de (hogere) Italiaanse autoriteiten. Eiser heeft niet onderbouwd dat dit voor hem niet mogelijk zou zijn of dat de Italiaanse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen.
7. Voor zover eiser stelt dat hij slachtoffer is van mensenhandel, is de rechtbank van oordeel dat eiser dit niet aannemelijk heeft gemaakt. Reeds hierom kan hij niet gevolgd worden in zijn stelling dat hij moet worden aangemerkt als
bijzonder kwetsbaar als bedoeld in het arrest Tarakhel11 en verweerder voor de opvang van eiser in Italië individuele garanties dient te verkrijgen.
8. Uit de circulair letter van 5 december 2022 volgt dat er sprake is van een verzoek tot tijdelijke opschorting van overdrachten op grond van de Dublinverordening. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat er sprake is van een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel en dat dit niet tot gevolg heeft dat de vaststelling van de verantwoordelijkheid van Italië onrechtmatig is. De rechtbank wijst ter vergelijking op de uitspraken van de Afdeling van 8 april 202012 en 30 oktober 202013 betreffende een circulair letter met betrekking tot het coronavirus, wat eveneens een tijdelijk overdrachtsbeletsel betrof. Dat op dit moment onbekend is hoelang de opschorting zal duren staat er echter niet aan in de weg dat eiser alsnog kan worden overgedragen indien de opschorting voor het verstrijken van de uiterste overdrachtstermijn wordt opgeheven. Wanneer daarentegen eiser niet binnen de uiterste overdrachtstermijn kan worden overgedragen, zal hij vervolgens worden opgenomen in de nationale procedure. De circulair letter heeft dan ook niet tot gevolg dat verweerder op voorhand moet afzien van de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat of hierom toepassing had moeten geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
11 HvJEU 4 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A.
Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR24369011

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.