ECLI:NL:RBDHA:2023:10995

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
NL23.18371
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Syrische nationaliteit afgewezen wegens gebrek aan gegronde vrees voor vervolging en reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar Syrië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juli 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser met de Syrische nationaliteit. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 13 juli 2023 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De eiser stelde dat hij vreest voor de algemene veiligheidssituatie in Syrië, en dat hij risico loopt op rekrutering door milities of gedwongen militaire dienst. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn vrees en dat hij eerder zonder problemen naar Syrië was teruggekeerd. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat er geen gegronde vrees voor vervolging was en dat de eiser geen reëel risico op ernstige schade liep bij terugkeer naar Syrië. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat de bewijslast bij de eiser ligt om aan te tonen dat er wel degelijk een risico bestaat. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.18371

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. K. Yousef),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y.D. Ancion).

ProcesverloopBij besluit van 20 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juli 2023 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig met zijn gemachtigde. Als tolk was aanwezig I. Abu Renneh. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1995. Hij heeft een asielaanvraag ingediend omdat hij vreest voor de algemene veiligheidssituatie in Syrië. Ook is hij bang dat hij wordt opgepakt om in militaire dienst te moeten of dat hij wordt gerekruteerd door milities. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen. Volgens verweerder blijkt uit eisers verklaringen niet dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft of dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij zijn dienstplicht heeft afgekocht en dat hij meerdere keren is teruggekeerd naar Syrië. Hij heeft ten minste een keer legaal kunnen in- en uitreizen en heeft kort geleden nog langer dan een jaar verbleven en gewerkt in Syrië.
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser betoogt dat hij bij terugkeer naar Syrië een gegronde vrees voor vervolging heeft, omdat hij heeft geweigerd in het Syrische leger te dienen maar bij terugkeer het risico loopt alsnog te moeten dienen of gerekruteerd te worden door milities. Hij verwijst hierbij naar het IB 2022/105 [2] . Dat hij zijn dienstplicht heeft afgekocht, maakt niet dat hij hiervoor niet hoeft te vrezen. Verder loopt hij bij terugkeer naar Syrië een reëel risico op ernstige schade. Onder meer als gevolg van willekeurig geweld in het kader van het gewapende conflict in Syrië (hierna: 15c-situatie [3] ). Ook is eiser in 2013 opgepakt en mishandeld, dat heeft verweerder geloofwaardig geacht. Eiser verwijst naar twee uitspraken van deze rechtbank [4] waaruit blijkt dat de bewijslast bij verweerder ligt om aannemelijk te maken dat hij ondanks de situatie in Syrië geen reëel risico loopt op ernstige schade. Verweerder heeft het landenbeleid voor teruggekeerde Syriërs niet mogen toepassen, omdat eiser in Syrië voornamelijk thuis bleef en zijn bezoeken van korte duur waren. Eiser verwijst hiervoor naar een uitspraak van deze rechtbank [5] . Tot slot verwijst eiser naar informatie van VWN [6] om zijn betoog te onderbouwen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Gegronde vrees voor vervolging – dienstplicht en rekrutering
3. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij een gegronde vrees heeft voor vervolging vanwege de dienstplicht of mogelijke rekrutering in Syrië. Verweerder heeft betrokken dat eiser onder de leeftijdscategorie valt van mannen die in Syrië worden opgeroepen voor de militaire dienst, maar er terecht op gewezen dat eiser heeft verklaard dat hij de dienstplicht heeft afgekocht. Eiser is ook teruggekeerd naar Syrië, waarbij hij tenminste bij één in- en uitreis controleposten heeft gepasseerd zonder daarbij problemen te hebben gehad ten aanzien van een eventuele dienstplicht of rekrutering. Tijdens de verschillende bezoeken aan Syrië (waaronder het lange bezoek van meer dan een jaar) heeft eiser verbleven in gebied dat onder controle staat van het regime en geen enkele keer problemen gehad met de autoriteiten of met milities. Eiser heeft verder verwezen naar IB 2022/105. Daaruit volgt dat als een Syrische asielzoeker onder een van de vrijstellingscategorieën valt (in het geval van eiser het afkopen van de dienstplicht), maar aangeeft toch te vrezen voor militaire dienstplicht, een beroep hierop in het algemeen kan worden gevolgd. De rechtbank overweegt dat dit nog niet maakt dat eventuele dienstweigering van eiser en de daarop volgende straf als een daad van vervolging is aan te merken, zoals ook wordt uitgelegd in het IB 2022/105. Daarvoor is namelijk nodig dat eiser – kortgezegd – aannemelijk maakt dat hij bij het vervullen van militaire dienst strafbare feiten zal moeten plegen die onder artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag vallen, dat hij een gegronde vrees heeft voor een onevenredige of discriminatoire bestraffing vanwege dienstweigering óf dat hij ernstige, onoverkomelijke gewetensbezwaren heeft [7] . Van een van die drie voorwaarden is in het geval van eiser niet gebleken. De enkele niet-onderbouwde stellingen dat eiser niet deel wil nemen aan het conflict in Syrië, dat hij onevenredig zal worden bestraft en dat er tijdens het conflict handelingen zullen worden verricht zoals bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, zijn daarvoor onvoldoende.
Reëel risico op ernstige schade
3.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat in Syrië sprake is van een 15c-situatie. De rechtbank stelt in dit kader voorop dat eiser geen stukken heeft overgelegd om deze stelling te onderbouwen. Daarnaast volgt uit het meest recente ambtsbericht over Syrië dat in het gebied dat onder controle staat van de Syrische autoriteiten (relevant in het geval van eiser) geen sprake was van grootschalig of wijdverbreid conflictgerelateerd geweld [8] .
3.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat eiser bij terugkeer naar Syrië geen reëel risico loopt op ernstige schade. Zoals verweerder heeft uitgelegd, wordt in beginsel aangenomen dat een vreemdeling uit Syrië bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade. Dit uitgangspunt geldt – kortgezegd – onder andere niet als de vreemdeling na eerder vertrek uit Syrië is teruggereisd naar Syrië [9] . In het voornemen (pagina 3) heeft verweerder terecht verwezen naar zijn beleid inzake Syriërs die eerder (veilig) zijn teruggekeerd naar Syrië. Uit het IB 2023/19 volgt, dat in geval van een veilige terugkeer in het verleden, de bewijslast om aannemelijk te maken dat er sprake is van een reëel risico, bij de vreemdeling komt te liggen (zie pagina 2 van dat IB). Bij de beoordeling hiervan wordt onder meer betrokken voor hoe lang de vreemdeling is teruggekeerd en wanneer de terugkeer plaatsvond. Verweerder heeft in het geval van eiser dan ook terecht betrokken dat hij tussen 2016 en 2020 drie keer voor een korte periode is teruggekeerd naar Syrië voor de feestdagen. Verweerder heeft verder met name kunnen wijzen op het feit dat eiser in 2019/2020 op legale wijze Syrië is ingereisd en dat hij daar toen langer dan een jaar heeft verbleven en heeft gewerkt. Niet is gesteld of gebleken dat eiser in die tijd problemen heeft gehad met de autoriteiten. Eiser heeft meerdere keren zelf de keuze gemaakt om naar Syrië terug te keren. Aangenomen mag worden dat hij daarbij zelf in staat is geweest om de eventuele risico’s in te schatten.
Wat is de conclusie?
4. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr.J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Informatiebericht 2022/105 Syrië, dienstweigering/desertie.
3.Zie artikel 15, onder c, van de Kwalificatierichtlijn (Richtlijn 2011/95/EU).
4.De tussenuitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 7 december 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:14230) en de uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Bosch, van 12 december 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:13359).
5.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 23 maart 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:4840).
6.Vluchtelingenwerk Nederland.
7.Zie paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
8.Zie pagina 16 van het Algemeen ambtsbericht Syrië, mei 2022.
9.Zie paragraaf C7/33.4.4. van de Vc 2000, het landenbeleid ten aanzien van Syrië en pagina 2 van het IB 2023/19.