3.20.Bij beslissing van 11 februari 2021 heeft de CTIVD geoordeeld dat er op de AIVD geen bijzondere zorgplicht als bedoeld in artikel 23 sub c WIV 2017 jegens eiser rustte, maar dat de AIVD en het ministerie het verzoek van eiser intern en naar de buitenlandse dienst toe wel met onvoldoende voortvarendheid hebben behandeld. Die beslissing onderbouwde de CTIVD onder meer met de volgende argumenten:
“[p. 8/12]
Klager heeft in [jaar] contact gezocht met de AIVD met het aanbod opnieuw werkzaamheden te verrichten. De AIVD heeft dit aanbod doorgeleid naar de buitenlandse inlichtingendienst. De afdeling klachtbehandeling merkt ambtshalve op dat het zuiverder was geweest als de AIVD klager van de doorgeleiding van zijn aanbod op de hoogte had gebracht en klager had laten weten dat de AIVD niet op dit aanbod inging.
[p. 9/12]
Klager stelt dat het feit dat de AIVD het aanbod van klager aan de buitenlandse dienst heeft doorgeleid, leidt tot enige betrokkenheid van de AIVD bij de tweede operatieperiode. De afdeling klachtbehandeling volgt dit niet. Immers heeft klager uit vrije wil en zonder verdere tussenkomst van de AIVD zelf de keuze gemaakt om de tweede operatieperiode met de buitenlandse dienst samen te werken. De vaststelling dat de buitenlandse dienst informatie van klager aan de AIVD heeft doorgestuurd tijdens de tweede operatieperiode, maakt niet dat er daarmee sprake is van betrokkenheid van de AIVD bij de tweede operatieperiode. De afdeling klachtbehandeling heeft immers uit onderzoek vastgesteld dat de AIVD niet aan de buitenlandse dienst om deze informatie heeft gevraagd. De informatie is ook niet door de AIVD gebruikt.
Gelet op het voorgaande, staat voor de afdeling klachtbehandeling vast dat de AIVD enkel betrokken was bij de eerste operatieperiode. Van enige betrokkenheid van de AIVD bij de tweede operatieperiode is, naar het oordeel van de afdeling klachtbehandeling, geen sprake.
De zorgplicht die de AIVD ten aanzien van zijn agenten heeft, gaat verder dan alleen de periode waarin de werkzaamheden plaats hebben gevonden. De veiligheid van een agent kan bijvoorbeeld ook in gevaar komen na het beëindigen van de operatie. Er moet dan wel sprake zijn van een causaal verband tussen die werkzaamheden van de agent en de veiligheidsrisico’s nadien. In de onderhavige klacht is sprake van twee operatieperiodes, waarvan de AIVD alleen bij de eerste betrokken was. De AIVD was, zoals vastgesteld, niet betrokken bij de tweede operatieperiode.
De afdeling klachtbehandeling benadrukt dat klager gedurende een lange periode, namelijk van [jaar], toen de eerste operatie werd beëindigd, tot [jaar, zo’n negen jaar later], toen klager met de buitenlandse inlichtingendienst ging samenwerken, niet heeft gesteld enige bedreiging te hebben ontvangen. In gesprekken met de afdeling klachtbehandeling heeft klager aangegeven dat de contacten tussen hem en personen uit het netwerk in de periode na beëindiging van de eerste operatieperiode soepel verliepen.
De afdeling klachtbehandeling merkt daarnaast op dat de aard van de activiteiten die klager ontplooide en de contacten die klager legde in de eerste operatieperiode ([jaar] – [jaar]) wezenlijk anders waren dan die in de tweede operatieperiode ([jaar] – [jaar]). De activiteiten die klager ontplooide gedurende de eerste operatieperiode werden niet voortgezet in de tweede operatieperiode. Er was sprake van nieuwe en ook andere activiteiten en projecten. Hoewel niet wordt weersproken dat ontmoetingen met bepaalde personen waarmee klager gedurende de eerste periode contact had, opnieuw werden aangegaan, resulteerde de focus tijdens de tweede periode in nieuwe en andere contacten.
De afdeling klachtbehandeling heeft de bedreigingen die klager stelt te hebben ontvangen niet kunnen verifiëren.
Reactietermijn
De afdeling klachtbehandeling toetst de reactietermijn en de informatievoorziening aan klager aan de behoorlijkheidsnormen van voortvarendheid en een goede informatieverstrekking. Bij de behandeling van het hulpverzoek waren zowel de AIVD als het ministerie van BZK betrokken.
De behandeling van het hulpverzoek van klager na zijn eerste verzoek heeft in totaal meer dan zeven maanden geduurd. Na enige correspondentie over een weer, krijgt klager pas op [datum] een inhoudelijke reactie op diens hulpverzoek.
Voor de afhandeling van een hulpverzoek bestaat geen wettelijke termijn. De behoorlijkheidsnorm van voortvarendheid bepaalt dat bij afwezigheid van een wettelijke termijn, er een ‘redelijke termijn’ geldt. Een redelijke termijn kan variëren van enkele weken tot enkele maanden. Ter vergelijking: de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat de overheid in het geval van een beschikking in ieder geval binnen acht weken een beslissing moet nemen of een nieuwe beslistermijn bekend moet maken.
Het overschrijden van een (redelijke) termijn hoeft overigens niet meteen tot het oordeel te leiden dat sprake is van onbehoorlijk handelen. Wanneer tijdig aan een klager is gemeld dat de behandeling van een verzoek langer dan de gestelde termijn zal duren, kan dit voldoende zijn. De afdeling klachtbehandeling heeft echter vastgesteld dat dit niet is gebeurd. In lijn met hetgeen klager naar voren heeft gebracht, had klager (tijdig) geïnformeerd moeten worden over de vraag of er iets met zijn hulpverzoek zou gebeuren en zo ja, wat die maatregelen inhielden. De AIVD en het ministerie van BZK zijn er echter niet in geslaagd binnen een redelijke termijn te reageren op het hulpverzoek van klager. Klager is niet (tijdig) geïnformeerd nu hem pas in [maand] [jaar] een[p. 11/12]
inhoudelijk antwoord is gegeven. Het is daarbij opmerkelijk dat de AIVD helemaal niet op de eerste contactpoging van klager heeft gereageerd.
Van de AIVD en het ministerie van BZK had een voortvarender optreden verwacht mogen worden, te meer gelet op de aard en omstandigheden van het hulpverzoek van klager. Hieronder wordt tevens verstaan dat de AIVD na het eerste (telefonisch) contact van klager, de door klager gestelde bedreigingen had moeten duiden en hem ten minste van de (eerste) conclusies ten aanzien hiervan op de hoogte moeten brengen. Het optreden van de AIVD en het ministerie van BZK is daarom in strijd met de behoorlijkheidsnorm van voortvarendheid.
Verder concludeert de afdeling klachtbehandeling dat de informatie die de AIVD wél gaf (‘Ik zal zo spoedig mogelijk nader reageren op genoemd verzoek’) te beperkt was. De behoorlijkheidsnorm van goede informatieverstrekking vereist onder meer dat alle voor de belangen van de betrokkene relevante informatie, gevraagd en ongevraagd, aan de betrokkene wordt verstrekt. Deze informatie moet zo volledig mogelijk zijn. Ondanks verschillende contactmomenten die volgden, is klager pas op [datum] ingelicht over de zienswijze van de AIVD met betrekking tot diens hulpverzoek. Klager had, mede gelet op de voornoemde aard en omstandigheden van het hulpverzoek, in een eerder stadium een inhoudelijke zienswijze van de AIVD mogen verwachten, of in ieder geval een concretere reactie. Ook hadden de AIVD en/of het ministerie van BZK klager beter op de hoogte moeten houden van het contact dat met de buitenlandse dienst was gelegd. Verder had van de AIVD volhardender optreden verwacht mogen worden met betrekking tot het aansporen van het in contact treden van deze buitenlandse dienst met klager. Het voorgaande is in strijd met de behoorlijkheidsnorm van een goede informatieverstrekking.
De AIVD en het ministerie van BZK hebben daarom niet behoorlijk gehandeld jegens klager.
De klacht is voor wat betreft het tweede onderdeel gegrond.
De afdeling klachtbehandeling beveelt de AIVD aan om in de contacten met de buitenlandse dienst, het verzoek van klager om in contact te treden met deze buitenlandse dienst (nogmaals) uitdrukkelijk aan de orde te stellen. De afdeling beveelt de AIVD en/of het ministerie van BZK daarbij aan klager van de uitkomst hiervan op de hoogte te brengen.”