ECLI:NL:RBDHA:2023:10482

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
C-09-633336-HA ZA 22-672
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de Staat voor schade van voormalig AIVD-agent na bedreigingen

In deze civiele zaak vordert eiser, een voormalig agent van de AIVD, schadevergoeding van de Staat der Nederlanden. Eiser stelt dat hij en zijn gezin bedreigd zijn door extremistische groeperingen, en dat de AIVD hem onvoldoende heeft geholpen na zijn hulpverzoek. De Staat wijst aansprakelijkheid af, stellende dat de bedreigingen voortkomen uit een recente opdracht voor een buitenlandse inlichtingendienst, waardoor de AIVD geen zorgplicht zou hebben. De rechtbank oordeelt dat de Staat, gezien de omstandigheden, wel degelijk een zorgplicht had en dat zij niet heeft gehandeld zoals van haar verwacht mocht worden. De rechtbank concludeert dat de Staat aansprakelijk is voor de schade die eiser lijdt, maar wijst de gevorderde bedrijfsschade af. De zaak wordt verwezen naar de rol voor verdere behandeling van de schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Civiel recht
Zaaknummer: C/09/633336 / HA ZA 22-672
Vonnis van 19 juli 2023
in de zaak van
[eiser],
eisende partij,
hierna te noemen: eiser,
advocaat: mr. T. de Boer te Amsterdam,
tegen
STAAT DER NEDERLANDEN,te Den Haag,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. G.C. Nieuwland te Den Haag.

1.Samenvatting

1.1.
Deze zaak gaat over de vraag of de Staat aansprakelijk is voor de schade die eiser, een voormalig agent van de AIVD, stelt te hebben geleden. Eiser vindt dat de AIVD hem had moeten helpen nadat hij en zijn gezinsleden waren bedreigd door – naar hij vermoedt – extremistische groeperingen waarin hij in het verleden mede in opdracht van de AIVD heeft geïnfiltreerd. In elk geval vindt eiser dat de Staat hem en zijn gezin na zijn hulpverzoek geen acht maanden in onzekerheid had mogen laten over de vraag of de Staat hen zou helpen. Doordat hij moest wachten op bericht van de Staat, zegt eiser stappen te hebben genomen, waaronder de verkoop van zijn bedrijf, die hij niet zou hebben genomen als hij eerder had geweten dat de Staat niets voor hem kon betekenen.
1.2.
De Staat wijst aansprakelijkheid van de hand. De gestelde bedreigingen zijn volgens de Staat het gevolg van een recentere opdracht die eiser heeft uitgevoerd voor (alleen) een buitenlandse inlichtingendienst. Eiser was daarom geen agent of informant als bedoeld in de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (WIV 2002), zodat de Staat meent dat hij geen zorgplicht jegens eiser heeft. Voor hulp bij persoonsbeveiliging moet eiser zich volgens de Staat via het Openbaar Ministerie of de Politie melden bij het Stelsel bewaken en beveiligen.
1.3.
De rechtbank is van oordeel dat de Staat gelet op de omstandigheden van dit geval verplicht was te zorgen voor de veiligheid van eiser. De Staat heeft voor eiser niet gedaan wat in het maatschappelijk verkeer van hem mocht worden verwacht, en is daarom aansprakelijk voor de schade die eiser daardoor lijdt. De gevorderde bedrijfsschade is echter niet aan te merken als gevolg van de schending van deze zorgplicht, zodat de Staat deze schade niet hoeft te vergoeden. De rechtbank zal de schade in deze procedure begroten en verwijst de zaak naar de rol zodat partijen zich daarover nader kunnen uitlaten.

2.De procedure

2.1.
Het procesdossier bestaat uit:
- de dagvaarding van 27 juli 2022 met producties 1-39,
- de conclusie van antwoord van 2022,
- het tussenvonnis van 18 januari 2023,
- het bericht van 29 maart 2023 met producties 40-45 van eiser,
- het bericht van de griffie ex art. 22 Rv van 3 april 2023,
- de op 7 april 2023 ter griffie bezorgde productie van de Staat.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 april 2023. Op verzoek van partijen heeft de behandeling (deels) met gesloten deuren plaatsgevonden omdat openbaring van het besprokene de staatsveiligheid in het geding kan brengen. Partijen zijn verschenen met hun advocaten, die hebben gepleit aan de hand van pleitnota’s. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er ter zitting is besproken; deze aantekeningen zitten in het griffiedossier.
2.3.
Ten slotte is een datum bepaald voor vonnis.

3.De feiten

3.1.
Eiser heeft de Nederlandse nationaliteit. Hij is van [jaar1] tot en met [jaar3] voor de AIVD en een buitenlandse inlichtingendienst als agent geïnfiltreerd in groepen personen die behoorden tot verschillende extremistische netwerken in een specifieke regio. Daarbij waren zes personen in beeld als relevante actoren.
3.2.
In [maand 1] [jaar3] hebben eiser, de AIVD en de buitenlandse inlichtingendienst in Nederland gedurende drie dagen gesprekken gevoerd over de afbouw van de werkzaamheden van eiser. Zij spraken af dat de buitenlandse dienst primair verantwoordelijk was voor de begeleiding van de afbouw.
3.3.
Eind [maand 2] [jaar3] heeft een laatste bespreking tussen eiser, de AIVD en de buitenlandse inlichtingendienst plaatsgevonden. Zij bespraken vooral de geboden financiële compensatie, en de vraag of die voldoende was voor een adequate afbouw van het coververhaal. Eiser meende dat dit niet zo was; de twee inlichtingendiensten schatten echter in dat eiser zich nog steeds zonder al te veel problemen zou kunnen terugtrekken op basis van het in [maand 1] [jaar3] samen bedachte afbouwplan.
3.4.
Na de bespreking in [maand 2] [jaar3] is er tot eind [maand 3] [jaar4] geen contact geweest tussen eiser en de AIVD.
3.5.
Naar aanleiding van nieuwe ontwikkelingen rond extremistische netwerken in zijn regio heeft eiser de AIVD eind [maand 3] [jaar4] gebeld om zijn diensten weer aan te bieden.
3.6.
Begin [maand 4] [jaar4] heeft de AIVD het aanbod van eiser doorgezet aan dezelfde buitenlandse inlichtingendienst waarmee eiser en de AIVD in de periode [jaar1] - [jaar3] hadden samengewerkt. De AIVD heeft dit niet met eiser besproken, niet vooraf en ook niet achteraf.
3.7.
In de periode [jaar4] - [jaar5] heeft eiser in opdracht van de buitenlandse inlichtingendienst werkzaamheden uitgevoerd, waaronder de infiltratie van extremistische netwerken, deels in een andere regio dan in de periode [jaar1] - [jaar3] . Bij deze werkzaamheden waren zeven personen in beeld als relevante actoren; zes van hen waren ook in beeld in de periode [jaar1] - [jaar3] .
3.8.
De buitenlandse inlichtingendienst heeft de AIVD in de periode [jaar4] - [jaar5] periodiek geïnformeerd over de werkzaamheden van eiser.
3.9.
In [jaar5] kwamen de werkzaamheden van eiser voor de buitenlandse inlichtingendienst ten einde, omdat het primaire doel was bereikt.
3.10.
In [maand 5] [jaar6] heeft eiser de AIVD per fax aangeboden te helpen bij de deradicalisering van extremistische personen. Aan dit aanbod heeft de AIVD geen gevolg gegeven.
3.11.
Op [dag 1] [jaar6] heeft eiser naar het algemene nummer van de AIVD gebeld met een verzoek om hulp. Hij was enige tijd daarvoor bedreigd via een telefoon die hij alleen gebruikte voor contact met een actor die alleen in de periode [jaar4] - [jaar5] in beeld was. Eiser bevond zich op dat moment in zijn verblijfplaats in het buitenland. De AIVD heeft zijn hulpverzoek doorgezet aan de buitenlandse inlichtingendienst.
3.12.
Op [dag 2] [jaar6] heeft eiser weer naar het algemene nummer van de AIVD gebeld, en heeft zijn verzoek om hulp herhaald. De AIVD heeft eiser gezegd dat zij hem zou terugbellen, en heeft zijn verzoek weer doorgezet aan de buitenlandse inlichtingendienst. Er is vervolgens geen contact geweest tussen de AIVD en eiser.
3.13.
De advocaat van eiser heeft het hulpverzoek van eiser bij brief van [datum 1] [jaar6] herhaald, onder verwijzing naar de in artikel 23 sub c WIV 2002 vervatte zorgplicht.
De AIVD heeft de ontvangst van deze brief bij brief van [datum 2] [jaar7] bevestigd.
Bij brief van [datum 3] [jaar7] heeft eiser de AIVD gerappelleerd, met de mededeling dat hij de weken erna in Nederland zou zijn en dat hij beschikbaar was voor overleg.
3.14.
Op [dag 3] [jaar7] heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eiser en de AIVD. Tijdens dit gesprek heeft eiser de AIVD de concrete bedreigingen die hij en zijn gezin hadden ontvangen toegelicht. Partijen kwamen overeen dat eiser contact mocht opnemen met de dienstpsycholoog en dat de AIVD over zijn hulpverzoek contact zou opnemen met de buitenlandse inlichtingendienst. Eiser heeft een kort verslag van het besprokene opgenomen in een brief van [datum 11] [jaar7] aan de AIVD, waarin hij ook schreef dat zijn situatie nog steeds urgent was.
3.15.
De dienstpsycholoog bleek niet beschikbaar te zijn, waarvoor de minister bij brief van [datum 4] [jaar7] zijn excuses heeft aangeboden; eiser zou eventueel telefonisch alsnog contact met de psycholoog mogen opnemen. In de brief meldde de minister ook dat contact was opgenomen met de buitenlandse inlichtingendienst en dat de AIVD eiser daarover zo snel mogelijk zou informeren. Ten aanzien van het standpunt van eiser dat op de AIVD een zorgplicht jegens hem rustte, stelde de minister voor dit ter beoordeling voor te leggen in een klachtprocedure bij de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheids-diensten (CTIVD).
3.16.
Bij brief van [datum 5] [jaar7] heeft eiser geantwoord dat voor hem nog niet duidelijk was hoe de AIVD haar zorgplicht jegens hem beoordeelde; volgens hem kon bijstand door de AIVD niet afhankelijk zijn van een nog te ontvangen reactie van de buitenlandse inlichtingendienst. Eiser gaf aan op enig moment nog graag contact te willen met de dienstpsycholoog.
3.17.
Bij brief met dagtekening [datum 6] [jaar7] , verzonden op [datum 7] [jaar7] , heeft de AIVD eiser laten weten dat zij op basis van dossieronderzoek en het gesprek van [dag 3] [jaar7] geen causaal verband zag tussen de werkzaamheden van eiser voor de AIVD in [jaar1] - [jaar3] en de door eiser gemelde bedreigingen. Dat causaal verband zou er wel kunnen zijn met de werkzaamheden voor de buitenlandse dienst in [jaar4] - [jaar5] , maar over die werkzaamheden strekte de zorgplicht van de AIVD zich volgens de minister niet uit. De AIVD meldde verder dat eiser over een reactie van de buitenlandse dienst zou worden geïnformeerd, zodra de AIVD die zou ontvangen.
3.18.
Bij brief van [datum 8] [jaar7] heeft eiser de CTIVD om interventie verzocht. Ook diende hij klachten in over het tijdsverloop tussen zijn eerste telefonische hulpverzoek en het uiteindelijke standpunt van de AIVD, en over het standpunt dat op de AIVD jegens hem geen zorgplicht zou rusten.
3.19.
Bij brief van [datum 9] [jaar7] heeft de AIVD eiser een derde gesprek met de dienstpsycholoog aangeboden, en een budget van € 1.500 voor een vervolgtraject bij een bij de dienst bekende en gescreende externe psycholoog.
3.20.
Bij beslissing van 11 februari 2021 heeft de CTIVD geoordeeld dat er op de AIVD geen bijzondere zorgplicht als bedoeld in artikel 23 sub c WIV 2017 jegens eiser rustte, maar dat de AIVD en het ministerie het verzoek van eiser intern en naar de buitenlandse dienst toe wel met onvoldoende voortvarendheid hebben behandeld. Die beslissing onderbouwde de CTIVD onder meer met de volgende argumenten:
“[p. 8/12]
Klager heeft in [jaar] contact gezocht met de AIVD met het aanbod opnieuw werkzaamheden te verrichten. De AIVD heeft dit aanbod doorgeleid naar de buitenlandse inlichtingendienst. De afdeling klachtbehandeling merkt ambtshalve op dat het zuiverder was geweest als de AIVD klager van de doorgeleiding van zijn aanbod op de hoogte had gebracht en klager had laten weten dat de AIVD niet op dit aanbod inging.
[p. 9/12]
Klager stelt dat het feit dat de AIVD het aanbod van klager aan de buitenlandse dienst heeft doorgeleid, leidt tot enige betrokkenheid van de AIVD bij de tweede operatieperiode. De afdeling klachtbehandeling volgt dit niet. Immers heeft klager uit vrije wil en zonder verdere tussenkomst van de AIVD zelf de keuze gemaakt om de tweede operatieperiode met de buitenlandse dienst samen te werken. De vaststelling dat de buitenlandse dienst informatie van klager aan de AIVD heeft doorgestuurd tijdens de tweede operatieperiode, maakt niet dat er daarmee sprake is van betrokkenheid van de AIVD bij de tweede operatieperiode. De afdeling klachtbehandeling heeft immers uit onderzoek vastgesteld dat de AIVD niet aan de buitenlandse dienst om deze informatie heeft gevraagd. De informatie is ook niet door de AIVD gebruikt.
Gelet op het voorgaande, staat voor de afdeling klachtbehandeling vast dat de AIVD enkel betrokken was bij de eerste operatieperiode. Van enige betrokkenheid van de AIVD bij de tweede operatieperiode is, naar het oordeel van de afdeling klachtbehandeling, geen sprake.
De zorgplicht die de AIVD ten aanzien van zijn agenten heeft, gaat verder dan alleen de periode waarin de werkzaamheden plaats hebben gevonden. De veiligheid van een agent kan bijvoorbeeld ook in gevaar komen na het beëindigen van de operatie. Er moet dan wel sprake zijn van een causaal verband tussen die werkzaamheden van de agent en de veiligheidsrisico’s nadien. In de onderhavige klacht is sprake van twee operatieperiodes, waarvan de AIVD alleen bij de eerste betrokken was. De AIVD was, zoals vastgesteld, niet betrokken bij de tweede operatieperiode.
De afdeling klachtbehandeling benadrukt dat klager gedurende een lange periode, namelijk van [jaar], toen de eerste operatie werd beëindigd, tot [jaar, zo’n negen jaar later], toen klager met de buitenlandse inlichtingendienst ging samenwerken, niet heeft gesteld enige bedreiging te hebben ontvangen. In gesprekken met de afdeling klachtbehandeling heeft klager aangegeven dat de contacten tussen hem en personen uit het netwerk in de periode na beëindiging van de eerste operatieperiode soepel verliepen.
De afdeling klachtbehandeling merkt daarnaast op dat de aard van de activiteiten die klager ontplooide en de contacten die klager legde in de eerste operatieperiode ([jaar] – [jaar]) wezenlijk anders waren dan die in de tweede operatieperiode ([jaar] – [jaar]). De activiteiten die klager ontplooide gedurende de eerste operatieperiode werden niet voortgezet in de tweede operatieperiode. Er was sprake van nieuwe en ook andere activiteiten en projecten. Hoewel niet wordt weersproken dat ontmoetingen met bepaalde personen waarmee klager gedurende de eerste periode contact had, opnieuw werden aangegaan, resulteerde de focus tijdens de tweede periode in nieuwe en andere contacten.
De afdeling klachtbehandeling heeft de bedreigingen die klager stelt te hebben ontvangen niet kunnen verifiëren.
[p. 10/12]
(…)
Reactietermijn
De afdeling klachtbehandeling toetst de reactietermijn en de informatievoorziening aan klager aan de behoorlijkheidsnormen van voortvarendheid en een goede informatieverstrekking. Bij de behandeling van het hulpverzoek waren zowel de AIVD als het ministerie van BZK betrokken.
De behandeling van het hulpverzoek van klager na zijn eerste verzoek heeft in totaal meer dan zeven maanden geduurd. Na enige correspondentie over een weer, krijgt klager pas op [datum] een inhoudelijke reactie op diens hulpverzoek.
Voor de afhandeling van een hulpverzoek bestaat geen wettelijke termijn. De behoorlijkheidsnorm van voortvarendheid bepaalt dat bij afwezigheid van een wettelijke termijn, er een ‘redelijke termijn’ geldt. Een redelijke termijn kan variëren van enkele weken tot enkele maanden. Ter vergelijking: de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat de overheid in het geval van een beschikking in ieder geval binnen acht weken een beslissing moet nemen of een nieuwe beslistermijn bekend moet maken.
Het overschrijden van een (redelijke) termijn hoeft overigens niet meteen tot het oordeel te leiden dat sprake is van onbehoorlijk handelen. Wanneer tijdig aan een klager is gemeld dat de behandeling van een verzoek langer dan de gestelde termijn zal duren, kan dit voldoende zijn. De afdeling klachtbehandeling heeft echter vastgesteld dat dit niet is gebeurd. In lijn met hetgeen klager naar voren heeft gebracht, had klager (tijdig) geïnformeerd moeten worden over de vraag of er iets met zijn hulpverzoek zou gebeuren en zo ja, wat die maatregelen inhielden. De AIVD en het ministerie van BZK zijn er echter niet in geslaagd binnen een redelijke termijn te reageren op het hulpverzoek van klager. Klager is niet (tijdig) geïnformeerd nu hem pas in [maand] [jaar] een[p. 11/12]
inhoudelijk antwoord is gegeven. Het is daarbij opmerkelijk dat de AIVD helemaal niet op de eerste contactpoging van klager heeft gereageerd.
Van de AIVD en het ministerie van BZK had een voortvarender optreden verwacht mogen worden, te meer gelet op de aard en omstandigheden van het hulpverzoek van klager. Hieronder wordt tevens verstaan dat de AIVD na het eerste (telefonisch) contact van klager, de door klager gestelde bedreigingen had moeten duiden en hem ten minste van de (eerste) conclusies ten aanzien hiervan op de hoogte moeten brengen. Het optreden van de AIVD en het ministerie van BZK is daarom in strijd met de behoorlijkheidsnorm van voortvarendheid.
Verder concludeert de afdeling klachtbehandeling dat de informatie die de AIVD wél gaf (‘Ik zal zo spoedig mogelijk nader reageren op genoemd verzoek’) te beperkt was. De behoorlijkheidsnorm van goede informatieverstrekking vereist onder meer dat alle voor de belangen van de betrokkene relevante informatie, gevraagd en ongevraagd, aan de betrokkene wordt verstrekt. Deze informatie moet zo volledig mogelijk zijn. Ondanks verschillende contactmomenten die volgden, is klager pas op [datum] ingelicht over de zienswijze van de AIVD met betrekking tot diens hulpverzoek. Klager had, mede gelet op de voornoemde aard en omstandigheden van het hulpverzoek, in een eerder stadium een inhoudelijke zienswijze van de AIVD mogen verwachten, of in ieder geval een concretere reactie. Ook hadden de AIVD en/of het ministerie van BZK klager beter op de hoogte moeten houden van het contact dat met de buitenlandse dienst was gelegd. Verder had van de AIVD volhardender optreden verwacht mogen worden met betrekking tot het aansporen van het in contact treden van deze buitenlandse dienst met klager. Het voorgaande is in strijd met de behoorlijkheidsnorm van een goede informatieverstrekking.
De AIVD en het ministerie van BZK hebben daarom niet behoorlijk gehandeld jegens klager.
De klacht is voor wat betreft het tweede onderdeel gegrond.
De afdeling klachtbehandeling beveelt de AIVD aan om in de contacten met de buitenlandse dienst, het verzoek van klager om in contact te treden met deze buitenlandse dienst (nogmaals) uitdrukkelijk aan de orde te stellen. De afdeling beveelt de AIVD en/of het ministerie van BZK daarbij aan klager van de uitkomst hiervan op de hoogte te brengen.”
3.21.
Bij brief van 4 mei 2021 heeft eiser de Staat aansprakelijk gesteld; de Staat heeft aansprakelijkheid afgewezen. Pogingen tot een minnelijke regeling hebben uiteindelijk niet tot overeenstemming geleid.

4.Het geschil

4.1.
Eiser vordert – samengevat – een verklaring voor recht dat de Staat onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld,
primairdoor in strijd te handelen met de zorgplicht die op de Staat rust op grond van de WIV 2002, WIV 2017, en/of de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm, en
subsidiairdoor in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm niet tijdig en zorgvuldig te reageren op het hulpverzoek van eiser.
4.2.
De Staat voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van eiser, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van eiser in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De vraag die de rechtbank in deze zaak moet beantwoorden, is wat de Staat had moeten doen nadat eiser hem op [dag 1] [jaar6] had gemeld dat hij en zijn gezin waren bedreigd, mogelijk door iemand uit de extremistische kringen waarin hij in het verleden was geïnfiltreerd. Om die vraag te kunnen beantwoorden, moet de rechtbank eerst beoordelen in welke relatie partijen tot elkaar stonden op het moment waarop eiser de AIVD belde, en welke plichten die relatie voor de Staat jegens eiser meebracht.
De rechtbank gaat alleen in op periode [jaar4] - [jaar5]
5.2.
Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt [1] dat de bedreigingen en intimidatie van hemzelf en zijn gezin het gevolg zijn van zijn werkzaamheden voor de AIVD in de periode [jaar1] - [jaar3] . Nadat die werkzaamheden waren afgerond, hebben eiser en zijn gezin het leven dat zij ook tijdens de werkzaamheden van eiser leefden een decennium lang zonder bedreigingen en intimidatie kunnen voortzetten. Eiser heeft niets aangevoerd wat een aanwijzing zou kunnen zijn dat de bedreigingen en intimidatie ook zonder de nieuwe werkzaamheden in de periode [jaar4] - [jaar5] zouden hebben plaatsgevonden. De op de periode [jaar1] - [jaar3] ziende schadeposten zullen daarom worden afgewezen.
De relatie tussen partijen in periode [jaar4] - [jaar5]
5.3.
Partijen zijn het er inmiddels over eens dat eiser in de periode [jaar4] - [jaar5] niet als agent van de AIVD kan worden aangemerkt. Dat neemt niet weg dat de AIVD ook in deze periode wel enige betrokkenheid bij de werkzaamheden van eiser hield:
  • Eiser had zijn diensten aangeboden aan de AIVD; de AIVD heeft hem niet gemeld dat zij daarvan geen gebruik wilde maken;
  • De AIVD heeft het aanbod en de gegevens van eiser – zonder dit met hem te overleggen – doorgezonden aan de buitenlandse inlichtingendienst;
  • De buitenlandse inlichtingendienst heeft de AIVD vervolgens periodiek geïnformeerd over de (resultaten van de) werkzaamheden van eiser;
  • De AIVD heeft deze informatie steeds behouden.
Daar komt bij dat de werkzaamheden van eiser en de daaruit voortkomende informatie voor een belangrijk deel op dezelfde actoren zagen als in de periode [jaar1] - [jaar2] , dat de buitenlandse dienst dezelfde was met wie de AIVD toen samenwerkte, en dat die buitenlandse dienst ook destijds het voortouw had in de aansturing van eiser.
WIV 2002 en 2017 regelen deze situatie niet
5.4.
De rechtbank zal beoordelen of eiser tijdens zijn werkzaamheden in de periode [jaar4] - [jaar5] was aan te merken als een bron of een informant in de zin van de WIV. [2] Indien dat zo is, rust op de AIVD namelijk de in die wet vastgelegde bijzondere zorgplicht, waarvan de inhoud mede door de context van die wettelijke regeling wordt bepaald.
5.5.
De term ‘bron’ kan in de context van de WIV ook op menselijke bronnen van informatie zien, [3] maar lijkt in de context van specifiek artikel 15 WIV 2002 c.q. 23 WIV 2017 vooral op niet-menselijke bronnen te zien. [4] Een ‘informant’ is eenieder die door de positie waarin hij verkeert, dan wel de hoedanigheid die hij heeft, over gegevens beschikt of kan beschikken die voor een goede taakuitvoering van de dienst van belang kunnen zijn. Eenieder die op vrijwillige basis gegevens aan de diensten verstrekt, is een informant. [5]
5.6.
De wetstekst [6] en wetsgeschiedenis van de WIV 2002 en WIV 2017 bieden geen steun aan de opvatting van de Staat dat alleen personen die de AIVD zelf (direct) heeft benaderd, als bron of informant kunnen worden aangemerkt.
5.7.
Het ontvangen van informatie
vanbuitenlandse inlichtingendiensten was in de WIV 2002 echter niet geregeld. Artikel 59 lid 2 e.v. WIV 2002 bevatte wel regels voor de verstrekking van gegevens
aanbuitenlandse diensten en voor het bieden van technische en andere vormen van ondersteuning
aanbuitenlandse diensten. Verder droeg artikel 59 lid 1 WIV 2002 de hoofden van de Nederlandse diensten op om zorg te dragen voor het onderhouden van verbindingen met daarvoor in aanmerking komende inlichtingen- en veiligheidsdiensten van andere landen. Uit de wetsgeschiedenis is op te maken dat volgens de wetgever in deze bevoegdheid tot samenwerking de bevoegdheid besloten lag om ook gegevens
vanbuitenlandse diensten te ontvangen. [7]
5.8.
De bevoegdheid tot het ongevraagd ontvangen van informatie van buitenlandse inlichtingendiensten is in de WIV 2017 niet nader geregeld. Artikel 88 lid 1 WIV 2017 bepaalt slechts dat de diensten bevoegd zijn tot het aangaan van samenwerkingsrelaties met daarvoor in aanmerking komende inlichtingen- en veiligheidsdiensten van andere landen. Artikel 90 WIV 2017 regelt gevallen waarin een Nederlandse dienst een buitenlandse dienst gericht om steun heeft verzocht, maar die situatie doet zich in deze zaak niet voor.
5.9.
Gelet op het voorgaande bieden de WIV 2002 en 2017 onvoldoende aanknopingspunten voor de vergaande zorgplicht die eiser daarin leest, en voor hetgeen hij op basis van die regelingen primair vordert.
Algemene maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm (art. 6:162 BW) geschonden
5.10.
Eiser baseert zijn primaire en subsidiaire vordering verder op de stelling dat de Staat in strijd met de algemene maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) niet zorgvuldig op zijn hulpverzoek heeft gereageerd.
5.11.
Bij de beoordeling van deze stelling stelt de rechtbank voorop dat de Staat, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, een zorgplicht heeft jegens zijn burgers. De reikwijdte van die zorgplicht zal van geval tot geval moeten worden bepaald. Indien de Staat een burger in enigerlei mate betrekt bij risicovolle activiteiten, kan die zorgplicht een nauwkeurig omschreven inhoud krijgen. [8]
5.12.
De rechtbank moet dus beoordelen hoever de zorgplicht van de Staat jegens eiser in dit geval reikt. Bij die beoordeling zijn alle omstandigheden van het geval relevant, waarbij de rechtbank vooral gewicht toekent aan de volgende omstandigheden.
5.12.1.
Op het moment dat eiser zijn diensten telefonisch aan de AIVD aanbood, hadden partijen een decennium lang geen contact meer gehad. Ook na het telefoongesprek in [maand 3] [jaar4] hebben partijen tot [maand 6] [jaar6] geen direct contact meer gehad. Gelet op het hiervoor onder 5.3 overwogene was eiser geen willekeurige burger voor de AIVD, maar nauw was de relatie tussen partijen niet meer te noemen.
5.12.2.
Eiser stond in de periode [jaar4] - [jaar5] niet onder verantwoordelijkheid en/of instructie van de AIVD. Er is ook niet gebleken dat de Staat anderszins invloed heeft gehad op het ontstaan van de situatie die heeft geleid tot de bedreigingen en intimidatie van eiser en zijn gezin.
5.12.3.
De AIVD heeft gegevens ontvangen en bewaard waarvan zij wist dat deze door eiser werden verzameld. Daaraan doet niet af dat de Staat stelt dat de ontvangen gegevens niet zijn gebruikt: de gegevens zijn in elk geval bewaard, wat ook een vorm van gegevensverwerking is in de zin van artikel 1 van de WIV 2002. De gegevens konden en kunnen wel worden gebruikt.
5.12.4.
Toen eiser de AIVD belde, legde hij uit dat en waarom hij voor zijn eigen leven en voor dat van zijn gezinsleden vreesde. Gelet op zijn vroegere en recente – aan de AIVD bekende – werkzaamheden in extremistische kringen, was deze vrees van eiser niet op voorhand irreëel te noemen. De Staat betwist ook niet dat eiser en zijn gezin zijn of worden bedreigd en geïntimideerd.
5.12.5.
De AIVD wist dat eiser en zijn gezin door de bedreigingen en intimidatie onder hoge spanning leefden. Eiser benoemde dit ook in de telefoongesprekken, in zijn brieven en in het gesprek met de AIVD op [dag 3] [jaar7] .
5.12.6.
Toen eiser op [dag 1] en [dag 2] [jaar6] belde, vertelde hij de AIVD dat hij geen contact kon krijgen met de buitenlandse dienst en dat hij geen andere optie zag dan de AIVD om hulp te vragen. Dit kwam terug in zijn brieven van [datum 1] [jaar6] en [datum 11] [jaar7] . De AIVD zei toe om contact op te nemen met de buitenlandse dienst; zij wist dus dat eiser geen hulp uit andere hoek ontving en dat eiser zonder inspanningen van de Staat ook geen hulp verwachtte van de buitenlandse dienst.
5.13.
Hoewel de relatie tussen partijen op [dag 1] [jaar6] al jaren niet erg nauw was te noemen, was het aannemelijk en voor de Staat kenbaar dat voor eiser en zijn gezin een basaal grondrecht als bedoeld in artikel 2 EVRM (recht op leven) op het spel stond, door activiteiten waaruit de Staat in elk geval enig (toekomstig) voordeel zou kunnen verkrijgen. Ook was duidelijk dat eiser en zijn gezin geen hulp uit andere hoek konden verwachten. Onder die omstandigheden mocht van een zorgvuldig handelende overheid [9] worden verwacht dat zij zich actief inzette om de veiligheid van eiser en zijn gezin te waarborgen, ofwel door te onderzoeken in hoeverre zij daadwerkelijk gevaar liepen, danwel – als dat niet mogelijk was – door andere haar goeddunkende maatregelen te nemen om de acute veiligheidsrisico’s te verminderen.
5.14.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Staat zich gelet op de hiervoor onder 5.12-5.12.6 genoemde omstandigheden onvoldoende actief ingezet om de veiligheid van eiser en zijn gezin te waarborgen.
5.14.1.
De AIVD heeft alleen in de eigen systemen gekeken of er bestaande informatie was die de door eiser gestelde bedreigingen en intimidaties kon bevestigen. Zoals namens de Staat ter zitting werd toegelicht, was het op dat moment al duidelijk dat zich in deze systemen geen informatie bevond over de huidige situatie van eiser en zijn gezin.
5.14.2.
Indien de AIVD meende dat een andere overheidsdienst beter was toegerust om eiser te helpen of om zijn veiligheidssituatie in te schatten, had zij zijn hulpvraag actief naar die dienst kunnen doorgeleiden; ook dit heeft de AIVD niet gedaan.
5.14.3.
De AIVD heeft het hulpverzoek van eiser weliswaar doorgezet aan de buitenlandse dienst, maar heeft vervolgens nauwelijks inspanningen geleverd om daadwerkelijk een reactie van de buitenlandse dienst te krijgen toen die uitbleef.
5.14.4.
De Staat heeft met zijn handelwijze alleen maar bijgedragen aan de onzekerheid waarin eiser en zijn gezin verkeerden, door de toezeggingen die hij wel deed niet of pas veel later na te komen. Daarbij komt dat hij de onder 5.13 bedoelde, andere hem goeddunkende maatregelen om de (eventuele) acute veiligheidsrisico’s te verminderen niet heeft genomen.
5.15.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de Staat, in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid als bedoeld in de primaire grondslag van de vordering, niet zorgvuldig op het hulpverzoek van eiser heeft gereageerd.
Relativiteit en causaal verband
5.16.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de door eiser gevorderde schade het gevolg is van het feit dat de Staat onvoldoende adequaat op zijn hulpverzoek heeft gereageerd (artikel 6:98 en 6:162 BW), en of de geschonden maatschappelijke norm strekt tot bescherming tegen de schade zoals eiser die heeft geleden (artikel 6:163 BW).
Relativiteit
5.17.
De rechtbank ziet aanleiding om de relativiteitsvraag eerst te beantwoorden.
5.18.
De hiervoor onder 5.13 geformuleerde zorgplicht van de Staat ziet op het recht op leven van eiser als bedoeld in artikel 2 EVRM – kort gezegd: op zijn acute lijfsbehoud – en niet op zijn economische belangen. De Staat was daarom niet gehouden om eiser te begeleiden bij het veiligstellen en/of afwikkelen van zijn economische belangen alvorens eiser het land waarin hij gevestigd was zou verlaten.
Causaal verband; toerekening
5.19.
Het uitgangspunt van de wet is dat alleen die schade voor vergoeding in aanmerking komt die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend (artikel 6:98 BW).
5.20.
Naarmate de relatie tussen de veiligheidsdienst en een persoon nauwer is, en naarmate de dienst meer heeft bijgedragen aan het ontstaan van de voor die persoon bedreigende situatie, kan haar navenant meer worden toegerekend als de persoon schade lijdt door die relatie en/of het gezamenlijke project. Het omgekeerde geldt echter ook: de omstandigheden dat a) de Staat niet heeft bijgedragen aan het ontstaan van de situatie die tot de bedreigingen en intimidatie van eiser en zijn gezin heeft geleid, en dat b) partijen al jarenlang geen direct contact hadden toen de bedreigingen zich voordeden, maken dat de gevolgen van die situatie en bedreigingen niet snel aan de Staat kunnen worden toegerekend. Eiser heeft ook nagelaten om aannemelijk te maken dat de bedreigingen en intimidaties zonder de schending van de hiervoor onder 5.13 geformuleerde zorgplicht niet zouden hebben plaatsgevonden.
Materiële schade
5.21.
Gezien het voorgaande is de Staat niet aansprakelijk voor eventuele betalingen die eiser uit eigen middelen nog aan contactpersonen heeft gedaan in verband met zijn werkzaamheden voor de buitenlandse dienst in de periode [jaar4] - [jaar5] . De Staat was immers niet betrokken bij de inrichting en afwikkeling van deze werkzaamheden, en deze schade vloeit niet voort uit de schending van de zorgplicht van de Staat om eiser te helpen na zijn hulpverzoek van [dag 1] [jaar6] .
5.22.
Om de hiervoor onder 5.18 en 5.20 genoemde redenen zal de rechtbank de gevorderde bedrijfs- en inkomensschade, [10] de kosten voor het heen en weer vliegen tussen Nederland en het land waar eiser destijds woonde [11] en het vinden van nieuwe woonruimte [12] afwijzen.
5.23.
Ten aanzien van de repatriëringskosten overweegt de rechtbank als volgt. Toen eiser ondanks toezeggingen en rappelleren niets van de Staat hoorde, heeft hij besloten om zichzelf en zijn gezin te repatriëren. De rechtbank dient te beoordelen of de kosten voor het naar Nederland vliegen van eiser en zijn gezinsleden voor vergoeding door de Staat in aanmerking komen. Ten overvloede herhaalt de rechtbank dat de overige kosten voor emigratie (zoals die voor het vinden van een woning) daar in ieder geval niet onder vallen en niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Partijen worden in de gelegenheid gesteld zich over de repatriëringskosten nader uit te laten.
Eiser dient in ieder geval inzicht te geven in de precieze kosten van het naar Nederland vliegen en de vraag of hijzelf die kosten ook voor zijn gezinsleden heeft betaald.
De rechtbank heeft verder behoefte aan aanvullende informatie waarvan de verstrekking eerder op de weg van de Staat ligt. Dit betreft (globale, geanonimiseerde) informatie over de eventuele repatriëringen van aan de inlichtingendiensten buiten dienstbetrekking gerelateerde personen (agenten en informanten incluis) en dan met name ten aanzien van de vraag onder welke (globale) omstandigheden die repatriëringen hebben plaatsgevonden en of de kosten daarvan door de Staat zijn gedragen of niet.
Deze informatie zou namelijk (mede) van belang kunnen zijn bij de vaststelling van het causaal verband en de toerekening vanwege het volgende. Als repatriëringen in geval van veiligheidsdreiging doorgaans door de Staat worden vergoed, kan in het midden blijven welke exacte dreiging(sanalyse) gold voor het gezin tijdens de repatriëring. Indien namelijk het vertrek door de omstandigheden gerechtvaardigd zou zijn, zouden de kosten in een normaal geval dan door de Staat worden vergoed en als de repatriëring niet door de omstandigheden gerechtvaardigd zou zijn, kon dat eiser vanwege het nalaten van de Staat een dreigingsanalyse te maken, althans te delen, niet worden verweten. Als de praktijk van repatriëring anders blijkt te zijn, zou dat kunnen betekenen dat de rechtbank in een later stadium toch een/de veiligheidsanalyse nodig zal hebben die ziet op de situatie ten tijde van de repatriëring. Als alternatief staat het de Staat natuurlijk vrij de kosten van repatriëring zonder nadere informatieverstrekking op dit punt aan eiser te vergoeden.
Begeleiding bij opbouwen nieuw leven
5.24.
Eiser vordert ook de Staat te veroordelen om hem en zijn gezin actief te begeleiden bij het opbouwen van een nieuw leven in Nederland en de maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn om de veiligheid van eiser en zijn gezin in Nederland te waarborgen, waaronder hij in elk geval begrijpt:
Het faciliteren van een contactpersoon (klankbord) bij de AIVD met wie hij vertrouwelijk kan spreken over de dilemma’s met betrekking tot zijn geheimhoudingsplicht en veiligheid;
Actieve financiële en praktische begeleiding bij het vinden van een huis;
Het verkleinen van de traceerbaarheid van eiser en zijn gezin middels een naamsverandering;
Het bieden van psychische nazorg.
5.24.1.
Onderdeel b. ziet op economische belangen van eiser, zodat dit onderdeel om de hiervoor onder 5.18 (ontbreken relativiteit) en 5.20 - 5.21 (schade niet toerekenbaar) genoemde redenen zal worden afgewezen.
5.24.2.
De onderdelen a., c. en d. zien op de veiligheid van eiser, danwel op mogelijke gevolgen van het moeten vrezen voor die veiligheid, en komen gelet op het onder 5.18 overwogene in beginsel voor toewijzing in aanmerking. Of dat daadwerkelijk zo is, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, in het bijzonder van de vraag of er op dit moment nog een reële (be)dreiging bestaat. De rechtbank draagt de Staat daarom op om een actuele dreigingsanalyse op te (doen) stellen omtrent de situatie van eiser en zijn gezin. Mede gelet op de vakantieperiode wordt de zaak daarvoor verwezen naar de rol van 30 augustus 2023. Vervolgens zal eiser in de gelegenheid worden gesteld om een antwoordakte te nemen.
5.24.3.
Ter zitting hebben partijen laten weten dat zij na de zitting gesprekken zouden voeren over de punten a, c en d. Hoewel partijen nadien hebben aangegeven dat zij met deze gesprekken geen schikking beogen, zouden nadere afspraken tussen partijen het belang aan deze vorderingen kunnen doen ontvallen. De rechtbank draagt eiser daarom op in de akte van 30 augustus 2023 aan te geven of hij deze onderdelen van zijn vordering handhaaft.
Immateriële schade
5.25.
Eiser vordert ook immateriële schadevergoeding wegens de stress die hij heeft ondervonden doordat de Staat onvoldoende tijdig en adequaat op zijn hulpverzoek heeft gereageerd. Zakelijk weergegeven stelt eiser dat hij en zijn gezinsleden langer dan nodig in onzekerheid, afzondering en angst hebben geleefd, wat een grote druk heeft gelegd op hen afzonderlijk en op het gezin als geheel. Ter zitting hebben de gezinsleden toegelicht dat zij door de voortdurende onduidelijkheid over de herkomst en ernst van de bedreigingen in een constante staat van paraatheid en achterdocht moesten leven. Hierdoor werden hun mogelijkheden om betekenisvolle relaties met anderen aan te gaan ernstig beperkt, net als hun mogelijkheden om zich via werk, sport of opleiding te ontplooien.
5.26.
Zoals hiervoor overwogen moet een onderscheid worden gemaakt tussen de onzekerheid, afzondering en angst die het gevolg zijn van de onrechtmatige daad van derden, waarvoor de Staat niet aansprakelijk is, en de bijkomende onzekerheid en frustratie die het gevolg zijn van het feit dat de Staat niet zorgvuldig op het hulpverzoek van eiser heeft gereageerd.
Aan de andere kant doet aan de onzekerheid en frustratie die eiser heeft ervaren niet af dat onduidelijk is wat de situatie zou zijn geweest als de Staat wel aan zijn zorgplicht had voldaan; zelfs als nu zou blijken dat de Staat niets voor eiser had kunnen of hoeven doen of dat de dreiging niet (meer) bestaat, heeft eiser door het uitblijven van een tijdige adequate reactie in de tussentijd met onzekerheid en frustratie moeten leven. De rechtbank ziet daarom parallellen met de jurisprudentie [13] over de aanspraak op immateriële schadevergoeding die voortvloeit uit de door een rechtszoekende gevoelde spanning en frustratie die worden veroorzaakt door een te lange behandelingsduur van een door hem aangespannen procedure. Die schadevergoeding wordt ook toegewezen onafhankelijk van de uiteindelijke uitkomst van de procedure. De door eiser gevoelde spanning en frustratie zag echter niet alleen op de uitkomst van een besluitvormingsproces, maar mede op zijn eigen veiligheid en die van zijn gezinsleden; tegen die achtergrond begroot de rechtbank de immateriële schade van eiser op € 12.500.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
verwijst de zaak naar de rol van
30 augustus 2023voor het nemen van een akte:
door eiser over uitsluitend de in rechtsoverweging 5.23 bedoelde kosten en de vraag of eiser de in 5.24 onder a, c en d bedoelde posten handhaaft;
door gedaagde met daarin uitsluitend de in rechtsoverweging 5.23 bedoelde informatie en, in geval van handhaving van één of meer van de zojuist genoemde posten, de in 5.24.2 bedoelde actuele dreigingsanalyse;
6.2.
verwijst de zaak naar de rol van
27 september 2023voor het door partijen nemen van een antwoordakte, elk uitsluitend ziend op de in rechtsoverweging 6.1 bedoelde akte van de andere partij;
6.3.
houdt voor het overige iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Glass, mr. J.L.M. Luiten en mr. C.J-A. Seinen en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2023.

Voetnoten

1.Vgl. Rb. Den Haag 31-08-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:10958, r.o. 3.18-3.20.
2.De WIV 2002 gold tot 1 mei 2018, waarna de WIV 2017 in werking is getreden.
3.
4.Zie over het woordelijk identieke artikel 23 WIV 2017 bijv.
5.
6.Art. 23 sub c WIV 2017 (= art. 15 sub c WIV 2002) roept een zorgplicht in het leven voor “
7.
8.Rb Den Haag 18-06-2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:7310, r.o. 4.2.
9.Vgl. Hof Den Haag 24 maart 2009, ECLI:NL:GHSGR:2009:BH6193, r.o. 8.
10.Alinea 159 en 160 Dagvaarding.
11.Alinea 161 Dagvaarding.
12.Petitum IV onder b.
13.Vaste jurisprudentie, zie o.m. Hoge Raad 10 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO5046, ECLI:NL:HR:2011:BO5080 en ECLI:NL:HR:2011:BO5087.