Uitspraak
DE STAAT DER NEDERLANDEN (de Ministeries van Buitenlandse Zaken en van Defensie),
zetelende te Den Haag,
gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident inzake de provisionele eis,
1.procedure
2.De omvang van het geschil
In de hoofdzaak
dvermelde, een bedrag van € 50.000.
cWiv en op geldelijke steun om in zijn levensonderhoud te voorzien. Hij heeft schulden tot een bedrag van € 600.000. Ter (gedeeltelijke) aflossing daarvan is het voorschot van € 500.000 bedoeld.
3.De verdere beoordeling in de hoofdzaak
condicio sine qua non-verband)
cWiv, een zorgplicht tegenover A.. In het tweede tussenvonnis heeft de rechtbank voorts geoordeeld dat de Staat (het ministerie van Defensie) in strijd met deze zorgplicht en daarmee onrechtmatig jegens A. heeft gehandeld. Meer in het bijzonder gaat het hierbij om de verplichting van de MIVD om – na de schorsing van de MIVD-medewerker die in de stukken is aangeduid als MIVD2 en die A. als agent zou hebben “gerund” – tot een gedegen en zorgvuldige afwikkeling (hierna: “afbouw”) van A.’s relatie met de MIVD te komen, mede om te voorkomen dat A.’s netwerk in Afghanistan zich tegen hem zou keren.
condicio sine qua non-verband – bestaat tussen de in onderdeel 3.9 beschreven onrechtmatige daad van de Staat (ministerie van Defensie) en de schadeposten die A. heeft gesteld. De rechtbank heeft in het tweede tussenvonnis verzocht om nadere informatie op dit punt, meer in het bijzonder met betrekking tot de causale relatie tussen de schending van de zorgplicht enerzijds en de bedreigingen en de vlucht van A. anderzijds. Hierbij komen de vragen aan de orde die hierna in 3.14 zijn vermeld onder de letters
a-f.
- i) Als voldoende aannemelijk is komen vast te staan dat A. is bedreigd, halverwege 2009 in Afghanistan en in 2012 in Nederland.
- ii) Voorts is voldoende aannemelijk het betoog van A. dat die bedreigingen afkomstig waren uit zijn netwerk.
- iii) De rechtbank heeft in het tussenvonnis ten slotte aanknopingspunten gevonden voor de mogelijke juistheid van de stelling van A. dat de bedreigingen samenhingen met zijn eerdere positie als informant en agent en het achterwege gebleven zijn van een zorgvuldige afbouw van die positie. Dit aspect is ook thans nog onderwerp van debat, nu de rechtbank daarover (in onderdeel 2.67 van het tweede tussenvonnis) geen bindende eindbeslissing heeft gegeven.
condicio sine qua non-verband door A. kent de rechtbank, in het voordeel van A., ook gewicht toe aan de aard en de ernst van de normschending, zoals nader uitgewerkt in de onderdelen 3.49 en 3.50 van dit vonnis. Daarnaast heeft de rechtbank oog voor de bijzondere en lastige positie waarin A. verkeert. Hij zal immers bewijs moeten leveren van feiten en omstandigheden die zich jaren geleden hebben afgespeeld in een veraf gelegen, gevaarlijke en in veel opzichten chaotische omgeving, met andere gebruiken en wetmatigheden dan de onze. Een bijzondere omstandigheid vormt ook het niet denkbeeldige risico dat A. of potentiële getuigen ernstig gevaar lopen als bekend zou worden dat zij in deze zaak verklaringen afleggen over eerdere activiteiten. Het zou niet billijk zijn als degene die slachtoffer is van onrechtmatig handelen van een ander, zou worden belast met schier “onmogelijk” bewijs. Dit is temeer het geval nu die andere partij, de Staat, bij uitstek bekend is met de gevaren die zich konden voordoen. De Staat heeft immers in de hier bedoelde omgeving, in Afghanistan, een gevaarlijke en deels geheime missie uitgevoerd.
condicio sine qua non-verband wel gerechtvaardigd om een bijzondere bewijsregel toe te passen. Gelet op de hiervoor beschreven uitzonderlijke kenmerken van A.’s situatie, is het passend om op bepaalde onderdelen genoegen te nemen met een geringere mate van waarschijnlijkheid dan de “redelijke mate van zekerheid” die in normale omstandigheden nodig is om te concluderen dat het verlangde bewijs is geleverd. De maatstaf die de rechtbank zal aanleggen, is of uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen met een redelijke mate van waarschijnlijkheid kan worden afgeleid dat de ter zake doende feiten zich zo hebben voorgedaan als A. stelt. De rechtbank heeft in het tweede tussenvonnis reeds bewezen geacht (i) dat A. informant en agent voor de MIVD is geweest, (ii) dat de MIVD de relatie met A. niet (zorgvuldig) heeft afgebouwd en daardoor zijn zorgplicht jegens A. heeft geschonden, en ten slotte (iii) dat A. in 2009 (en opnieuw in 2012) is bedreigd. De rechtbank zal bij de beoordeling van het
condicio sine qua non-verband op die vaststellingen voortbouwen en vervolgens ten aanzien van de vraag of de (doods)bedreigingen aan het adres van A. afkomstig waren uit zijn netwerk en het gevolg zijn geweest van het gebrek aan afbouw van de relatie met de MIVD, de zojuist bedoelde bijzondere bewijsmaatstaf gebruiken. Indien aldus met toepassing van de bedoelde bijzondere bewijsregel het causale verband komt vast te staan, acht de rechtbank het ook aannemelijk dat het verlaten van Afghanistan de enige reële optie was voor A. na die bedreigingen.
condicio sine qua non-verband bestaat tussen enerzijds de vastgestelde zorgplichtschending, bestaande in het achterwege blijven van een zorgvuldige afbouw van A.’s vroegere positie als informant en agent, en anderzijds de bedreigingen in 2009, waardoor hij heeft moeten vluchten, en in 2012.
eenoorzaak voor het ontstaan van de door A. geleden schade aanmerkt. De rechtbank gaat uit van
eenoorzaak, nu de Staat ook alternatieve oorzaken voor het ontstaan van die schade naar voren heeft gebracht die tot gevolg kunnen hebben dat er tot op heden serieuze onzekerheid bestaat over de vraag of de schade het gevolg is van het gebrek aan afbouw, van andere oorzaken, of van een combinatie daarvan. De rechtbank licht dit hierna in D toe. De hier aanwezige onzekerheid over het oorzakelijk verband leidt ertoe dat de rechtbank toepassing zal geven aan het leerstuk van de proportionele aansprakelijkheid.
a). Vervolgens heeft de rechtbank A. gevraagd om informatie met betrekking tot de vraag van welke personen hij (mogelijk) veiligheidsrisico’s te duchten had, en waarom hij geen informatie aan MIVD1 heeft gegeven over deze personen (zie in 3.14 na de letters
ben
c).
Elite government members”), wat voor een niet-Afghaan een bijzonderheid was. Y verklaart dat hij in de loop van de tijd een vriendschappelijke band met A. heeft gekregen. Y was […] Toen A. in 2008 een bedrijfsonderdeel in zijn gebied opende […], kregen zij meer contact. Y heeft voorts verklaard dat hij […] in juni 2009 zeer betrouwbare informatie had verkregen van binnen de Taliban over A.. Hooggeplaatste commandanten van de Taliban hebben opdracht gegeven om A. – die in hun ogen een spion was voor de Nederlandse overheid – te ontvoeren en doden: “
High level Taliban Commanders give order to kidnap-kill Businessman man named Ibrahim A., who was spying For Holland Government.” Het betrof heel gedetailleerde inlichtingen, die afkomstig waren van verschillende bronnen. De Taliban bleek allerlei informatie over A. te hebben verzameld, zoals de mogelijke adressen van hem en diens vrienden van de ambassade. De Taliban beschikte ook over een kopie van zijn paspoort. Y heeft verklaard dat hem duidelijk was dat er een onmiddellijke (doodsbe)dreiging was voor A. (“
defiantly dead sentence”)en hij heeft A. direct geïnformeerd. A. heeft de waarschuwing serieus genomen en Afghanistan verlaten. Verder heeft Y verklaard dat hij wist dat A. de Nederlandse overheid hielp. Hij heeft op zijn beurt A. geholpen om enkele problemen op te lossen voor de Nederlandse ambassade in Kabul. Hij deed dit, naar eigen zeggen, vanuit zijn vriendschap met A. en omdat Nederland een bondgenoot van Afghanistan was. Tot zover de verklaring van Y.
Nu gaan wij democratie doen”in algemene zin de verwevenheid van politiek en zakenleven in Afghanistan beschreven. Zij heeft ook vermeld dat in Afghanistan het optreden als westerse spion als verraad wordt beschouwd. Volgens deze auteur past men daar bij een zakelijk conflict al snel middelen als intimidatie, bedreiging en geweld toe. Deze gegevens betreffen niet de specifieke positie van hem, A.. Tot zover de verklaring van Munnik.
c) waarom hij geen informatie aan MIVD1 heeft gegeven over de genoemde personen in zijn netwerk, het volgende gesteld. Hij vertrouwde MIVD1 niet, omdat deze in het verleden personen uit het netwerk van A. had benaderd om informatie in te winnen, zonder dat hij, A., daarvan op de hoogte was. Bovendien had MIVD2 A. gewaarschuwd om met niemand anders te praten over zijn netwerk. Evenmin heeft MIVD1 A. geholpen toen hem de toegang tot de compound was ontzegd. A. was bang voor de MIVD en vreesde in dat opzicht voor zijn leven, als zou blijken dat hij in de problemen zat en daarmee ook de veiligheidssituatie van de MIVD in Afghanistan in gevaar zou (kunnen) brengen. Hij wilde zichzelf en de mensen uit zijn inlichtingennetwerk beschermen.
shura. Ook maakte hij op verzoek van MIVD1 een organogram van invloedrijke mensen die in Uruzgan woonden. Deze informatie verkreeg A. onder meer van […], de eerste in 3.27 genoemde persoon. Op dat moment wist A. nog niet dat MIVD1 bij de MIVD hoorde, maar dacht hij de Nederlandse ambassade te helpen. De hem gegeven informatie betrof onder meer de familiestructuur, de clanstructuur, persoonsinformatie, en de regerings- dan wel Talibangezindheid van hooggeplaatste personen in Afghanistan. Behalve met […] sprak A. ook met Talibanleiders en met […]. Op enig moment heeft het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken – nadat (tevens in aanwezigheid van MIVD1) reeds vijf gesprekken hadden plaatsgevonden – plotseling te kennen gegeven dat de door hem, A., geïnitieerde gesprekken met Talibanleden vanuit de ambassade niet meer gewenst waren. Deze Talibanleden voelden zich daarop door A. verraden en misbruikt; hun eer was geschaad. A. is na dit incident enkele maanden ondergedoken geweest. A. stelt voorts dat hij, nadat hij was teruggekeerd naar Kabul en bouwwerkzaamheden was gaan verrichten voor de verbouwing van het safehouse, heeft ontdekt dat MIVD1 ook voor de MIVD werkzaam was. Volgens A. had MIVD1 achter zijn rug om mensen uit zijn netwerk benaderd, hetgeen zeer gevaarlijk voor hem, A., was. Toen MIVD2 hem vroeg om te helpen met het opzetten van een informatiepositie voor de MIVD, heeft A. hierin toegestemd, mede gelet op het feit dat zijn positie door de affaire met de Talibanleden was verzwakt en hij een sterke schouder zocht om achter te schuilen. Aldus nog steeds A..
den
f), en over de concrete aanleiding voor A. om in 2009 uit Afghanistan te vluchten en op welke wijze deze vlucht is verlopen (zie in 3.14 na de letter
e).
Al gaat hij terug naar de baarmoeder van zijn moeder, we zullen hem vinden.”Zijn zoon is verder dicht bij huis (toen in Nederland) aangesproken door onbekende mensen die verwezen naar hem en Afghanistan. A. heeft de bedreigingen gemeld bij MIVD3 en hij heeft voorts tijdens zijn verblijf in de kazerne aangifte van deze bedreigingen gedaan. Voor het plotselinge overlijden van zijn vrouw, in mei 2013, is geen aannemelijke verklaring te geven; de officiële diagnose was een hartaanval, maar deze diagnose is niet te rijmen met de positie waarin zij dood is aangetroffen en met het feit dat zij kerngezond was. Na haar overlijden, en na een verloren kort geding tegen de Staat, is hij noodgedwongen naar familie in het buitenland vertrokken. Daar verblijven hij en zijn zoon, elk met psychische en andere gezondheidsklachten, nog steeds. Tot zover de aanvullende stellingen en informatie van de zijde van A. op dit onderdeel.
Mijn zorg ten aanzien van A. bestond uit het feit dat er in zijn netwerk een aantal gevaarlijke personen zat, waaronder Talibanleden.”A. heeft op dit punt verder zelf toegelicht dat hij twee leiders van de Taliban in zijn netwerk had, en dat de vijfde persoon die in 3.27 is vermeld, […], veel invloed had op de Taliban en […] gebruikt om A. de vrije toegang te bieden tot gevaarlijke gebieden. […] zou informatie over de Taliban met A. hebben gedeeld, waardoor hij […] mogelijk gevaar heeft gelopen. Volgens de stellingen van A. heeft hij in de periode van 2006 – door toedoen van de ambassade – kwaad bloed gezet bij enkele leden van de Taliban toen na ettelijke ontmoetingen een geplande shura door de ambassade werd afgeblazen. Vast staat dat A. daarna ook enige tijd is gevlucht naar het noorden van Afghanistan. De rechtbank constateert verder dat A. in ieder geval in zijn aangifte van 12 november 2012 heeft verklaard dat hij twee contactpersonen in Uruzgan had (in zijn inlichtingennetwerk) en dat dit aan de Taliban gerelateerde contacten betrof. A. heeft daarin verder verklaard dat hij in juli 2009 tweemaal bijna is ontvoerd door gewapende mannen, en daarbij toen (in 2012) ook heeft gezegd dat het kon zijn “
dat het kwam uit de Talibanhoek”. A. heeft voorts verklaard dat een contactpersoon van hem van de Taliban in Nederland (in 2012) meermalen contact heeft gezocht toen die persoon ook in Nederland was, maar dat een ontmoeting nooit heeft plaatsgehad. Volgens A., in diens verklaring, was dit een belangrijke persoon in Kabul en betaalde hij hem voor bescherming. Resumerend overweegt de rechtbank op dit punt dat de eigen verklaring van A. en zijn nadere toelichting dat de bedreigingen afkomstig kunnen zijn uit de Talibanhoek, en dat aan de Taliban gelieerde personen deel uitmaakten van zijn netwerk, aldus worden ondersteund door de getuigenverklaring van MIVD2.
2.58. De conclusie luidt dan ook dat de MIVD na schorsing van MIVD2 onvoldoende heeft geïnvesteerd in A. Het feit dat A. als informant en later agent, gezien zijn netwerk en positie in Afghanistan, mogelijk een hoog (politiek) afbreukrisico moet hebben gekend, bracht de verplichting voor de MIVD mee om, zoals de Humint-werkinstructie voorschrijft, tot een “gedegen afbouw” van de relatie van A. met de MIVD te komen, om zo, waar mogelijk, te voorkomen dat het netwerk van A. zich tegen hem zou keren. De MIVD heeft de beschikbare mogelijkheden, waaronder het debriefen van MIVD 2 en MIVD5, om zo zicht op “lopende zaken” te krijgen, niet benut en heeft de relatie met A. niet, met oog voor eventuele veiligheidsrisico’s die A. liep, gefaseerd beëindigd. Evenmin heeft de MIVD aandacht besteed aan het feit dat A. zich in de steek gelaten voelde. In termen van de Humint-werkinstructie: er is geen aandacht besteed aan “timing, zorgvuldigheid, aflopende beloning, duidelijkheid en eventueel psychologische nazorg”. Een en ander leidt tot het oordeel dat de directeur van de MIVD, gelet op de hiervoor beschreven specifieke feiten en omstandigheden, de in artikel 15, onder c, Wiv genoemde zorgplicht heeft geschonden.”
shura(met invloedrijke personen) voor de Nederlandse Staat en MIVD1 voorts zelfstandig personen uit het netwerk van A. had benaderd voor inlichtingen.
categorie A, te weten
i) achtergelaten bezittingen,
ii) gederfde inkomsten
iii) misgelopen investeringen,
iv) verloren aandelenbelangen,
en
categorie B, te weten
(v) betalingen aan contactpersonen in het netwerk van A..
excellence award”. De Staat heeft aangevoerd dat uit de overgelegde stukken niet kan worden afgeleid dat A. eigenaar van het door hem gepresenteerde wagenpark was. De Staat heeft betoogd dat de herkomst van productie 13 onbepaald is en dat daaraan niet de conclusie kan worden verbonden dat A. eigenaar was van de daarin genoemde auto’s en dat aan productie 29 moet worden voorbijgegaan omdat de herkomst en de nadere duiding van dit document, dat over eigendom niets zegt, ontbreken. De rechtbank acht, anders dan de Staat, wél voldoende termen aanwezig om aan te nemen dat de Landcruisers eigendom van A. waren. Daarbij stelt zij voorop dat niet in geschil is dat A. auto’s verhuurde en evenmin dat dit Landcruisers betrof. Dat zich hieronder ook gepantserde Landcruisers bevonden, vindt steun in de bij akte na tussenvonnis overgelegde verklaring van een zakenpartner […], die heeft verklaard vier gepantserde “vehicles” van Thermasave, het bouwbedrijf van A., gehuurd te hebben (productie 32). Het ligt niet voor de hand dat de verhuurder van auto’s niet ook de eigenaar daarvan is. De Staat heeft niets aangevoerd dat wijst op een derde-eigenaar. De rechtbank houdt het er daarom voor dat de door A. verhuurde auto’s aan hem, althans aan (een van) zijn onderneming(en), toebehoorden. De rechtbank gaat er voorts, op basis van het door A. reeds bij dagvaarding als productie 13 overgelegde overzicht van “eigen voertuigen”, dat zeer gespecificeerd is en waarin 39 voertuigen zijn opgenomen, van uit dat A. 40 Landcruisers heeft moeten achterlaten toen hij uit Afghanistan vertrok. Uit het overzicht kan de rechtbank niet destilleren wat de verhouding was tussen het aantal gepantserde en ongepantserde Landcruisers. Evenmin heeft A. inzicht gegeven in de totstandkoming van de voor de achtergelaten auto’s gevraagde bedragen van USD 30.000 voor een ongepantserde Landcruiser en USD 120.000 voor een gepantserde Landcruiser. Daar staat tegenover dat de Staat op dit punt geen verweer heeft gevoerd. De rechtbank schat de met de 40 Landcruisers gemoeide waarde per september 2009 op een bedrag van € 800.000 in totaal. Zij houdt hierbij zoveel mogelijk rekening met gangbare nieuwprijzen en afschrijvingen; de auto’s waren blijkens productie 13 alle van het bouwjaar 2005. De Staat is gehouden dit bedrag als schadevergoeding aan A. te betalen. Vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over dat bedrag met ingang van 1 september 2009 tot aan de datum vonnis, beloopt de bij deze schadepost toewijsbare vergoeding afgerond € 1.300.000.
USD 60.000. De Staat heeft dit betwist bij gebrek aan wetenschap. De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat A. genoemd bouwbedrijf exploiteerde. Hij heeft onder meer in opdracht van de Staat zelf aannemerswerkzaamheden verricht (de bouw van het safehouse). Dat A. ook bouwopdrachten van derden had, vindt onder meer steun in de bij akte na tussenvonnis overgelegde productie 33. De rechtbank acht aannemelijk dat het bouwbedrijf over machines beschikte om de werkzaamheden te kunnen uitvoeren. A. heeft het in dit verband gevorderde bedrag van 60.000 USD niet nader gedocumenteerd. De rechtbank zal de waarde van de machines daarom naar billijkheid schatten op € 20.000 en dat bedrag, dat vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente met ingang van 1 september 2009 tot aan de datum van dit vonnis afgerond € 35.000 beloopt, als schadevergoeding toewijzen.
De werkelijke toestand van A. heeft er tot nog toe, volgens zijn eigen verklaringen, als volgt uitgezien. Sinds hij uit Afghanistan moest vertrekken, heeft hij geen inkomsten uit werk genoten anders dan in 2014, toen hij een korte periode directeur van een bedrijf was en
€ 15.000 heeft verdiend. Evenmin heeft hij naar zijn zeggen een beroep gedaan of kunnen doen op sociale zekerheid, hetgeen de Staat niet heeft betwist. Om te kunnen leven, is A. volgens zijn stellingen schulden aangegaan. Niet is echter gezegd dat A., juist omdat hij ondernemer is, nadat deze procedure, die hem naar eigen zeggen mentaal zwaar belast, ten einde is gekomen, niet alsnog in staat is om structureel een degelijk inkomen te verwerven. Immers, A. is momenteel 46jaar oud en dus op een leeftijd waarop hij geacht kan worden nog te kunnen werken, hij is als ondernemer, zo blijkt uit zijn bezigheden in Afghanistan, van vele markten thuis en hij heeft meermalen aangetoond “opnieuw te kunnen beginnen”; blijkens de uitlatingen onder randnummer 86 in de akte na tussenvonnis acht hij zichzelf daartoe ook in staat.
(iii) Misgelopen investeringen
(iv) Verloren aandelenbelangen
3.71. De optelsom van de diverse toewijsbare schadeposten komt op een bedrag van € 1.945.000 in totaal, te weten:
- Landcruisers € 1.300.000
- machinerie € 35.000
- verlies aan verdienvermogen € 600.000
- buitengerechtelijke kosten
€ 10.000
3.74. In de hoofdzaak resteert dan de gevorderde verklaring voor recht dat de Staat een onrechtmatige daad heeft gepleegd door zijn handelen, althans door niet te voldoen aan zijn wettelijke verplichtingen ingevolge de Wiv. Deze vordering komt, met verwijzing naar het tweede tussenvonnis, in het bijzonder onderdeel 2.58 daarvan, voor toewijzing in aanmerking, met dien verstande dat de wettelijke verplichting waaraan de Staat niet heeft voldaan, de zorgplicht is die is neergelegd in artikel 15 aanhef en onder
cWiv.
4.De provisionele vordering
5.De beslissing
cvan de Wiv te voldoen;